Toch gelukkig
Vervolgverhaal
Copyright; 3. 3. Groen en Zoon N.V., Lelden
is Geert die antwoordt.
ïalf tien. Of ga je ook naar de kerk!"
|»Dat is mijn bedoeling; als er tenlinste een plaatsje over is."
„Plaats genoeg. Je kimt wel bij ons is "t niet Evert?" [ >,0 ja hoor, er is ruimte genoeg, Vic-
[ >,0 ja hoor, er is ruimte genoeg, Vic- Pr." |De vreugde in de toon van Evert valt
|De vreugde in de toon van Evert valt pt te miskennen. Het valt de anderen i vooral vrouw Buter. Zij kijkt stuurs oor zich uit. Jellie is opmerkelijk stiL |e marskramer babbelt er lustig op los. heeft het over de sneeuw die alles mooi maakt en dat de torenklok zo'n Nchtige klank heeft. [Vrouw Buter mompelt iets en dan
[Vrouw Buter mompelt iets en dan "kt zij zich voorover. Zij peutert iets een schoenveter en als ze zich • opricht, lopen de drie jongemanen voor haar. Jellie glimlacht versto- O, wat is moeder slim. Zij wil na- Uurlijk eens 'goed kijken hoe die mars- 'ramer er bij loopt.
Er komen nu ook meer mensen op de straat, meest kerkgangers. Een man van middelbare leeftijd komt naast Victor lopen. Hij legt een hand op diens schouder en opeens voelt vrouw Buter een koude rilling over haar rug lopen. Want die man is niemand anders dan Vonk, de veldwachter. Maar dan hoort zij de zware stem van de politieman zeggen: „Zo zwerver, ook weer eens in het dorp? Waar sta je ergens?"
Ook Jellie is geschrokken. Zij dacht niets minder dan dat de marskramer door Vonk opgepakt zou worden. Doch nu zij die vraag hoort, en op joviale toon gesproken, haalt ze verlicht adem. Nu ziet zij dat Victor snel zijn hoofd naar Evert en Geert wendt en daarna Vonk een onverstaanbaar antwoord geeft. Maar die vraag van Vonk geeft te denken: „Waar sta je ergens?"
Zij is niet de enige die daarover prakkizeert. Ook Evert denkt er over na. Er zijn dingen, of beter gezegd woorden die hem nu te binnen schieten. Victor zei eens dat hij bij een boer in het hooi sliep. Nu vroeg de veldwachter waar hij „stond"'. Een dominé staat in Z., een militair ligt in die of die kazerne. Maar als men een venter of marskramer vraagt waar hij staat dan wordt daar het een of andere voertuig mee bedoeld. En, zo redeneert Evert verder, èls hij dus ergens met een wagen staat, dan hoeft hij niet bij een boer in het hooivak te kruipen. Vast heeft Victor er iets mee voor om zoiets te vertellen. Maar hij wil weten hoe de vork in de steel zit. Het enige is. Vonk dat te vra- gen. Die gelegenheid komt vlugger dan hij denkt. Men is inmiddels bij de kerk aangekomen. Na nogmaals een klopje op Victor's schouder te hebben gegeven, stapt de veldwachter binnen. De marskramer blijft staan. Hij weet de vrouwen achter zich en de jongens hebben er geen vermoeden van dat hij met dit wachten een beleefdheidsgebaar maakt.' Maar Evert stapt achter Vonk naar' binnen. In het grote portaal staat de veldwachter en zonder te aarzelen gaat Evert naar hem toe. De veldwachter kijkt hem afwachtend aan, want het is j duidelijk aan de jongen te zien dat hij iets wil vragien. Natuurlijk kent hij die jongen van boer Frankema. Hij moet soms op Horizon zijn voor de een of andere ambtelijke bezigheid „Wel. Evert?"
„Die eh marskramer staat die ergens met een wagen. Vonk?" Er komt een fijn glimlachje op diens
Er komt een fijn glimlachje op diens gezicht.
„Dat doet hij zeker. Maar niet in Weerdam hoor! Hij dwaalt nooit ver van de grote wegen af. Maar kom..." en met deze afgebroken zin stapt Vonk de kerk binnen. Ietwat beteutert blijft Evert staan. Vrouw Buter en Jellie lopen hem voorbij, achter hen komen Geert en Victor. Deze neuriet mee met de prelude van het orgel. Ontevreden loopt Evert achter hen aan. Hij is niks wijzer geworden. Hij weet alleen dat de man die daar voor hem loopt niet is wat hij voorgeeft te zijn.
