"Recht van de Laan, Links van de Laan"
Onder dit opschrift schreef ds H. Volten, Geref. studenten-predikant te Wageningen in het „Geref. Weekblad" het volgende treffende stuk: „Ik loop op een kerkhof. Ik ga iemand
„Ik loop op een kerkhof. Ik ga iemand begraven. Voor mij uit liggen de doden. Hoevelen? Ik weet het niet. Ik hoor alleen van de burgemeester, die naast mij stapt, dat de begraafplaats spoedig zal worden uitgebreid. Hij vertelt mij „terloops", dat door de gemeente reeds een aangrenzend terrein is onteigend. Als mijn ogen even wegdwalen uit hun strakke houding, zie ik: hier liggen er honderden. En achter deze honderden liggen er, verderop in de wereld, duizenden. En achter de duizenden liggen de millioenen. Want doden zijn er meer dan levenden. De levenden behoren tot de uitzonderingen. Het zijn de bijzondere exemplaren van dezelfde soort. Het zijn de verliezenden. Al lopen zij hier te praten in een hoge hoed, zij zijn de verliezenden. De doden lijden rwoit de nederlaag. De levenden lijden de nederlaag. Alle levenden. De ouderen, maar ook de kinderen. De zwakken, maar ook de gezonden. De berooiden, maar ook de optimaten, die beschikten over hospitalen en alle medicijnen. Ze moesten hun auto uit. En hun gemakkelijke fauteuil. En hun viUa's, hun overvloed. Relinquendum. De doden hebben het laatste woord De doden overwinnen de levenden. Met stille trom en zonder moeite, achter gesloten kozijnen. In geremde gang stappen we verder — gelijkvoets — de burgemeester en ik. Voor ons lopen twee anderen — ook gelijkvoets. Achter ons lopen twee anderen — ook
Achter ons lopen twee anderen — ook gelijkvoets. Twee aan twee stappen we voort, en geven we uitgeleide aan hem die was „een eerzame burger van ons stadje", „onze trouwe relatie", onze beste vriend". Ondertussen drijven wij elkander naar het graf, wij, de twee, die voor ons lopen, de twee, die achter ons gaan, óns. De open kuil komt nu in het zicht.
Hij ligt rechts van de laan. Als ik het kerkhof opkom, ligt hij rechts van de laan. Er staan nog al wat mensen bi) te wachten. Geen wonder. De burgemeester is er ook. Het was een „eerzaam burger". Onder de aanwezigen is natuurlijk „domme Piet". Zijn mond staat nog altijd open; zijn brU hangt nog altijd scheef over de neus. Dat hoort zo bij „domme Piet." Er kan geen begrafenis zijn, of hij is
Er kan geen begrafenis zijn, of hij is er. Daarom is hij er nu ook. Hij hoopt altijd, dat er hg het graX gezongen wordt want dan kan ,,domme Piet" zingen, mooi zingen. De stoet houdt stil. „De eerzame burger" wordt uitgedragen Mijn blik zwerft onderwijl even naar links van de laan. Er staan niets dan houten kruisjes. Anders niet. In mijn onnozelheid vraag ik aan de burgemeester — ook „terloops" — wat dat daar is, en hij antwoordt mij — onderwijl wordt onze „vriend" uitgedragen — „daar liggen de armen." Direct kijk ik weer recht voor me uit; ik kijk dus weer naar rechts van de laan. Nä het ceremonieel komit als eerste spreker, de burgemeester op. Hij viert „de eerzame burger." Onder zijn speech merkte ik, dat „domme Piet" helemaal naar vooren gekropen is en nog voor de familie staat; hij-gaapt — met zijn altijd open mond — de burgemeester aan. Ik vind dat vreselijk onbeleefd en ook vreselijk onaesthetisch, maar ik denk aan links van de laan. Dan schiet er een brok in mijn keel. Rechts van de laan liggen doden, en
Rechts van de laan liggen doden, en links van de laan liggen doden. Maar het zijn andere doden. Ik herhaal dat nog eens met klem, en langzaam: rechts van de Jaao liggen andere doden Clan links van die laan.
Ginds staat de burgemeester met een glimmende hoge hoed. Daarnaast staat Piet met de gapenaraond. Rechts van de laan de burgemeester, in een monumentale graftombestem, links van de laan Piet onder een simpel kruisje. Rechts van de laan de élite-doden, links van de laan Jan Boezeroen en vrouw Boezeroen. Rechts de gerenommeerden en geridderden, links de vergruisden en de vergetenen. Rechts de loge-cliëntéle van de schouwburg — in avondkleding —, links het vulgus van het schellinkje. Rechts liggen de grafstenen, als etalages uitgespreid, met aUes, wat nog maar toonbaar is van de overledene, er in, zijn naam, ziJn bewep, ziJn titel en ook 20" •VTQomheld, links de eeatoiüge reeksen van alleen eendere kruisjes, van doodgewone jongens, die elkander trouw bleven in de dood.
De laan loopt er dwars door heen. De tweede-kamerleden zijn voor eeuwig gescheiden van het visventertje en het verstelstertje, dat hen in het stemhokje reeds aan een pralende grafsteen hielp. De laan loopt er dwars door heen. De
De laan loopt er dwars door heen. De dominee heeft nu niets meer te maken met het diakenhuismannetje dat hij eens elke week bezocht; mevrouw van de professor is er haar debiel naaistertje voor altfd kwijt; en de burgemeester heeft Piet niet meer naast zich. De laan loopt er dwars door heen. In de trein tussen Gouda en Utrecht
In de trein tussen Gouda en Utrecht reizen de burgemeester en Piet in een verschillende coupé; de één tweede klas en de ander maar derde. In de trein onder de grond, de ondergrondse, houden ze hun coupetje vast. De hoge hoed en de open mond passen niet bij elkaar; zelfs nog niet «oder de aarde.
In het sterfhuis lees ik de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. „Ze kwamen op één kerkhof te liggen", zeg ik, en de laan liep er dwars door heen. Rechts de rijke, in purper en zeer fiJn lijnwaad. Links Lazarus, met zijn open zweren. De rijke in een marmeren grafgrot, Lazarus onder een kruisje. De rijke bii de eerzame burgers, de bedelaar bg de paupers. Maar toen kwam Jezus op het kerkhof", zeg ik. „Ja op een stille nacht, toen ook de levenden sliepen, moet Hij gekomen zijn. En weet u, wat Hij deed?" vraag ik. „Weet u dat niet? Wel, in die stille nacht heeft Jezus de doden verlegd. Niemand van de levenden was er bij. Ze hebben het niet gezien, daarom denken wij nog altijd: rechts van de laan ligt de rijke en links van de laan ligt Lazarus. En Jezus laat ze nog in die waan. Ze zeggen: bij een mooie auto en een gemakkelijke fauteuil en een villa van overvloed en een mens, levende alle dag vro- Ujk en prachtig, behoort ook een praalgraf. En Jezus laat ze vrij in die waan. Maar de doden weten wel beter. En de doden üjden nooit de nederlaag. De doden hebben altijd het laatste woord. Want zalig zfln niet de doden, die sterven in een rijk huis en in een tweedeklascoupé. Maar zali^ ziJn de doden, die in de Heere sterven links van de laan en rechts van de laan."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's