Kritiek op huidig partijbestel
ens een geordend overzicht te /an de bezwaren tegen het Ne- 'se partijbestel willen we vastdat dit toch wel heel sterk in c verankerd ligt. Het heeft zich eld gedurende een periode van n eeuw, waarin iedere partij in :e of mindere mate wel haar d downs" had, maar het systeem nig ongewijzigd bleef. Het overle zware economische crisis van iger jaren, de nationaal-sociaeenheidsdwang in de oorlog, de doorbraakpoging van sociazijde in en na 1946 totaal misieruit blijkt, dat de traditionele leling, hoe onbevredigend ze de praktijk moge functioneren, Ktilén buitengewoon taai leven heeft, )dat het niet gemakkelijk zal zijn er erandering in te brengen. Nochtans heeft het zin om ernstig te
verwegen, welke correcties zouden unnen worden aangebracht, welke oorstellen tot verandering acceptabel Duden zijn en welke onaanvaardbaar loeten worden verklaard. Allereerst telp we echter vast te stellen waar f^waren en de knelpunten liggen. Innen dan met de veel gehoorde 76. ring, dat de verschillen tussen grote partijen in de loop der lodanig zijn vervaagd en geminlird, dat ze eigenlijk nog slechts tig en uit traditie blijven voort- Volgens de niet-confessionele is onze partijenstructuur in fei- :f en geven bij verkiezingen bijikwijls de doorslag. _ Wemelsfelder, econoom van iaki )rofeSsie en van C.H. huize, schreef in
l )rofeSsie en van C.H. huize, schreef in ,i]n boek „Onaardige economie", dat ms huidig politiek bestel zich kennerkt door „bloedarmoede", zich open- )arend in een verzwakte tegenstelling ussen rechts en links in sociaal oplicht door de toenemende sociale zekerleid, de verburgelijking van het elecoraat (de kiezers) en een verminderde )bjectieve functie van het confessionaisme in de politiek. Volgens hem is de iociale en confessionele stryd nagenoeg jitgestreden, zodat de partijen de spec- :akelstukken" van vroeger missen (hij oedoelt b.v. de schoolstrijd, de klassenrtrijd, de achturendag, het algemeen ïiesrecht). Prol. van de Woestijne, ook econoom,
t Prol. van de Woestijne, ook econoom, vindt, dat de verschillen tussen de vijf grote partijen op economisch gebied slechts gradueel zijn. Alle economen zijn thans aanhangers van het Keynesianisme, zij het met nuanceverschillen. Bij belangrijke vraagstukken zouden hun leiders het dikwijls eens zijn, maar hun geestverwanten in de partijen dikwijls oneens. En hij constateert, dat de politieke tegenstellingen niet meer parallel lopen met de partijen, maar er dwars doorheen gaan. De meningsverschillen binnen de partijen zijn soms groter dan die ertussen en vele ervan zijn slechts van historische aard. En prof. Ter Hoeven, politiek socioloog, is van hetzelfde gevoelen. De oude doeleinden zijn zo ongeveer bereikt, maar er zijn nu nieuwe in de vorm van gemeenschapsvoorzieningen van zuiver zakelijk karakter. De kiezer moet een duidelijke keuze kunnen maken. De V.V.D. of de P.v.d.A. in de regering betekent slechts een accentverschil en zo werken de partijen als pijlers van de status quo. Tenslotte geven we nog een citaat uit het maandblad „Burgerrecht" (zeer rechts): „Velen gevoelen instinctief, dat de huidige politieke partijen geen werkelijk doel meer hebben. De socialisten hebben hun achturendag, de A.R. hun christelijk onderwijs en de R.K hun emancipatie. Hebben ze nog bestaansrecht?"
Deze uitspraken zijn in zoverre juist, dat er vooral na 1945 een enorm nivelleringsproces aan de gang is, zowel geestelijk als politiek, waardoor de verschillen ontegenzeglijk steeds kleiner worden, ondanks alle lawaai tijdens verkiezingscampagnes: de P.v.d.A. is verburgelijkt (wat wij toejuichen), de A.R.P. seculariseert (helaas), de V.V.D. wordt steeds „socialer" (met gevaar van doorslaan) en de K.V.P. kan alle kanten mt (dus is onberekenbaar). Op vele punten gaat het slechts om graduele verschillen.
Door de naar het schijnt aanstaande deconfessionalisering van de K.V.P. tot een loutere programpartij en de devaluatie van principia in de A.R.P. wordt °s samenwerking met principieel linkse partgen steeds gemakkelijker.