HOOFDSTUK 8
De Prankema's zitten aan de middagdis. Frits vertelt iets van het leven in de kazerne. De anderen knikken zwijgend en eten. Evert knikt niet; hij eet alleen, maar daarom kan hij wel denken „Er zullen vanmiddag heel wat mensen op het ijs komen", zegt de boer als Frits even zwijgt.
„Ga jij ook nog rijden, Nelis?"
„Nee, ik hou mijn gemak maar, moeder. Ik ga, na dat fijne eten van je, veel liever een uiltje knappen".
„Wij gaan wel, wat'zeg jij, Evert?"
„Nee, ik blijf thuis. Frits. Ik heb een mooi boek en daarbij, ik rijd geen schaats meer op zondag".
„Ik had ook niet anders verwacht", zegt Frankema vrij kort. Moeder Toos knikt instemmend; Frits kijkt niet begrijpend. Dan gaan zijn ogen naar zijn broer, die daar met een hoogrode kleur naast hem zit. Van Evert gaan zijn blikken naar zijn vader.
„Waarom had je niet anders verwacht, vader?" Frankema steunt zijn ellebogen op
Frankema steunt zijn ellebogen op tafel, peutert eerst eens tussen zijn tanden en wijst met de als tandenstoker gebezigde Ücifer naar Evert.
„Onze Evert wordt bijbelvast. Ik weet er wel niet veel van, maar in die bijbel staat onder andere: Men kan geen twee heren dienen". „Maar wat heeft dat met Evert te
„Maar wat heeft dat met Evert te maken?"
„Vraag het hem zelf", antwoordt vrouw Frankema voor haar man. Nu zijn aller ogen op Evert gericht. Inplaats van te antwoorden kijkt hij zijn ouders om beurten aan en zegt dan, enigszins aarzelend: „Ik geloof toch dat Frits en ik gedoopt zijn, is het niet, moeder?"
„Natuurlijk jongen, dat hoort toch zo!" „Waarom hoort dat zo, als er toch niet naar geleefd wordt, moeder?"
De handen van de boer baUen zich tot vuisten, zijn ogen schieten vuur Doch Evert ontwijkt die boze ogen en op rustige toon vervolgt hij: „Er werden vanmorgen drie kinderen gedoopt. Ik heb heel goed geluisterd wat daarover door de dominee gelezen werd..."
Hij zwijgt opeens. Hij raakt in de war door de starende ogen van zijn moeder, de spottende van Frits en de woedende ogen van zijn vader. Nerveus peutert hij aan de rand van zijn bord, maar schrikt op door de gebiedende stem van zijn vader.
„Vooruit nou. Vertel nou eens wat je er zoal van weet. Misschien dat ik de volgende zondag ook naar de kerk ga!"
Het heeft hatelijk geklonken. En mis-schien vat Evert daardoor moed om verder te spreken.
„Ik weet het niet precies meer. Maar wel, dat het niet goed is wanneer de ouders „ja" zeggen en toch niet doen wat ze beloven. Vanmorgen..."
Een harde vuistslag op de tafel breekt zijn zin af.
„En nou is het uit met dat gezemel, versta je? Je moogt doen wat je wilt, maar ik wil er hier in huis niet meer van horen, goed begrepen?"
En dan staat de boer op en loopt de kamer uit. De anderen blijven zitten. Frits is helemaal niet geschrokken van vaders nijdige uitval. Hij klopt zijn broer op de schouder en vraagt: „Nou moet je toch even vertellen wat dat betekent: Je kan geen twee heren dienen".
Met een bruusk gebaar veegt Evert de hand weg: „Zie het maar gewaar te worden. Je hebt gehoord wat vader zei. Daar mag hier niet meer over gesproken worderf'.
„Dan zit er niks anders op dan het de dominé te vragen", zegt Frits kwasi hulpeloos. „Maar eerst ga ik een baantje schaatsen. Morgen ga ik weer weg en dan is het marcheren geblazen. .Ie gaat dus niet mee, Evert?"
„Nee, ik ga niet mee. Ik..."
Frits is vlug om de tafel heen geloppn en nu staat hij naast zijn moeder. „Wat is er, waarom zit je te grienen, moeder?"
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's