Toch gelukkig
|En dan, wat doen we dan, Jellie?" Iipan... gaan we babbelen over die Jie ouwe tijd. Toen je grootvader nog p de zeis maaide en mijn grootvader Jer water door zwom om z'n aaltjes Ivangen".
pe maalt", snauwt Evert en hij geeft harde ruk aan zijn riem. Zwijgend pien ze nu verder. De zee ligt volko- |n blak onder de fel schijnende zon. kele visdiefjes scharrelen wat rond, |ar er is niet veel buit voor ze omdat water niet in beweging is. Op het Balie voorhoofd van Evert staan feetparels. Hij heeft beide handen aan b riem en hij begrijpt niet dat Jellie Phts één hand gebruikt. De andere ^ft zij op het boord van de punter Sen. Blijkbaar kost het roeien haar pmaal geen Inspanning. Toch voelt geen jaloezie. Maar hij bedenkt dat t eigenlijk abnormaal is dat een meis- Ivan dezelfde leeftijd meer kracht be- T dan een jongen.
„We moesten de punter maar eens laten drijven, vind je niet?" zegt zij opeens.
„Ik vind het best hoor". Puffend haalt hij zijn zakdoek te voorschijn en veegt zich het zweet af. „Bevalt dat schilderswerk je nog wat, Evert?"
„Best. En de baas is tevreden. Ik kreeg om twaalf uur vijf gulden opslag" „Toemaar, hij is dan wel wijs met je! Je vader en moeder vonden het zeker erg mooi, denk ik". „Natuurlijk. En als het zo doorgaat..."
„Natuurlijk. En als het zo doorgaat..." „Ben je over een jaar een volleerd schilder, wou je zeggen?" Hij schudt het hoofd. „Nee, dat wou ik niet zeegen".
Jellie is andersom op de roeidoft gaan zitten en nu zitten ze met het gezicht naar elkaar toe.
„Wat wou je dan zeggen?" vraagt zij glimlachend.
„Zolang jij zo vreemd doet, kan ik het beter niet zeggen". „Ik vreemd doen, wat bedoel je daar nou mee?"
„Vreemd ja, erg vreemd. Ik weet niet wat ik aan je heb". Het heeft driftig, onbehouwen ge
Het heeft driftig, onbehouwen geklonken, maar Jellie schrikt er niet van. Zij gooit haar hoofd in de nek en lacht vrolijk.
„Wij kermen elkaar al sinds de tijd dat we samen langs het weidepad kropen. Jij speelde de baas over me, omdat
je een jaar ouder was. En nou ben jij negentien en ik achttien en nou zeg je dat je niet weet wat je aan me hebt". „Heb ik dan geen gelijk? Heb ik ben jij "
Hij kan niet uit zijn woorden komen en slaat nijdig met zijn hand op de riem. „Rustig, Evert. Vertel me maar eens
„Rustig, Evert. Vertel me maar eens kalm wat je op me tegen hebt". Weer doet de zakdoek zijn plicht. Jellie buigt zich over het boord en strijkt met haar hand door het water. Hij kijkt naar haar profiel. Naar het haar dat, nu zij zich voorover buigt, langs haar wangen valt. O wat houdt hij van haar! Wat heeft hij altijd van Jellie gehouden. Zal hij haar dat ooit durven zeggen. Maar waarom niet? Daar is toch he
Maar waarom niet? Daar is toch helemaal niets vreemds aan! Hij hoort het 'Zichzelf al zeggen: „Ik houd van je Jellie, zou je mijn..." O, zijn maag krimpt in elkaar als hij
O, zijn maag krimpt in elkaar als hij denkt aan haar reactie. Zij zal het uitschateren. Hem spottend aankijken en ongeveer hetzelfde zeggen als Lies, toen hij haar wilde inwrijven. Die zei toen: „Nee, dén heb ik toch liever een ander". En toch, zal er ooit beter gelegenheid komen dan deze? Niemand is in de buurt. Zij kan niet op een holletje wegdraven, en als ze gaat lachen, hoort niemand het.
Jellie gaat weer rechtop zitten. „Ik zou toch nog graag weten wat ik
je misdaan heb, Evert", kinkt het rustig.
