uit het kijkvenster
Vragen en antwoorden — Het Ncd. Bübelgenootschap — Handhaving van de Statenvertaling — tetter of geest.
De lezers van deze wekelijkse ruiek beginnen het te begrijpen. Lange d lieten ze me het spelletje spelen: k zie, ik zie; wat JÜ niet ziet", maar Idjken ze mee en vestigen ze soms - aandacht op een onderwerp dat aan 'ijn blik is ontsnapt. ,,. ^ , ^ .,
Dat Is ook de bedoelmg. Niet dat ik >n monoloog, een alleenspraak houd, aar dat we samen een gesprek voeren isprek, waaraan iedereen mee 'n en waarin iedereen zijn eigen (i/reiiB heeft, en waarbij we uiteraard ;st eens van mening mogen verschil-
Dezer dagen ontving ik weer een rief met een aantal problemen, waar- /er ik m'n licht zou moeten laten •hijnen. Nu kan men echter vaak uit e wijze waarop de vragen worden gesrmuleerd, al opmaken welke mening e vraagsteller zelf is toegedaan. Ook in dit geval kwam de zegswijze ie voor de geest: „De vraag stellen is -aar beantwoorden". Ik zal dan met •lijn antwoord wellicht geen open deu- —en intrappen, maar wel deuren, die al p een kiertje waren gezet.
( Zo'n eerlijke en openhartige brief raagt om een even eerlijk en open- Lartig antwoord. Misschien moet ik dan ireleens op lange tenen gaan staan, al ceb ik niet de opzet iemand pijn te leen. En nu ter zake!
e ,, , ., , . .,
e ,, , ., , . ., Op één van de eilanden is een afde ing van het Nederlands Bijbelgenootchap. Deze afdeling hield onlangs een rgadering, waarop onder meer de erving van nieuwe leden ter sprake l;wara. Me dunkt, dat is een aangelegen zaak. Als er één vereniging is die inze steun verdient, dan is het wel het *f.B.G. Mijn correspondent is het daar an harte mee eens. Hij wijst erop, dat ^let N.B.G. geweldige diensten bewijst ^lan zending en evangelisatie door ver- alingen in allerlei talen te doen ver- hijnen. Dat is een werk, dat door ;een enkele particuliere uitgever kan (ïorden overgenomen. Wanneer mijn jriefschrijver dan ook vraagt: „Kunnen ivij daarachter staan, moeten wij dit loen? Ik bedoel: Is dat geen christelij- te plicht, eis, roeping?" dan beschouw 5: dat als retorische vragen, vragen, waarop hij geen antwoord verwacht. Dat antwoord kan alleen maar positief sijn. Het Evangelie des Koninkrijks moet aan alle volken gepredikt worden én daartoe moet de Heilige Schrift in 611e bekende talen vertaald worden. Dat is zonder meer zendingsopdracht, pn daarom mogen we God wel danken Voor de zegen dat er een Nederlands pijbel Genootschap bestaat. , Men zou menen dat ieder, die zich
, Men zou menen dat ieder, die zich christen noemt en bij de Schrift wenst te leven, er zo over dacht. Maar dat blijkt niet het geval te zijn. Want — en nu komt het probleem — mijn correspondent vroeg aan de redactie van een regionale kerkbode om het N.B.G. aan te bevelen bij de lezers en... dat Werd geweigerd. In deze kerkbode wordt het N.B.G. doodgezwegen. Kwaad wil men er niet van zeggen,
Kwaad wil men er niet van zeggen, omdat er blijkbaar toch ook wel goede dingen van gezegd kunnen worden. Maar goed wil men er ook niet van spreken, omdat niet alle activiteiten van het N.B.G. de volledige instemming hebben. Bijvoorbeeld: de Nieuwe Vertaling, de samenwerking met Rome en het vertonen van propaganda-films. Ik kan daar wel enigszins Inkomen. 'Ik Ben óók overtuigd van de méérwaarde van de Statenvertaling boven die van de Nieuwe Vertaling. Ik zie óók geen heü in een gemeenschappelijke vertaling van Rome en de Reformatie, omdat zo'n vertaling toch het karakter moet dragen van een compromis. En zo zou er nog wel meer te noemen zijn. Maar ik geloof niet dat dit redenen zijn om z'n steun aan het N.B.G. te ontzeggen. Tenslotte mogen we wel dankbaar zijn, dat het N.B.G. blijft doorgaan met de uitgave van de Statenvertaling. Als het dat niet meer deed wie zou het dón moeten doen? En als men bezwaren heeft, laat men daar eerlijk mee voor de dag komen. De hele zaak maar te laten rusten, terwille van de lieve vrede, >dat vind ik een halfslachtige houding. Nu weten de mensen immers niet, waar ze goed aan doen!
