Holsbergers
Bij die notaris was een bedrag gedeponeerd, waarvan de helft bestemd was voor Berend en de andere helft voor de bakker, die hem in huis had genomen. Als die bakker niet meer leefde, was die helft voor de weduwe en mocht die er ook niet meer zijn, dan was de hele som voor Berend. Het slot van het schrijven vormde een bede om vergiffenis en de betuiging: „Ik heb nu toch iets gedaan, al is het niet genoeg. Maar méér kan ik niet doen. Ik durf het mijn vrouw en kinderen niet bekennen." Berend had de brief hardop gelezen,
Berend had de brief hardop gelezen, zodat vier mensen in enen op de hoogte waren. Tine herademde, want dit betekende, dat Berend niet weg zou gaan. Er was feitelijk niets veranderd. Hij kreeg alleen geld. Nu, dat was nooit te versmaden. En zeker niet door een jongeman, die straks een zaak krijgt. Deze zaak was nog wel wat te moderniseren. Harm wilde het niet meer doen en zei, dat dit weggelegd was voor Berend. Er was een tweede, die verheugd was. En dat was Harm, die de jongen al had zien weggaan. Want als de vaderhem had geroepen, dan had hij behoren te gaan; Harm zou hem geen minuut hebben tegengehouden. Dat was nu niet nodig. Voor de vader had Harm niet het minste respect. Wat die nu gedaan had, betekende niets. Als hij een kerel was geweest, had hij vrouw en kinderen op de hoogte gebracht en had Berend als zijn jongen erkend. Maar natuurlijk was hij een vent van niks. Dat was twintig jaar geleden immers al gebleken. Enfin, Berend bleef, die hij was: een Janse, al was hij niet een echte. Tenminste in de officiële zin van het woord. In v/erkelijkheid was hij, vond Harm, een echter Janse dan die smeerlap van een Aldert. En er was nog een derde in de kamer,
En er was nog een derde in de kamer, die blij was, zielsverheugd zelfs. Dat was Mieke. Die had Berend ook al zien weggaan. En dat zou haar ontzaggelijk verdriet hebben gedaan. Want zij had hem lief, als de appel van haar oog. Dat wist zij alleen. Berend wist het niet. Zij zweeg, zoals dat behoorde. En nu zweeg zij ook na de inhoud van de brief te hebben vernomen. Berend keek Harm aan, besluiteloos en
Berend keek Harm aan, besluiteloos en vertwijfeld.
,,Had je iets anders verwacht, m^n jongen?" vroeg Harm.
jongen?" vroeg Harm. Zijn stem was vol medelijden. Hij begreep de teleurstelling van Berend ten volle. Ongetwijfeld kwamen diens gedachten met de zijne overeen. ,,Is dat nu een vader?" barstte Be rend los. „Nu weet ik nog niet, wie ik ben en hoe ik heet." „Je heet Berend Janse, hoor. En dat
„Je heet Berend Janse, hoor. En dat blijf je", zei Tine. „Ik vind het best zo. Er verandert niets, Berend." „Neen, er verandert niets", herhaalde Berend. „Dat begeer ik ook niet. Maar ik heb er toch recht op, dat mijn vader mij erkent."
„Dat heb je zeker", zei Harm. „Ik had het ook graag gezien. Voor jou tenminste. Voor ons ben ik blij, dat het zo blijft. Ik zou er maar niet over piekeren. Berend, 't Helpt tocli niet. Wees nu dankbaar, dat je weet, dat je moeder niet een slechte vrouw was. Dat hebben we trouwens toen onmiddellijli: wel gez.'en. Zij was een bedrogene. En wat je vader betreft, ik vind zijn houding van toen en nu niet heel mooi, maar wat helpt het daarover te gaan jeremiëren?"
„Je hebt het geld toch", zei Tine, aanvullend.
„Dat geld wil ik niet eens hebben," zei Berend. „Ik ga niet naar Amsterdam. Met geld is het niet goed te maken. Gaat U er maar heen", zei hij tot Harm. „Want U komt de helft toe. En die hebt U wel verdiend voor mijn opvoeding."
,,We gaan samen", zei Harm, glimlachend. „We nemen 't bedrag, dat ons toekomt, volgens dit schrijven, in ontvangst. En als jij die helft niet wil hebben, dan neem ik het hele kapitaal, groot of klein. Ik kan het best gebruiken. En je zegt zelf, dat ik het aan je verdiend heb." „Goed zo, Harm", dacht Tine, zon
„Goed zo, Harm", dacht Tine, zonder die gedachte te uiten. „Geld moet je niet weggooien." Maar Mieke keek haar vader eens aan. En zij zag zijn ogen twinkelen. En toen had zij schik, begrijpend.
