Toch Gelukkig
V E R V O L G V E R H A A L
door L. KOMBRINK Copyright: J. J. Groen en Zoon N.V., Leiden
„Juist, dat is het 'm. Ze kopen van je uit medelijden als je een bochel hebt. En dat zou ik helemaal niet zo fijn vmden".
„Daar moet je boven staan. Als je maar verkoopt, daar gaat het toch om. Toch raad ik je aan om er niet mee te beginnen Evert! Je hebt het hier wel goed, denk ik. Je vader zal je beslist net zwaarste werk niet laten doen". „Dat is het 'm juist", barst Evert uit. »Dat ontzien knakt je meer dan een dag van hard werken". „Laten ze dat dan merken?"
„Laten ze dat dan merken?" „Nee, dat niet. O, ik kan geen mens ergens de schuld van geven. Iedereen nier heeft hoe heet het ook weer, eh "
„Tact, bedoel je. Wel, de buitenwereld heeft géén tact hoor! Ik weet dit uit ervaring, ik heb eens 'n paar weken samen gedaan met een kreupele snuiter. Die, waar ik het zostraks over had. Nu was het eens: „Die holderdebolder heeft goeie zeep", of: „Die mankpoot komt maar gemakkelijk aan de kost".
Ik moet zelf ook wel eens het een en ander horen. „Je moest je schamen, zo'n flinke gezonde kerel, dat loopt langs de huizen met een mars!" Maar ik heb °r maling aan. Ik leur niet omdat ik te lui ben om te werken! Als je op öen dag zo'n slordige zestig kilometer aflegt, werk je toch ook zou ik zeggen. Het werk dat jullie doen wil ik niet. Ik kan niet aan één plaats gebonden zijn. Ik moet zwerven van het ene dorp naar het andere, van de ene provincie naar de volgende. Vandaag ben ik hier, maar over veertien dagen zit ik misschien ergens in Limburg. En zo erg Veel hoef je niet te verkopen om de kost te verdienen". Maar zondags, wat doe je dón? Niet venten natuurlijk!"
„Nee, dat is me te riskant. Je weet nooit wat voor vlees je in de kuip hebt. En daarbij, ik wil ook wel eens 'n vrije dag hebben". „En ga je wel eens naar de kerk, Victor?"
„Soms, niet zo vaak. Maar jullie, gaan jullie naar de kerk?" „Wij nooit, onze buren wel, tenminste de buurvrouw met Geert en Jellie. De buurman moet niks van de kerk hebben".
Opeens kijkt Victor Evert strak aan. „Kun jij je een marskramer voorstel- len die naar de kerk gaat?"
De aangesprokene aarzelt met zijn antwoord.
Eindelijk zegt hij: „Nee, niet best. Meestal zijn het luitjes die... die..." „Zondags in de kroeg zitten", helpt de marskramer.
„Ja, zoiets. Maar ik kan er eigenlijk niet veel van zeggen. Zoveel mensen van jouw soort krijgen we hier niet". „Iemand die langs de weg zijn kost ophaalt hoeft nu juist niet altijd goddeloos te zijn. En je hoeft niet steeds naar de kerk te lopen om christelijk te zijn".
„Toch hoor je als christelijk mens naar de kerk te gaan". „Dat is jouw opvatting; ik denk er anders over. Evert! Ik ben er van overtuigd dat er echte christenen zijn die nooit in een kerk komen".
„Ik geloof er niks van, en het is niet waar ook", zegt Evert beslist. „Misschien komt er een dag waarop je anders zult spreken. Maar ik stap eens op. Ik blijf nog veertien dagen in deze streken. Misschien kom ik nog "n keer langs".
En dan ziet Evert weer die grote bruine ogen strak op de zijne gericht. Zijn hand wordt vastgegrepen en op ernstige toon zegt de marskramer: „Denk er altijd aan dat er mensen leven die nog veel ongelukkiger zijn dan jij. En ook dat ons lichaam, hetzij het recht is of krom, niet het voornaamste is. Het beste en tot ziens".
