Vert Kooistra
Vervolgverhaal
lens, wie zijt gij, die tegen God ordt?
't kreunde. Alles wat er gebeurd dat nare, al die tegenspoed vernu géén vragen meer, geen reen, geen opstand, geen wrevel. 'as nu allemaal als vanzelfspre- Eeworden: God had niet anders Het werd hem een groot won 't het niet erger geweest was, dat S leefde. God had hem weggesla- "inen hebben. Recht vaardig zou 'weest zijn, indien de bliksem Eetroffen had, inplaats van hun O, als God hem nu eens ter Woording geroepen had, wat dan? •as God goed, dat Hij hem nog *ggedaan had als drek der strafaarom had God hem nog ge- '' Waarom had God zijn murmu- '1 zo lang verdragen? Hij kon *en antwoord op geven, kon het •Srijpen en verklaren.
Sod", kreunde hij tenslotte, „het ^chtvaardig zijn, indien Gij mij *uwig zou wegstoten!"
Hete tranen brandden in zijn ogen, lekten tussen zijn vingers door op het witte laken.
Hij zag zijn leven als één grote schuld tegenover een goeddoend God, Die hem nog niet in de rampzaligheid had geworpen.
Hoe lang hij daar zo gelegen had wist hij zelf niet. Veel woorden sprak hij ook niet, maar die hij sprak getuigden van een zich vernederen voor God, een belijden van zijn schuld en zonden, een zich onvoorwaardelijk buigen, een goedkeuren en ondertekenen van zijn eigen, eeuwige ondergang.
Even flitste het door hem heen: Zou dat nu de bekering zijn?
Als het maar niet weer overging, als de opstand en de boosheid maar weer niet terug zouden komen. Hij sidderde, want hij gevoelde het, dat hij tot alles in staat was.
„O God", smeekte hij, „laat het altijd maar zo blijven, al is het dan, dat Gij mij voor eeuwig wegwierp, geef dan, dat ik het altijd goed mag blijven keurèn, dat ik mij nooit meer tegen u"
„Evert, slaap je?" klonk daar buiten de stem van zijn moeder. Haastig stond hij op, wierp een blik in de spiegel. Snel nam hij zijn handdoek, wiste zijn vochtig gelaat daarmee af en ontsloot de deur. „Kom je ook een kopje thee drinken,
„Kom je ook een kopje thee drinken, vrouw Van Vliet gaat inschenken".
„Goed, ik kom".
Hij was blij, dat zijn moeder niet vroeg, wat hij zo lang gedaan had. Toch had het hem enige verruiming geschonken. Stemmig volgde hij zijn moeder naar beneden. De rest van die dag verstreek.
's Avonds, toen hij wéér in de kerk zat, luisterde hij. Nu zou de dominee hem het oordeel wel aanzeggen. Hij zag Dora zitten, maar het was heel anders dan voorheen. Het was net, of het een vreemde was. Al het aardse zonk weg en dat éne behield de boventoon. Zijn moedwillig zondigen, zijn boosheid, zijn tarten van de Almachtige, als een lawine rolde het op hem aan.
Toen de dominee sprak over het geluk van Gods Volk, moest hij dat wel toestemmen, maar; Dat was niet voor hem. Dat had hij verzondigd, dat had hij zich voor eeuwig onwaardig gemaakt. Weer welden de tranen op. Hij voelde zich ellendig en het was alles eigen, eigen schuld.
Toen de predikant het lot der goddelozen schilderde, beaamde hij dat, met toepassing op zichzelf, volmondig.
Augustus kwam en ging, het werd september. De eerste symptomen van de naderende herfst vertoonden zich allerwege.
