Evert Kooistra
57 „Het is beter, dat u daar niet op ingaat, juffrouw Kooistra", ried hij haar aan, „want hoe meer u zegt en er tegen inbrengt, des te grover zullen Everts antwoorden worden. Hij is op het ogenblik door het dolle heen en beseft niet eens meer de draagkracht van zijn woorden. Alles wat u aan wilt voeren, is slechts olie op het vuur. We stappen van dit onderwerp af". Toch bleef er een gespannen stilte heersen.
In een poging om de ban iets te breken vroeg vrouw Van Vliet: „Willen jullie nog een kopje koffie?" „Ja, schenk nog maar eens in", trachtte Van Vliet gewoon te antwoorden, „Jij óók. Evert?" Deze knikte slechts. Van Vliet praatte nog even met de
Van Vliet praatte nog even met de weduwe Kooistra, doch het wilde niet meer vlotten. Toch was er geen kwaadheid in het hart van Van Vliet. Wel voelde hij de ontevredenheid en opstand in het hart van Evert, maar daar de listen en de macht van Satan ook hem niet onbekend waren, wist hij uit eigen ervaring wat er in Evert om moest gaan. Toch verontschuldigde hij Evert niet, want deze schepte er behagen in die vreselijke, godonterende inwerpingen te voeden en aan te kweken, zonder de minste poging aan te wenden om die te wederstaan.
„We gaan naar bed. Morgen is het zondag en anders zitten we morgenochtend in de kerk te slapen", stelde hij voor. Niemand maakte tegenwerpingen. Die avond werd er voor Evert door drie mensen geworsteld aan de troon der genade of het de Almachtige behagen mocht de vijandschap in hem te breken en hem een onderworpen hart te geven.
HOOFDSTUK 11 Er heerste een gewijde stilte in het huis des Heeren. Aandachtig waren aller ogen gericht naar de kansel, vanwaar de predikant zijn hoorders de boodschap van het Evangelie bracht. Met nadruk en vol vuur schetste hij, wat het de Heere Jezus gekost had om de zaligheid voor Zijn volk te verwerven.
Zijn woorden rolden over de hoofden van de talrijke schare door het kerkgebouw. Sommigen van Gods volk dronken die woorden des vredes in als dorstig land de milde regen. Anderen werden verstandelijk overreed van het dodelijk gevaar, om die grote zaligheid te miskennen. Een enkeling kortte de tijd door een dutje te doen. Doch wie er sliep, Evert Kooistra niet. Kaarsrecht zat hij in zijn bank, de blikken onafgewend op de predikant. Ogenschijnlijk volgde hij met grootste aandacht de predikatie, doch in werkelijkheid zat hij er tegen te vechten.
Met tegenzin was hij opgestaan toen vrouw Van Vliet hem wekte. Hij had liever nog wat blijven slapen, want veel uren nachtrust waren hem niet ten deel gevallen. Toch waagde hij het niet om zijn verlangens kenbaar te maken, niet zozeer voor zichzelf, want hij had besloten zich er niet zo druk meer over te maken, doch voor de andere huisgenoten.
Met geen enkel woord had Van Vliet deze morgen op het gesprek van de vorige avond gezinspeeld, ook had deze niet een apart hoofdstuk uit Gods Woord opgezocht, dat daarop sloeg, noch in zijn gebed aanleiding gegeven, dat Evert het gevoel kreeg, dat hij uitgebeden werd.
Daar Van Vliet wist, dat zo iets juist verkeerd werkt in zo'n toestand, had hij daar zorgvuldig voor gewaakt. Onverschillig was hij naar de kerk geslenterd. Van Vliet was reeds vroeger weggegaan. Een ogenblikje had Evert een drang in zich voelen opkomen, om op straat te blijven rondslenteren en te doen alsof... Toch was hij maar naar binnen gestapt. Het eerste psalmvers:
„Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort", had hij niet meegezongen. Waarom ook? Het lezen van de wet en een hoofdstuk uit Gods Woord was langs hem hqengegleden.