Maar, zo schrijft m'n correspondent, nu hebben we ook nog een „Comité tot handhaving van de Staten-Vertaling". Daar zit iets aantrekkelijks in. Dat vindt hij en dat vind ik ook. Hij is blijkbaar vóór de Statenvertaling en dat ben ik ook.
Toch, zo gaat hij verder, is het voor mij een vraag of men in het algemeen wel dóór heeft, waar het om gaat. Nu, dat is voor mij géén vraag!
Ik heb over de actie van dat Comité al meer geschreven, en ik wil dat niet allemaal herhalen. Maar — dat ben ik van harte met de briefschrijver eens — ik ben bang dat het Comité in z'n ijver om de Statenvertaling te handhaven, het doel voorbij schiet, en dat het meer aandacht heeft voor de vorm, waarin de Schrift tot ons gekomen is dan voor de inhoud en de zin van de Schrift. Bovendien, wat dacht het Comité met deze actie te bereiken? De voorstanders van de Staten-Vertaling behoeven niet van haar waarde overtuigd te worden, en met de tegenstanders wordt niet gesproken... Tenminste, als ik m'n correspondent mag geloven, die me meedeelde wat ik nog niet wist, namelijk dat het N.B.G. aan het Comité om een samenspreking heeft gevraagd, maar dat het Comité deze samenspreking
heeft afgewezen... Als dat juist is, dan heeft men toch wel een kans voorbij laten gaan... En dan maakt men toch wel de indruk, dat men niet goed weet, waarvoor men vecht...
^ -k
M'n briefschrijver is ook niet gerust op de uitwerking van deze actie van het Comité. In zijn woonplaats zijn er nog mensen, die van mening zijn dat de Staten-Vertaling als het ware uit de hemel is komen vallen, en haar dan ook gebruiken in de oudste uitgave. Mensen die nog steeds „consciëntie" leren mplaats van „geweten", „tribuit" inplaats van „schatting" en „wijf" inplaats van „vrouw". Door het Comité, denkt hij, zullen ze in die mening worden versterkt. En zo zal op hen van toepassing zijn, wat Schortinghuis eens dichtte:
„Die aan des waarheids woord en letter Maar hangt, wat scheelt die van een ketter?"
Want het gaat om de geestelijke zin van de Schrift en niet om de letters en de woorden, de punten en de komma's. Over dat woord „wijf" nog het volgende historische verhaal:
Zo'n twintig jaar geleden, toen er nog „voorlezers" waren in de Ned. Herv. Kerk, had een ouderling de gewoonte, uit de oude Staten-Vertaling te lezen, zonder daaraan ook maar iets te wijzigen. Elke zondagmorgen hoorde de gemeente: „Gij en suit niet begeeren uwes naasten wijf". De predikant ergerde zich daaraan, maar zei aanvankelijk niets. Op een goede dag echter kreeg hij bericht, dat de echtgenote van deze ouderling ziek was. Daar lag zijn kans. Hij ging op bezoek en zei bij het binnenkomen: „Zo, broeder Jansen, hoe gaat het met je vwjf?"
Van die tijd af heeft broeder Jansen „vrouw" gelezen...
Tir -k Ik heb in dit antwoord voornamelijk de visie van m'n correspondent weergegeven, met wie ik het in grote lijnen eens ben. Wie het echter niet met ons eens is, die mag het zeggen! Waarnemer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's