Het rapport van de Commissie-Kruit inzake de gemeente classificatie
Zoals reeds enkele dagen geleden werd medegedeeld, heeft de Commissie Kruijt haar rapport inzake de gemeenteclassificatie aan de Minister van Sociale Zaken uitgebracht. Een der belangrijkste conclusies van dit rapport is, dat totale nivellering van de regionale lonen en daarmede totale afschaffing van de classificatie onrechtvaardig zou zijn. De commissie kwam tot deze conclusie na uitvoerige onderzoekingen van de regionale verschillen in de kosten van levensonderhoud. Wel zijn de relatieve loonsverschillen tussen stad en platteland nu veel kleiner dan vroeger — vergeleken met 1939 zrjn zij tot op minder dan 1/3 teruggebracht —• maar het was de vraag, of gelgke soomlnale lonen voOr gelijke arbeid en gelijke prestatie in alle gemeenten ook werkelgk gelijke reële lonen zgn. Aan de onderzoekingen over deze regionale verschillen in de kosten van levensonderhoud heeft de Commissie veel tgd en moeite besteed. De Commissie heeft daarbij geen feiten gevonden, die niet reeds in beginsel bekend zijn, maar zij heeft dit onderzoek gepreciseerd door stelselmatig de prijzen van gelrlkwaardige hoeveelheden en kwaliteiten na te gaan. Zo heeft zij voor haar huuronderzoek de woningen met 1, 2 en 3 vertrekken en die met meer dan 6 vertrekken uitgeschakeld, waarvoor de 2 millioen kaarten van de woningtelling van 31 Mei 1947 nog enige extra bewerkingen moes ten ondergaan, wat uiteraard een zeer tijdrovende werkzaamheid betekende. Kort samengevat zfln de resultaten
Kort samengevat zfln de resultaten van deze onderzoekingen naar de regionale verschillen in de kosten van levensonderhoud de volgende:
1. Steden en industriegebieden hebben (voor wat betreft de vóór 1945 gebouwde woningen) hogere huren dan het platteland. Het uiterste verschil komt dus op ƒ 3.- per week, d.w.z. ƒ 3.45 na de algemene huurverhoging per 1 Januari 1951.
2. Verwarming en verlichting (gas en electriciteit) zijn in het algemeen iets duurder op het platteland, echter niet veel, afgezien ook van de goedkopere uitwjjkmogelijkheden (hout, turf).
3. Ook de druk der personele belasting is op het platteland iets hoger, maar het verschil is uiterst miniem.
4. Evenzo is het regionale prgsverschil met betrekking tot het standaard- en voedingsmiddelenpakket uit«rmate Sfêring-, »Oms iets goedkoper op het platteland, soms iets duurder.
5. Op grond van in het rapport uitvoerig gedocumenteerde argumenten moet zgn. ,,eigen productie" (het eigen tuintje en het houden van klein vee) bij dit vraagstuk niet meetellen.
6. De gezinsontspanning brengt m grote steden meer kosten met zich mede.
7. De verschillende soorten van consumptie-stimulering — wsiaraan de Commissie uitvoerige beschouwingen wgdt — treden sterker in de grote steden en industriegebieden naar voren en maken daar het leven duurder.
S. Ten aanzien van verkeerskosten (winkelen, ziekenhuisbezoek, specialistenbezoek, onderwrijs, ontwikkeling) is het platteland daar entegen in het nadeel.
Daar op de balans van dit alles de grotere centra meer in het nadeel zijn dan het platteland, is — zoals In de aanvang van dit bericht werd medegedeeld — de eerste belangrijke conclusie van dit rapport, dat totale nivelleringvan de regionale lonen en daarmede totale afschaffing van de classificatie onrechtvaardig zou zijn. Splitst men echter de kosten van levensonderhoud in zgn. primaire en secundaire uitgaven, dan blijkt het platteland goedkoper te zijn ten aanzien van de eerste (nl. door de lagere huren) maar duurder voor de tweede (vooral omdat daar meer verkeerskosten mede gepaard gaan). Waar nu, gelijk bekend, bij lage inkomens de primaire, bij hogere inkomens secundaire uitgaven overwegen, beveelt de Commissie het beginsel aan van een loonaftrek, die geringer is naarmate het inkomen hoger is. Dit beginsel wordt nu reeds toegepast
Dit beginsel wordt nu reeds toegepast in de richtlijnen voor loonovereenkomsten, gehanteerd door de Stichting van de Arbeid en het College van Rijksbemiddelaars. Immers: een vaste absolute aftrek van 12, 9, 6 en 3 et op het uurloon naar gelang van de klasse, impliceert uiteraard een dalend percentage bij een stijging van het loon van ongeschoolden tot geschoolden. De Commissie beveelt aan een uurloonverschil van gemiddeld 10 et tussen de hoog- en laag geclasseerde gemeenten in het algemeen als normaal te aanvaarden. Hoewel een Indeling in drie klassen het logisch minimum is, meent de Commissie voorts, dat een indeling in S klaKsén onder de gegeven omstandigheden uit doelmatigheidsoverwegingen in het algemeen de voorkeur verdient. ©e Commissie werkt dit verder uit in
©e Commissie werkt dit verder uit in een bijlage, die uiteraard slechts als suggestie is bedoeld, omdat de Commissie niet gedetailleerd in het loonbeleid wil treden. Deze suggestie houdt dan in een aftrek van de basis-loon van 10, 7, 5 en 3 et per uut* resp. voor de 5e, 4e, 3e en 2e klasse en overeenkomstige bedragen voor de lagere maandsalarissen. Geleidelijk aan wordt de aftrek dan minder: voor de hogere maandsalarissen boven de ƒ 4500.— tot O gereduceerd.
De Commissie geeft tenslotte geen concrete indeling van alle gemeenten in de verschillende klassen. Dit behoorde niet tot haar opdracht en zou bovendien voorbarig zijn, omdat eerst de voorstellen van de Commissie moeten worden beoordeeld. Wel geeft de Commissie richtlijnen voor een later vast te stellen indeling. Bü de aanvaarding van deze richtlijnen hoeft deze indeling niet veel tijd en moeite te kosten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 februari 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 februari 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's