De Belevenissen van het Nederlandse Detachement aan hett front in Korea
Bij hel achtste leger. Januari 1951. Begin Januari is het Nederlandse detachement Verenigde Naties op de „move" gegEian, zo schreef de Ie luitenant W. W. v. Dussel, een move dit keer naar het Noorden, slechts enkele tientallen kilometers beneden de 38ste breedtegraad. Ofschoon we wisten, dat het menens was dit keer, zou je het aan de troep niet zeggen: Iedereen was even opgewekt als anders, iedereen kankerde even hard als altijd op de kou en de rations, die we meekregen en waarvoor je notabene moest tekenen. „Iedereen kan wel zeggen, dat-ie naar het front gaat," zei de kok, toen ik mijn pakje in ontvangst wilde nemen.
We gingen te laat weg. Dat is altijd zo met verplaatsingen. Er moesten trucks komen van het regiment en die trucks waren te laat, omdat ze weer andere onderdelen hadden moeten verhuizen enz. Je moet medelijden hebben met de chauffeurs van dergelijke wagens. Ze slapen soms in een week niet. Alleen als ze ergens moeten wachten op het laden of lossen van hun auto's hebben ze tijd om even te dommelen.
Maar om negen uur in de morgen gingen we, nadat we met veel gesjouw, gevraag en gezoek onze rommel hadden ingeladen. Ik weet niet wat voor rare dingen sommigen nog meesleepten. De dominee zag ik met een koffergramofoon sjouwen, ofschoon we die allang hebben moeten inleveren. Er was , ook een soldaat, die net daags te voren een pakje had gekregen van zijn meisje uit Denemarken met een vlaggetje er in: „Groeten uit Denemarken". Hij nam het mee en het is op de hele reis geen seconde uit zijn buurt geweest.
Ik weet van mezelf nog, dat ik op het laatste ogenblik nog een ansichtkaart meenam, die voor vuil op de grond lag. Het was een kaart uit Holland van goede vrienden, die er achterop hadden geschreven: „Wij bidden voor je terugkomst".
Zo doet een mens als het ernst wordt. * * *
De reis viel mee. Natuurlijk was heteven koud als altijd, maar daar wen je aan op de duur. Ik heb gesloft, zoals we dat zeggen, want ik had een dichte wagen van de verbinding. De verbinding is mijn troetelkind, want ze helpen me met stroom voor de soundmidror, ze zorgen voor telefoonverbinding desnoods met Tokio en ze geven me licht van een accu als ik iets moet schrgven en alle anderen in donker zitten. De tocht naar hier heeft tot over zes
De tocht naar hier heeft tot over zessen des avonds geduurd. Natuurlijk moesten we weer door de bergen, altijd bergen. Emeie Pyle heeft eens gezegd, dat de oorlog niet zo erg is, als er maar geen modder was. Hier zijn het de bergen, die voor verrassingen zorgen. Je moet er overheen, de wegen zijn slecht en er schuilen alttjd verrassingen achter die bergen, waar je de vijand verwachten kunt. Maar we zijn heelhuids hier gekomen.
Maar we zijn heelhuids hier gekomen. Je mocht de koplampen aan hebben, zodat we dua betrekkelijk veilig zaten. We hoorden dat onze beide infanteriecompagnieën al naar voren waren ge gaan die middag. Er werd gefluisterd, dat ze een speciale opdracht hadden gekregen en dat er al drie gewonden waren.
We konden niet veel meer doen, het was donker en de verbinding „klom in de lucht" om in contact te komen met het regiment.
We gingen maar slapen, na het gebruikelijke geharrewar over de verdeling van de ruimte. Natuurlijk was er ruimte genoeg. We moesten de kleren aanhouden, alleen de sneeuwschoenen kon je uittrekken. We hadden gedacht een koude nacht te zullen hebben, met slapen in de sneeuw of misschien helemaal geen nachtrust. Maar het huis was verwarmd door de typische onder-de-vloer warmteverspreiding en we hadden het zelfs benauwd met al die kleren aan. We sliepen niet al te veel. De verbinding harrewarde wat met de radio en er was wat geschiet in de verte. Bovendien hield het gerucht aan, dat we gewonden en zelfs doden zouden hebben. Natuurlijk kun je op zoiets rekenen als je in de voorste lijn zit, maar het komt toch nog altijd onverwacht. De morgen bracht de zekerheid: drie gesneuvelden, twee Hollanders en een Koreaanse soldaat benevens een stuk of zeven, acht gewonden, waarvan de meeste licht. Meer dan zestig doden aan de andere zijde was de balans. Maar het gevoel, je kameraden te missen wordt zelfs daar niet door weggenomen.