„Niks, totaal niks", barst hij los. „Maar ik begrijp je de laatste tijd niet. Ik heb duidelijk gemerkt dat je mij liever mag dan onze Frits. Ik weet "
„Ho ho, niet verwaand worden, kereltje! Ik mag Frits ook graag, hoor!" Zij ziet hem ineenkrimpen en dan voegt zij er zacht aan toe: „Maar jou mag ik liever, Evert! Jij bent "
De punter schommelt hevig door de sprong waarmee hij gaat staan. Hij strekt beide handen naar haar uit: „Vooruit wat wou je nog meer zeggen, zèg het!"
„Jij bent degene waar ik het meest van houd."
Dan vallen, zijn armen slap langs zijn lichaam.
„Ik begrijp het", zegt hij schor. „Het is medelijden. Je houdt ook het meeste van een beest dat een achterblijvertje is. Zo'n dier heeft de meeste behoefte aan je genegenheid. Maar maar als jij van mij hield zoals ik van jou, dan was het anders Jellie, heel anders!" „Als je dat denkt, leg je mijn woorden verkeerd uit."
„Je wilt dus zeggen dat je echt van me houdt me " „Lief hebt, juist dat wil ik ermee zeggen, jongen!" „O Jellie dan dan zijn we... Met een bons gaat hij zitten en schudt
het hoofd. „Ik zal wel dromen. Straks word ik wakker en dan zit je me uit te lachen. Nee, ik begrijp het niet. Ik had nooit durven denkerv dat jij Er zijn zoveel anderen. Ik noem onze Frits weer. Die is recht van lijf en leden. Hij is sterk en hij is knap." „Dat ben jij ook, maar op een andere
„Dat ben jij ook, maar op een andere manier. Moet er dan altijd naar een knap gezicht worden gekeken? Spreekt het inwendige van een mens dan geen woordje mee? Daar heb je Piet Tijsing en zijn vrouw. Weet je wat de mensen zeggen? „Snap jij hoe die Piet aan zo'n monsterlelijk wijf komt?" Evert knikt instemmend. ,Die uit
Evert knikt instemmend. ,Die uitdrukking bewijst al dat de meesten naar het uiterlijk kijken. Als die vrouw van schilder Tijsing een mooi gezicht had, dan werd er gezegd: „Wat 'n knappe vrouw is dat! Maar nu is ze lelijk en dan is het een wijf. En toch geloof ik dat jij ook niet naar het innerlijk kijkt. Zo'n brave broeder ben ik niet. Maar ik hoef je dat niet te zeggen. We kennen elkaar al zo lang als we leven."
„Ik neem je zoals je bent. Evert. En zo moet jij ook doen. Ik ben ook lang geen heilig boontje."
„Toch geloof ik dat jij beter bent dan ik. Jij hebt nog nooit iets van mijn uiterlijk gezegd, maar ik wel over dat van jou. Ik weet nog best dat we naar school gingen en dat ik jou uitschold voor "
„Toemaar ik weet best dat ik een grote moedervlek in mijn nek heb zitten. Je noemde me chocoladeflik en ik was zo kwaad dat ik je met een steen gooide."
„Maar je raakte me niet en toen zei ik dat geen enkel meisje goed kon mikken."
„En toen werd ik nog bozer, weet je wel?" Opeens klinkt het geluid van stem
Opeens klinkt het geluid van stemmen tot hen door. Jellie wijst naar de dijk. jVader en Geert brengen het viskaar naar het haventje. Het is een zwaar ding en ik heb vader beloofd dat ik zou helpen om het over de dijk te brengen." „Ze redden het wel. En ik ben blij
„Ze redden het wel. En ik ben blij dat je het vergeten hebt. Gaan we nou iedere zaterdagmiddag fietsen of roeien, Jellie?" Deze denkt na, voor zij antwoord op
Deze denkt na, voor zij antwoord op zijn vraag geeft. „Ik geloof dat het beter is er vooreerst niet over te praten. Kijk nou niet zo sip, joh. Ik loop niet weg hoor. Maar wij kunnen voortaan net zo goed als nu een eindje gaan roeien hoor."
t „Maar als de een of ander er eens naar vraagt, wat zeg je dan?" „Wij hoeven er niet om te liegen. Evert."
t r „Het is de eerste keer dat wij samen hebben geroeid. Geloof maar dat jouw moeder al lang heeft gezien dat wij met de punter op zee zijn."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1967
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's