Otidanks het nivelleringsproces is er momenteel toch een duidelijke tegenstelling op het sociaal-economisch vlaK rassen de P.v.d.A. en de V.V.D., waarbij de eerste tot op zekere hoogte gesecondeerd wordt door de A.R.P. en de laatste door de C.H.U., die thans een strakker koers volgt dan onder wijlen dr. Tilanus. Dr. Couwenberg betoogde op het Volkskrant-congres, dat de tegenstelling tussen liberalisme en socialisme verouderd is en dat beide stromingen elkaar gevonden hebben in het geïf M?*^^ economische stelsel, dat wij nu jï^en en dat een mengvorm is van liberale en socialistische principes. Wat de conjunctuurpolitiek betreft, zo zegt Couwenberg, heeft men in de P.v.d.A voortgebouwd op het liberale gedachtengoed van Keynes, wat de sociale zekerheid aangaat op dat van de eveneens hberale Beveridge en inzake de gemeenschapsvoorzieningen op dat van de liberale econoom Galbraight. Inderdaad is dit zo en het wordt van socialistische zijde ook wel erkend, maar di verhindert niet, dat er wel terdege een verschil is gebleven in de mate van overheidsbemoeiing en dit verschil beheerst de hele sociaal-economisch-financiële politiek, zoals die thans gevoerd wordt. Het is o.a. tot uitdrukking gekomen bij het optreden en de val van het kabinet-Cals en het is ook de inzet van de a.s. verkiezingen. Alleen zou deze tegenstelling veel duidelijker gesteld moeten worden, speciaal door de K.V.P. en de A.R.P., die als centrumpartijen haar niet zo sterk willen accentueren om de interne eenheid niet te verstoren.
In verband hiermee wordt veel kritiek geuit op het feit, dat met name de K.V.P. en de A.R.P. vóór een verkiezing niet wensen mede te delen, met welke partij ze in het te vormen kabinet willen samenwerken, met de linkse P.v.d.A. of met de rechtse V.V.D. Dit is inderdaad een ernstige lacune in de politieke duidelijkheid. Elke kiezer wenst via zijn stem voor een bepaalde partij invloed uit te oefenen op de samenstelling van de nieuwe regering, met name of deze een rechtse dan wel een linkse koers zal gaan varen. Daartoe moeten er niet alleen duidelijke verkiezingsprograms zijn, maar moet men ook tevoren weten, welke keus de partijen zullen maken bij de kabinetsformatie. En dit nu weet men speciaal van de K.V.P. en de A.R.P. niet — voorheen ook van de C.H.U. — zodat er na elke verkiezing bij een deel dezer partijen ontevredenheid ontstaat, omdat dit deel zich in zekere zin bedrogen voelt.
Drs. Nederhorst (P.v.d.A.) stelde op bovengenoemd congres, dat het voor de A.R.P. niet moeilijk moest zijn reeds vóór de verkiezingen een keus te maken, omdat zij uitgesproken links wil zijn. Inderdaad heeft hij hierin gelijk. Hij zou zelf ook graag A.R.P. in een coalitie met de P.v.d.A. willen betrekken.
Toch weigerde dr. Berghuis pertinent die keuê vooraf te maken. Ook mr. Aalberse, de voorzitter van de K.V.P. wees het af. En prof. Romme meende, dat het onjuist is, omdat de partij dan zwakker staat in haar onderhandelingspositie. Het blijkt dus een kwestie van tactiek zowel met het oog op stemmen verlies als de positie in een nieuw kabinet. Het zou o.i. beter zijn deze zaak meer principieel te bekijken en ronduit te zeggen of men rechts of links staat ook in de samenwerking met anderen.
De politicoloog dr. Hoogerwerf heeft op het congres i.v.m. dit punt een merkwaardig voorstel gedaan. Hij meent, dat de kiezers naast een primaire ook een secundaire keus moeten kunnen maken. Een stem op no. 1 van zijn lijst zou moeten betekenen: „lood om oud ijzer" met wie er wordt samengewerkt; op no. 2: voorkeur voor een coalitie met de P.v.d.A. en no. 3: idem met de V.V.D. Deze methode kon dan bij de confessionele partijen duidelijkheid scheppen en zou gunstig werken bij kabinetsformaties. Inderdaad is het aardig gevonden, maar het zal o.i. nimmer worden toegepast. Dan ware het beter als de confessionele partijen intern onder hun leden een algemene enquête hielden over dit punt. Maar ook dat zal geen enkel partijbestuur doen, want dan is het aan de uitspraak gebonden en dat schijnt men per se niet te willen. Deze onduidelijkheid zal er dus helaas wel blijven.
Intussen blijft daardoor ook de kritiek op de werking van onze democratie. Al hebben wij als Nederlanders allemaal stemrecht, het zelfstandig optreden van de partijbesturen en de fracties bij de regeringsvorming ontneemt daaraan een deel van zijn democratische invloed. Ook worden de kabinetsformaties er eindeloos door getraineerd. Nodig zijn — en nu citeren we dr. Mansholt, die op genoemd congres de volgende punten noemde — voorwaarden te scheppen voor een stabiel regeringsbeleid; de kiezers in de gelegenheid te stellen een werl^elijke keuze te doen en daardoor invloed uit te oefenen; hun een redelijke zekerheid te verschaffen, dat hetgeen de meerderheid heeft gewild ook wordt gerealiseerd; duidelijke verkiezingsprogramma's en dito regeringsprograms; regeringen samenstellen die werkelijk kunnen regeren en hun program ook kurmen afmaken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 31 januari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 31 januari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's