Onze beide compagnieën hebben het zwaar gehad in de enkele dagen, dat we in Hoengsong zijn geweest. Dag en nacht in de lijn, geen aflossing, geen slaap, geen eten soms. De strijd tegen de kou, vooral als je in „foxholes" ligt, is zwaar. Maar geloof niet, dat ze een seconde in de put hebben gezeten. Wij zijn een eigenaardig volk. We kankeren, zolang het goed gaat. Zodra er narigheid komt, is het over en wordt er gewerkt, eensgezind. „Geef ons duizenden van die Hollan
„Geef ons duizenden van die Hollanders" hebben Amerikaanse commandanten bij herhaling gezegd „geef ons meer Hollanders en we kunnen het houden."
Het heeft niet zo mogen zijn. Op de derde dag van ons verblijf in Hoengsong ontstond des morgens reeds het gerucht, dat we weer zouden vertrekken, naar het Zuiden. We wilden het geen van allen geloven. We waren immers pas in allerijl „naar boven" gehaald? Hadden onze compagnieën niet al die tijd him stellingen behouden en geen centimeter grond behoeven prijs te geven ?
Maar het gerucht hield aan. Om tien uur kwam de boodschap: alles inpakken voor vertrek. Een paar uur later: ,,alleen het uiterst noodzakelijke meenemen, de rest achterlaten. Dat wordt met auto's vervoerd. Wij gaan lopen."
Er was geen benzine. Niet voor ons en niet voor het regiment. Er waren ook geen trucks genoeg om alles op te vervoeren. Daarom: lopen. De stemming daalde. Geen wonder. Drie dagen hier gezeten, enkele van je kameraden gesneuveld en nu: terugtrekken. Men moet zoiets mee gemaakt hebben om te kunnen begrijpen wat dat betekent. Reeds kwamen de eerste troepen terug. In een urenlange tocht trekken ze langs de wegen, aan weerszijden een colonne, met daartussen de w^einige wagens, die nog benzine hadden. Het was een troosteloos gezicht. Bijna niemand had nog spullen bij zich. Amerikanen zijn wat dat betreft erg gemakkelijk: ze gooien alles weg. Hun overtollige kleding, hun schoenen, ja zelfs patronen, patroonbanden en wapens.
Zo ging het door, tot de schemering viel. Toen was er plotseling wel benzine, op geheimzinnige vrtjze op het laatste ogenblik aangevoerd. We kregen zelfs nog vijf trucks van het regiment om een gedeelte van ons te vervoeren. De vreugde kende geen grenzen meer. In allerijl werden de tanks en reserve jerrycans gevuld en toen bleek dat er... te veel benzine was...
Wij zouden het laatste weggaan, want we moesten de aftocht dekken. Steeds leger werd het plaatsje. Steeds meer wagens van de Amerikanen verdwenen. Ik zal het nooit vergeten: dat kapotte stadje, onder de sneeuw, die rossige gloed tegen de lucht en dan die wegtrekkende troepen je krijgt het gevoel alsof je een oorlog verloren hebt, alsof je je over gaat geven.
Het werd later en later. Om een uur of zeven, half acht waren de laatste Amerikanen vertrokken en konden wij gaan. Onze opdracht was een mijl of tien, twaalf zuidelijker te gaan, naar Wonju, een tamelijk grote plaats. We hebben over die kleine afstand enkele uren gedaan, want de weg was smal en druk. Nog immer spoedden de colonnes soldaten te voet zich aan beide zijden voort, met hier en daar Koreaanse vluchtelingen ertussen, waaronder kleine kinderen van drie, vier jaar, met zo veel mogelijk goederen op de rug. Hier en daar waren grote vuren langs de weg Daar warmden ze zich dan wat of rustten wat uit, alvorens verder te gaan. Men vraagt zich af, waarheen deze men sen trekken, want het Zuiden is voller dan vol. Men kan wel zeggen, dat enkele millioenen mensen, in de richting van Pusan trekken, waar dagelijks vijftigduizend ontheemsen aankomen, in de hoop er een onderdak te vinden...... Eindelijk waren we op de plaats van
Eindelijk waren we op de plaats van bestemming. Het was een gekriebel van jewelste. Niemand wist iets. Elk onderdeel zocht naar kwartier en het duurde uren voor we op de juiste plaats waren aangeland. De infanteriecompagnieën kwamen gedeeltelijk lopende, omdat we nog geen truck's genoeg hadden om het hele detachement in eens te vervoeren. Ook hebben ze nog enkele uren langs de weg moeten liggen ter bevelling, maar midden: in de nacht werd ook dit weer ongedaan gemaakt en konden ze verder trekken.
Niemand wist waarom. Niemand wist waarheen en niemand wist voor hoe lang. Maar we waren het er over eens, dat dit een rare oorlog is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 februari 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 februari 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's