En nu vocht hij tegen de gezegdes van de dominee. Van tijd tot tijd ving hij een stukje op, zat dat even critisch te verwerken, waardoor weer een groot gedeelte voor hem verloren ging, totdat een nieuwe passage uit de prediking verse brandstof aanvoerde voor het vuur van de opstand, dat in zijn binnenste fel oplaaide. Die dominee had goed praten, het kon allemaal zo mooi gezegd worden. Waarheden als koeien zo groot, maar... Alles wat hem in het laatste jaar overkomen was, was in flagrante strijd, volgens hem, met al die schone leuzen, zo nadrukkelijk door de herder der gemeente betoogd. Hij zat zich warm te maken, nam zich voor er niet meer naar te luisteren. Wat was tenslotte waarheid? Toepassing.
Gelukkig, het schoot dus al weer aardig op. Nog een vervelend kwartiertje en dan was'het afgelopen.
„Onbekeerden", aldus begon de prediker, „die boodschap komt in dit morgenuur ook tot u. Wat doet ge er mee? Naast u neerleggen? Zijt gij daar klaar mee? Zit ge vol met redeneringen? Hebt ge iets aan te merken op de roepstem tot bekering, die u van Godswege gebracht wordt?"
Ademloos luisterde Evert. „Gaat ge", klonk het vervolgens, „gebukt onder de zorgen des levens? Nemen die u geheel in beslag en blijft er voor het behartigen van uw eeuwig zieleheil geen tijd meer over? Dwaalt niet. God laat zich niet bespotten". Een moment wachtte hij. De stilte was hoorbaar.
„Hebt ge tegenspoed in de wereld en moet gij de bittere vruchtgevolgen der zonde dragen? Zijt ge daaronder verdrietig, mismoedig, moedeloos, wrevelig opstandig? Doch dan vraag ik u: Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt?"
Dat woord zonk in de ziel van Evert. „O mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt?" ,
Zacht herhaalde hij die woorden in zichzelf. Ja, dat was waar. Hij had tegen God geantwoord, hij was tegen de Heere aan het vechten. Hij had in zijn goddeloos bestaan God ter verantwoording geroepen.
Ineens was het alsof de schellen van voor zijn zielsogen wegvielen en toen zag hij wie God was en wie hij was. God een heilig, rechtvaardig Wezen, Die van Zijn recht geen afstand kon doen en ook nooit zou doen en hij een zondig goddeloos schepsel, die niet anders deed dan de Heere van de morgen tot de avond vertoornen. Ineens zag hij zijn leven als één grote goddeloosheid. De rollen waren plotseling omgekeerd.
Niet God was de schuldige, maar hij hij alléén stond schuldig. Diep beschaamd boog hij het hooJo Hij hoorde niets meer van het overig' van de toepassing.
O mens, wie zijt gij, die tegen Goa antwoordt? Die woorden kwamen telkens bij he!"
Als in een droom ging hij even isK' zwijgend de kerk uit. Langzaam stapte hij naar de woning van Van Vliet. Even| later kwam Van Vliet thuis.
Onder het koffiedrinken besprak de» de preek met de weduwe Kooistra, Daarna werd het gesprek algemeeij doch Evert nam daar schier geen aeei aan en werd hem iets gevraagd, a* gaf hij korte, verwarde antwoorden. Van Vliet, die dat aan dezelfde g^ moedstoestand van Evert toeschreef a^ waarin hij de vorige avond verkeerde, deed of hij niets merkte en betrok nm hem in het verdere dan ook geheel niej De weduwe Kooistra wierp zo nu e dan een blik op haar jongen, waan | deze, toen hij die blik vluchtig beawwoordde, smart en bezorgdheid ^^^.i te lezen. Hij snakte er naar alleen 1 zijn. ji
Nauwelijks was het eten dan o" I afgelopen of Evert trok zich terug"i;i zijn zolderkamertje. Hij sloot zorg^ 1 dig de deur en wierp zich vervwge • op de knieën voor zijn ledikant. W" p den kon hij niet vinden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 december 1966
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 december 1966
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's