Er werd nog even over het geval gesproken. Berend mopperde wat en was niet best te spreken. Veel liever had hij gewild, dat die hele brief niet gekomen was. Want die had hem er aan herinnerd, wat hij bijna reeds geheel was vergeten; dat hij feitelijk een verschoppeling was en hier genadebrood at, al werkte hij er dan nu voor. Nog geen moment had hij er aan gedacht, dat hij wel eens de opvolger kon worden. Harm had nog nooit een enkel woord in die richting gezegd. En Tine zweeg er eveneens over. Mieke was niet op de hoogte. In elk geval dacht Berend er geen mo
In elk geval dacht Berend er geen moment aan, het geld in ontvangst te nemen voor zichzelf. Als vader het hebben wilde — en hij had er wel enig recht op, bepeinsde Berend — zou hij het gaan halen. Maar hij wilde er geen cent van zien. Met geld had zijn vader zijn beschuldigend geweten willen paaien. Maar dat ging toch niet. 's Avonds klaagde hij zijn leed nog
's Avonds klaagde hij zijn leed nog aan Mieke. Die twee verstonden elkaar zo goed. ,,God heeft het toch zo gewild, Be
,,God heeft het toch zo gewild, Be rend", zei ze. „Hij wil, dat jü bij ons blijft en dat er niets verandert. We krijgen het toch niet altijd, zoals we het hebben willen."
Het woord van Mieke kalmeerde hem. Zó was het. Hij mocht niet morren en klagen. Per saldo veranderde er niets. Hij had het goed. Hij had een geachte naam, al was die dan de zijne niet. Zijn eigen naam kwam hij nooit te weten. Maar die wist hij nu al een en twintig jaar niet.
Hij kalmeerde, al had hij die brief uit Amsterdam liever niet gehad. Harm dacht er anders over. Nu was het afgelopen. Nooit werd hij meer door een vader opgeëist. Hij was en bleef Berend Janse, de opvolger. De naam in 't dorp bleef bestaan. Die naam was goed. En de drager van die naam was een beste. Heel anders dan Aldert. Harm moest er maar niet aan denken
Verder was de brief goed geweest, omdat geld werd toegezegd. Berend moest dat niet weigeren, al was het motief, om het hem te geven, onzuiver en niet kerelswerk. Hij kon het geld best gebruiken straks. Berend zwichtte in zekere zin en ging
Berend zwichtte in zekere zin en ging enkele dagen later met Harm naar Amsterdam, de bescheiden van de burgemeester in zijn bezit. De notaris moest toch deugdelijke bewijzen hebben. Het was in orde. Zonder veel v/oor
Het was in orde. Zonder veel v/oorden keerde de notaris het geld uit. Het was een bedrag van tienduizend gulden.
„Is de schrijver van die brief oveileden, mijnheer?" vroeg Harm. Beie"' wilde er niet over praten. „Hij is gisteren begraven," an: twooiii'
„Hij is gisteren begraven," an: twooiii' veei'A de de notaris kort en zeer geresei als wilde hij zich pantseren, om ver*« vragen onbeantwoord te laten. Maar Harm wilde niet meer w«'*"
„Dan is het goed", zei hij. ,
Op weg naar het station verldaaio Berend weer, dat hij geen cent van w geld wilde hebben. Vader moest alie» maar nemen, zoals hij gezegd had. „Ik neem niets", zei Harm. „Het n'
„Ik neem niets", zei Harm. „Het n' Ie bedrag is juist voor jou." ^, „Ik wil geen cent, geen cent , »
„Ik wil geen cent, geen cent , » Berend, driftig, wat zijn gewoonte n was. Want hij was van een kalme tuur. ij „Dat is niet verstandig", '."^' j
„Dat is niet verstandig", '."^' j Harm. „Je moet straks in de trem naar mij luisteren." ^j,,.
Ze kwamen op het peiron en'^^,"; j nuten vóór het lokaaltje vertrok. ^^' bij het treintje veel lawaai van »*"" , stemmen. Luidruchtig sprekend en ^^^_ sticulerend stonden er een aanta kooplui, die van de markt l'^^"^^",^ ie één oogopslag zag Harm, wat er a |^ hand was. Twee van hen waren tam ^J^^ aangeschoten en vrolijkten de !ƒ' op. Eén van die twee was... Aider - „Ga mee", zei Harm haastig- (Wordt vervolgd'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's