Met grote fiere stappen marcheert Victor weg, nagestaard door Evert. Reeds lang is de zwerver achter de schuren van hoeve „Horizon" verdwenen als de jongen nog altijd in gedachen op het weidepad staat. Hij heeft al die woorden van de marskramer niet kunnen verwerken. Vooral de laatste zin kan hij niet vatten. Hij had hem moeten vragen wat hij daarmee bedoelde. Maar hij zal het goed onthouden, desnoods opschrijven. En als hij erugkomt, zal hij naar de betekenis ervan vragen. Met een zucht draait hij zich om. Hij hoort Dorus bij het werk fluiten. Een vlaag van zwaarmoedigheid overvalt hem. Dorus heeft reden om te fluiten. Hij is gezond en sterk. Hij verdient een goed loon en beter boer dan vader zal hij niet krijgen.
Maar toch kent hij zelf ook goede en tevreden momenten. Hij was tevreden toen hij bij het haventje van Buter stond en Jellie met de anderen aan wal stapte. Hij was toen gerustgesteld en gelukkig naar huis gelopen. Maar waarom verdween die goede stemming dan? Ach, hij weet het immers veel te goed. Elk uur van de dag werd hem zijn mismaaktheid in herinnering gebracht.
Niet door vader en moeder. Evenmin door de anderen. Nee, het werk zelf wees hem er op. Een geladen kruiwagen zei hem: „te zwaar voor je". Een volle emmer melk moest hij laten staan, een het geschrevene over, zoekt een enveloppe en duwt zijn schrijven er in. Daarna plakt hij het couvert dicht en staat op. Besluiteloos houdt hij de brief in zijn hand. Dan loopt hij naar een ingebouwde hangkast. Bovenin ligt een plank voor de petten van Frits en hem. Hij schuift de brief onder het papier dat de plank bedekt en dan sluit hij de deur Hij hoeft de laatste woorden van de marskramer niet op te schrijven. Zij staan met duidelijke letters in zijn brein gegrift. Nu weet hij ook met wie hij hierover zal kurmen spreken. Hij zal wachten tot Buter en Geert op zee zijn. Jellie zal in het dorp zijn en hij zal rustig met de buurvrouw kunnen praterL Met dit besluit verlaat hij de kamer.
HOOFDSTUK 5
Het najaar nadert. De oogst is binnen en nu is er een adempauze voor het landvolk ingetreden. Op de hoeve van Frankema heerst een feestelijke stemming. Enkele dagen geleden is de laatste wagen met graan de brede banderdeuren binnengereden. En behoudens enkele najaarsgewassen kan de boer zeggen dat hij alles binnen heeft. Toch heeft de vrolijke stemming een tweeërlei karakter. Het komt niet vaak voor dat man en vrouw even oud zijn en ook op dezelfde dag hun verjaardag vieren. (Wordt vervolgd) lege hooiwagen kon hij niet wegkrijgen.
Alles klaagde hem aan. Je kunt niks, je bent een stumper. Nooit zou hij op normale manier de kost kunnen verdienen. In elk geval niet als boer. Wat zal later zijn lot zijn? Frits zal op de hoeve komen. Hij zal kunnen blijven, net als nu. Lichte werkjes doen, met zo nu en dan een medelijdende blik van de een of ander. En zo zal hij oud worden, ontzien en beklaagd. Maar hij verdraait het, nog liever...
Vastbesloten stapt hij de deel op. Vader helpt de knecht met de machine. Bij de pomp is Lies met de melkbussen bezig.
De keukendeur staat aan. En achter die deur hoort hij het bekende kuchje van moeder. Met dezelfde kordate stap loopt hij door naar de keuken. Plotseling staat hij stil, draait zich om en gaat naar de gangdeur. De vastbeslotenheid is verdwenen. Hij gaat naar zijn kamer en sluit de deur. In de slaapkamer staat een grote kast. De linkerhelft is van Frits, de rechter van hem. Hij trekt een lade open en haalt er schrijfpapier en potlood uit. Een bui klettert neer op het dak. Veraf loeit een koe en beneden hem slaat iemand een deur dicht. Hij gooit zijn pet in een hoek en gaat aan de kleine tafel zitten. Zonder aarzelen begint hij te schrijven. Het hindert niet als soms een druppel op het beschreven vel valt, want hij is alleen; niemand die het ziet. Hij leest
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's