Evert sleepte zijn leven voort, met brandende tranen beweende hij zijn vreselijk, opstandig leven, zijn rechthebbend bestaan, zijn twisten tegen de uitverkiezing. Nu hij de werkelijkheid inleefde, zag hij, dat God souverein was Ook de uitverkiezing kon hem geen kwaad meer doen. Al was hij niet uitverkoren, dan deed God nog geen onrecht. Hij had het zich waardig gemaakt, dat God hem voor eeuwig verdoemde. Hij gevoelde, dat de grond daarvan was een bedillen van Gods recht. Indien er niet één zalig werd, dan zou God nóg geen onrecht doen. Evert liet niets uit van hetgeen wat
Evert liet niets uit van hetgeen wat er in hem leefde en als ze er bedekt naar informeerden, dan gaf hij ontwijkende antwoorden, die hen niet veel wijzer maakten. In die vreselijke opstand leefde hij niet meer, dat was aan alles te merken, maar wat was het dan ? Groot was in de weken, volgend op
Groot was in de weken, volgend op het verbranden van haar huisje, het medeleven van de gemeente met de weduwe Kooistra geweest. Velen hadden haar iets in de handen gestopt. De een gaf veel, de ander weinig, maar bijna allen, die haar opzochten, gaven iets, omdat het medelijden met de arme, berooide weduwe zo groot was. Ook het geld, dat Evert eens aan zijn zwager geleend had, kwam terug, dubbel. Dat is de rente had zijn zwager geschreven.
De weduwe Kooistra had in het begin wekelijks een bedrag aan Van Vliet willen geven tot vergoeding van al hetgeen hij aan haar deed. Zij waren daar toch volledig in de kost en al zou Van Vliet daardoor niet arm worden, toch had zij het als haar morele plicht aangevoeld, dat aan hem voor te stellen.
Deze had daar niet van willen horen, maar met een beslistheid, die niet tegen te spreken viel, dat voorstel van de hand gewezen.
„Ik zou me schamen, voor God en mensen", had hij geantwoord, „indien ik daar ook maar het minste voor aannam".
„Ja maar..." had zij nog tegengestribbeld. „Doe me nu het plezier en spreek
„Doe me nu het plezier en spreek daar nooit, nooit meer over, ik denk er niet aan", had hij het opnieuw afgeketst.
Sinds die tijd waagde zij het niet er weer over te beginnen.
Wel werd zij er soms verlegen onder. Wat waren die mensen toch goed voor hen, dat zou zij nooit kunnen vergelden. Met dat al kreeg de weduwe Kooi
Met dat al kreeg de weduwe Kooistra een aardig spaarpotje. Bovendien kwam daar iedere maand het salaris van Evert bij en al was dat dan niet groot, het hielp toch. Een zakcent voor een rokertje en andere dingetjes hield hij zelf, de rest droeg hij af.
In overleg met Van Vliet werd besloten daar zachtjesaan wat nieuwe meubeltjes voor te kopen, want zó kon het natuurlijk niet altijd blijven. Dit was een noodtoestand. Wanneer ze weer zo'n beetje ingespannen was, konden ze misschien eens naar een huurhuisje omzien.
Jaantje, het dienstmeisje, was zo lang bij haar ouders thuis en hielp daar, want vrouw Van Vliet en de weduwe Kooistra konden het werk gemakkelijk af, doch zij zocht geen andere dienst, daar zij hoopte later weer bij de weduwe Kooistra te kunnen komen. Ze had het daar altijd zo goed naar haar zin gehad.
Daar Van Vliet weinig bergplaats had werden de nieuw gekochte meubeltjes zolang bij Van Vlijmen in diens pakhuis opgeslagen. Alleen een gemakkelijke lage stoel voor Evert vond een plaatsje op diens zolderkamertje en een eigen stoeltje voor de weduwe Kooistra prijkte in de woonkamer, door haar dagelijks gebruikt. Zeker eens per week kwam Trees
Zeker eens per week kwam Trees haar moeder een middagje opzoeken en een enkele keer ging zij een dagje naar Trees. Bertus was de laatste tijd wat meer meegaande, niet zo strijdlustig en als hij soms eens een enkele keer op wilde vliegen, dan beheerste hij zich. Zij had al zoveel mee moeten maken. Hij had ook honderd gulden gegeven en daarmee zich voor zijn doen geweldig uitgesloofd. Herhaaldelijk kwam hij er op terug. Ze moesten het niet vergeten, zie je. Aan Evert had de weduwe Kooistra
Aan Evert had de weduwe Kooistra in die tijd niet zo veel en daarom vond ze in Van Vliet een grote steun.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1966
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1966
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's