Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de loden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de loden

folklore en TAAL 2 2e serie nr. 146

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met grote belangstelling heb ik in Eilanden-nieuws artikelen over het lot der Flakkeese Joden gelezen. Als schrijver van Folklore en Taal wil ik graag een en ander over de Joden vertellen; zoals ik ze heb leren kennen.

Mijn moeder, geboren in 1858, zei ons, dat ze nog wist, dat de laatste Joden in Goeree twee oude mensen waren, die in het enkele jaren geleden gerestaureerde huisje bij de Spui woonden. Het jodenkerkhof is nog aanwezig, het ligt langs de achterhaven aan de Mariadij k, voorbij Altena.

Het ligt op dijkshoogte en is geheel omgeven door struikgewas. Als kinderen gingen we er wel eens bramen plukken en verstoppertje spelen. De jeugd is altijd vernielzuchtig geweest en zo sneuvelden er nog al eens grafstenen en werd het toegangshek meermalen vernield. De Hebreeuwse spreuk boven het hek betekent: Huis des Levens en is intact gebleven. Af en toe liet een der Joodse kooplui uit Flakkee er wat aan doen, als het er wat erg verwilderd bij lag en het hek stuk was. Nu zorgt de gemeente er voor.

Van mijn vroege jeugd af aan hadden de Joodse zakenmensen in de dorpen van 't eiland een aantal vaste klanten. De eerste die ik me herinneren kan was Sam. Haagens, die in een groot huis op het eind van de Voorstraat in Middelharnis woonde. Als jongetje ben ik met mijn vader wel eens bij hem geweest. Hij ontving de mensen altijd even royaal, leefde wat te hoog in zijn wapens en ging failliet. Zijn opvolgers waren de gebroeders Cohen uit Dirksland. Ze kwamen met manufacturen. Op gezette tijden lieten ze zich met hun stalen en reclame goederen door een vrachtrijder naar de kop van 't eiland brengen en werkten daar een hele week. Ze logeerden in de Gouden Leeuw in Goedereede bij Akershoek in Ouddorp en bij Troost in Stellendam. Ze huurden een jongen met een kruiwagen, waar de pakken op stonden en bezochten dan hun klanten. De pakken werden naar binnen gedragen om de meegebrachte goederen te laten zien. Al zei de vrouw vaak: ik heb deze keer niets nodig, gingen ze nooit weg zonder een paar UI uapjoAV sa3:).qoop us japaoH "Sjspjo verleiding gebracht door mooie katoentjes voor een jurk, aardige kinderkleerjes, ondergoed, breiwol enz. Volgende klant.

De week daarop werden de bestellingen met een vrachtwagen gebracht en bij de klanten bezorgd.

De twee goudsmeden uit Middelharnis, Jacques en Eli Hartogs kwamen met gouden en zilveren sieraden, het zwarte en witte joodje werden ze genoemd (naar hun haarkleur). Ze deden goede zaken toen alle vrouwen nog de keuvel droegen en krullen, kralen en hartespelden (broches) nodig waren. Wel gingen de dure krullen vaak bij vererving over op dochters en nichten, maar de mode veranderde ieder jaar; nu eens dicht op elkaar gedraaide, dan weer wat ruimere spiralen, dan moesten ze omgesmolten en opnieuw gezet worden. Ook waren er die opnieuw gesopt moesten worden geen echte gouden dus. Ook de kralen waren aan de mode onderhevig. Verder waren ze de leveranciers en reparateurs van horloges en klokken en dus ook van horloge kettingen, gouden en zilveren, er waren nog geen polshorloges en de heren pronkten graag met zware kettingen, soms met brelokken er aan (grote hangers).

Verlovings- en trouvirringen werden er in burgerkringen maar weinig gedragen; nu zijn ze algemeen.

De petten- en hoedenmaker Rood zorgde voor de hoofdbedekking der mannen en jongens. Hij bezocht met zijn hondekar de boeren en burgers. Mijn vader kocht bij hem ieder jaar een nieuwe lakense pet, die een jaar voor de zondag, een jaar voor de zaterdagavond en een jaar elke dag meeging. Ook petten waren onderhevig aan mode De buitenmensen liepen niet blootshoofds, hielden zelfs in huis hun pet op en namen die aUeen af bij bidden en danken en bij bellezen.

Een paar keren per jaar kwamen de gebroeders Polak met galanterieën, potten, pannen, vaasjes en allerhande snuisterijen. Ze trachtten de vrouwen en meisjes door geroep bij hun kar te lokken en dan was het hun wel toevertrouwd goede zaken te doen.

Vaste bezoekers van de boeren waren de Joden. Mozes en David de Haas. Ze wisten de weg in de schuren waar vee te koop was, kalfvaarzen, gemeste ossen, kalveren, alles was van hun gading. Ze waren slagers in Middelharnls, maar daarnaast maakten ze goede zaken in de veehandel. Ik heriner me, dat David in de schuur met vader onderhandelde over een vare koe (d.i. een koe die geen kalf droeg, onbevrucht gebleven was. De handen sloegen steeds vlugger op elkaar tot het verschil nog maar vijf gulden was. 't Verschil delen, zei mijn vader en meende, dat dan de zaak op-gelost zou zijn. Bij zo'n onderhandeling waren altijd andere boeren aanwezig. De Haas riep vader even apart. „Nu moet je me een groot plezier doen, zei de Haas, en die rijksdaalder nog laten vallen, ik heb er een zeer grondige reden voor je dat te vragen". Mijn vader gaf toe, hij kreeg er in ieder geval niet minder voor dan waarop hij gerekend had. Toen de koop er door was, vroeg mijn vader, wat die bijzondere reden was. „Om nog een rijksdaalder te winnen", kreeg hij lachend ten antwoord. Ja, 't waren goocheme jongens, maar ieder mocht ze graag lijden. Toen David eens in een groepje boeren stond, die hem zeiden, dat hij hun 't vel over de oren haalde, merkte hij grinnikend op: „'t Is niet meer dan biUijk dat jullie met elkaar een arme jood aan een boterham helpen". Hij had de lachers weer op zijn hand.

Van antisemitisme was geen sprake op het eiland, al zouden sommige gezegden en versjes dat doen vermoeden, b.v. bij touvrtje springen. Ik herinner me, dat de jonge Cohen met zijn stalen bij ons in de kamer was Mijn zusjes kregen een paar pepermuntjes van hem en toen zei moeder tegen een, die aardig zingen kon: Zing jij eens een versje voor mijnheer. Met een glashelder stemmetje zong ze een versje dat voor de Joden minder vleiend was.

In haar verbouwereerdheid liet moeder het versje uitzingen. Mijn hemd brandde aan mijn lijf van schaamte zei ze later. Maar Cohen zei, dat zo'n kind er geen kwaad mee bedoelde. Erg prettig zal hij 't wel niet gevonden hebben.

Wordt vervolgd. F. den Eerzamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1967

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Over de loden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1967

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's