In Mei zichi van de Lange Jan
Verleden tijd die nooit meer terug Tcomt
Je kijkt in je leven wel eeiis vooruit, maar ook vaak achteruit. Het kijken in de toekomst is gevaarlijk, want wij kunnen nooit zeggen wat er te wachten staat; de toekomst is verborgen en in één ogenblik kunnen er geweldige dingen gebeuren, waaraan wij nooit hadden gedacht. De situ atie in het wereldgebeuren is van die aard, dat een heleboel in een dag anders gaat dan wij hadden gedacht. Maar een blik in het verleden kan zo helder zijn dat het is alsof alles wat ge passeerd is zich vandaag heeft voltrokken. En het is eigenaardig, dat bij het ouder worden, onze gedachten zich meer gaan richten op wat vroeger geschiedde dan op de dingen, die pas zijn gebeurd. Ik zie ze weer gaan, een heel troep
Ik zie ze weer gaan, een heel troepje kinderen, naar het stoppelland. Het is vakantie en dat is voor deze kinderen geen tijd van luieren, maar van werken. De vakantie is zó geregeld, dat die valt midden in de oogsttijd. Nu is dat anders, want nu denkt men niet aan werken voor de schooljeugd. Nu wordt er niet gekeken op een weekje ^onder of boven. Maar toen waren het drie weken grote vakantie en daarmee uit. De grote mensen hadden alleen de zondag vrij en een enkele tweede feestdag. Daar moesten zij het mee doen. Er moest worden gewerkt, maar met luieren en nietsdoen kon je niets bereiken.
Weken aaneen werkten de mannen en vrouwen om de oogst binnen te krijgen. Het snijden van de gerst, tarwe en haver moest met de sikkel ge schieden. Als je er aan begon, aan zo'n groot „blok" tarwe, scheen er geen doorkomen aan te zijn. Maar als de dag was verlopen, stonden bij gunstig weer toch een heleboel schoven overeind. Morgen konden de kinderen al komen om te rapen, zoals dat in het Zeeuwse gewest werd genoemd. In het Nederlands heet dat „lezen", maar dat woord werd nooit gebruikt. Men las het alleen in de Bijbel, als het gaat over het aren lezen door Ruth op de akker van Boaz,
De kinderen liepen over het stoppelveld al in de vroege morgen. De dauw van de nacht, die in de stoppels was gedropen, spoot op tegen de benen van de kinderen. De lege zak werd bij een „stuke", een hoop van schoven, gelegd en daaronder het brood en het water of- de koude thee. Daar konden de kinderen het mee doen. En nu maar gaan rapen, de aren die afgebroken wargiij^ deofcde loanaen en vrouwen, die sneden, waren gevallen. Ééntje voor ééntje werden de gerst- of tarwearen van tussen de stoppels opgeraapt. Je schramde je han den aan de scherpe stoppels, maar dat mocht niet hinderen; dat hoorde er bij. Deze kinderen werden niet zo flauw opgekweekt en het zouden mannen en vrouwen worden, die gehard waren in het leven en die tegen teleurstellingen konden.
Om het middel was het zakje gebonden, het raapzakje. Daarin werden de opgeraapte aren gedaan. Die aren met stukjes stro er -aan werden in de hand bijeen gehouden tot de kinderhand ze niet meer kon omklemmen- Dan werden de strootjes er afgeknipt en de aren kwamen in het raapzakje terecht. Een schaar hing te bengelen aan een lint om de hals. ^o ging hét van de morgen tot de
^o ging hét van de morgen tot de avond, met_tusentijds het nuttigen van het brood met het water of de koude thee. Dan was het een ogenblik pauze, voor de kinderen en voor de grote mensen. Ze zaten dan in de weinige koelte van een schovenhoop, lekker op de wind, als die er was en de rust deed dan goed. Er werd niet veel gesproken; men genoot van de weinige rust, schieten. Dan had men even tijd om die in de oogsttijd èr op over kon ten, waarin de brandende zon zo on eens op te kijken naar de heldere luch barmhartig kon schijnen. Leeuweriken van de hemel, om straks weer neer te stegen op en jubelden in het blauw dalen, laag bij de grond. De rust was zo spoedig voorbij en
De rust was zo spoedig voorbij en het werk riep weer als daareven. Langzamerhand vulden de zakken moesten honderden aren worden opge van de kinderen zich. Niet ineens: er zak, die te wachten stond. Als het eer raapt, wou men het zien in de grote zak, was nauwelijks de bodem bedekt. ste raapzakje was geledigd in de grote vuld zijn, eer het avond was; men En de grote zak moest behoorlijk ge moest een „lekl^r pakje" hebben! zoveel aan. Zij waren zo gauw ver De jongere kinderen deden er niet moeid, maar ze werden toch door de tot werken, want het was hard nodig oudere broertjes en zusjes aangezet immers vakantie voor en het was toch en nu moest het gebeuren; daar had je de oogsttijd. De oudere mensen beiden altijd: als de sneeuwvlokken vliegen, dan gaat het niet.
Een enkel keertje gebeurde het dat kinderen bij een „stuke" gingen zitten, met de schaar bij de hand, en stilletjes de aren van de boer afknipten. Dat was diefstal en het mocht niet voorvallen. Die kinderen liepen de kans dat zij werden weggestuurd en ze mochten de hele oogst niet meer op het land komen.
Als de tijd van „mennen" (het koren binnenhalen) er was, werd het al bedrijvigheid op de akker. De wagens reden af en aan. Bij elke korenhoop stond de wagen stil en wer4 schoof voor schoof met de vork opgetild, om door de paardenknecht netjes op de wagen getast te worden. Niet iedere knecht kon dat. Het moest een mooi „voer" zijn, dat straks de schuur zou binnen rijden. De schoven mochten niet onderuit glijden, want dan verloor je onderweg een deel van de vracht en je moest ook niet zo hoog stapelen, dat je niet in de schuur zou kunnen komen. De pongerboom sleepte aan een
De pongerboom sleepte aan een touw over de grond mee. De kinderen krioelden door elkaar als de „stuke" korenhoop had gestaan lagen veel aren; op de wagen was geladen. Waar de bij droog en zonnig weer braken de je raapzakje in korte tijd vol was. En halmen zo. Dan kon het gebeuren dat kele luie kinderen kropen op de pongerboom en lieten zich meerijden van de ene stuke naar de andere. Maar de ijverige rapers en raapsters repten zich om een behoorlijk deel te hebben vsft- de buit, die maar voor. het oprapen was.
Als de wagen was geladen, werd de werden door middel van touwen de pongerboom over het „voer" gelegd en schoven vastgeklemd op de wagen, om zonder verliezen bij de schuur te komen. Dan wachten de kinderen op een lege wagen en hetzelfde „spel" ging weer van voren af aan. Al deze dingen behoren tot de verleden tijd. De kinderen van nu kennen meer terug komen. Aan de ene kant dit niet meer en het zal ook nooit gelukkig, dat de kinderen niet zo jong al moeten helpen sjouwen voor het dagelijks brood; maar aan de andere kan stalen voor de komende tijd, om zijde missen die kinderen iets, dat hen veerkracht te hebben in een tijd, die niet zo rustig verloopt en waarin de zorgen zo veel kunnen zijn. ZWERVER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1967
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's