Late Lente
Er staat een paal, aan het boveneind waarvan een plank bevestigd is, waarop geschilderd het woord: Zwolle. Alleen ingewijden kunnen dat begrijpen. En die ingewijden wonen allen „in de buurt", dit niet al te letterlijk opgevat, want de naaste buur van John Stelmaker woont omtrent een uur weg. Nauwelijks is de zon opgekomen, of
Nauwelijks is de zon opgekomen, of op het erf van de farm Zwolle komt leven en beweging. Een forse jongen, gekleed in een rij
Een forse jongen, gekleed in een rijbroek en een rood-gestreept poloshirt, breedgerande hoed op het hoofd, is de eerste, die verschijnt, om zijn dagelijks werk te beginnen: het melken van één koe, soms twee.
Méér dan twee zijn er niet. Ze zijn alleen voor eigen gebruik. Ze leveren de voor het gezin benodigde melk en verder wordt er boter en kaas van gemaakt, ook voor eigen gebruik. Iets later — John is dan reeds gereed
Iets later — John is dan reeds gereed met het melken — stuift de car van achter de schuur het erf op. Achter het stuur zit Bertha — Alice, haar zuster, doet het ook zo nu en dan, zoals het valt — die Charles, de jongste spruit van de boerderij, naar de grote weg brengt. De jongen wacht daar tot de enorme autobus arriveert, die hem naar Granum voert, waar hij school gaat. In de vóóravond keert hij terug op de farm. (Dan opeens een luid, vrolijk gelach,
(Dan opeens een luid, vrolijk gelach, dat hel opklinkt in de morgenstond en aanstekelijk werkt: drie gebruinde jongelingen van een jaar of twintig begeven zich stoeiend naar een grote machine.
„Klaar, John?" „All right." John torst de emmer melk naar een
John torst de emmer melk naar een hut, terzijde van de schuur, niet ver van de eigenlijke woonruimte, waar Alice of Bertha straks wel voor de rest zullen zorgen. De beide koeien heeft hij in een grasveld gejaagd, waar zij naar hartelust kunnen smullen van het malse groen, dat in weelderige overvloed aanwezig is. Dat moet ook. Want vanavond wordt weer een behoorlijke hoeveelheid melk verwacht. Op het ogenblik zijn er drie eters en drinkers meer op de boerderij dan gewoonlijk. En wat een schransers! Met een paar sprongen is John terug
Met een paar sprongen is John terug bö het drietal, dat zich reeds op de machine heeft genesteld.
Daar is John Davidson, de korte, dikke; Bill Yersey, middelmatig groot, maar met vuurrood haar, waarom hg altijd Bill Red genoemd wordt, wat hem niet schelen kan; en dan is daar nog de lange James Windsor, alle drie studenten aan de Universiteit VEUI Edmonto, de hoofdstad van de provincie Alberta.
Zij doen wat in Canada elke zomer honderden studenten doen: op de farm werken. In de oogsttijd zijn overal werk krachten te kort. Dan komen de studenten opdagen. Het is een gezond bedrijf. En ziJ verdienen geld, waarmee zij voor een deel hun studie kunnen betalen „All right!" roept John.
„All right!" roept John. Hij zwaait vrolijk naar de deur, waar Alice de hand ten groet opheft, en dan omklemmen zijn tengere, maar gespierde handen het stuurrad van de tractor. Eén beweging aan de handle: de motor davert over het erf en enkele seconden later rijdt de zware machine, die het koren maait en dorst tegelijk, naar de roepende velden, op een vrg grote afstand van de farm. De velden in de buurt komen daarna aan de beurt. De kleine car keert terug van de
De kleine car keert terug van de grote verkeersweg. Handig rijdt Bertha het voertuig de schuur binnen, waar het geparkeerd wordt: hebben de banden tenminste niet van de zon te lijden. Dan gaat zij naar binnen, om met Alice het huiswerk te verrichten en voor het middageten te zorgen. Met de car worden de jongens van het land gehaald en na de rustpauze er weer heen gebracht. In de ruime huiskamer van de farm wordt gegeten, niet op de akkers.
Als Bertha de kamer binnenkomt, be-speurt zij onmiddellijk, dat er belangrijk wereldnieuws is: vóór het radiotoestel zit vader, terwijl Ali — dat is haar eigenlijke naam, maar hier heet zij Alice — er bij staat, geleund tegen een tafeltje. De omroeper zegt juist, dat hij klaar is en om tien uur terugkomt met nieuws.
„We weten anders al genoeg", merkt de farmer somber op. „Het gaat vast mis in Europa. Die Hitler rust niet vóór hij zijn zin heeft. Als Polen niet toegeeft, en dat geloof ik niet, dan breekt de oorlog toch nog uit." „'t Is gelukkig ver van ons bed,'"
„'t Is gelukkig ver van ons bed,'" meent AU, ietwat onverschillig. „We konden er wel eens mee te maken krijgen, meisje", zegt Jan Stelmaker ernstig.
,,Hlier oorlog?" vraagt het meisje ongelovig.
„Dat beweer ik niet. Maar als Duitsland Polen aanvalt, dan betekent dat oorlog tussen Frankrijk en Engeland aan de ene kant en Duitsland aan de andere kant. En als Engeland oorlog krijgt, heeft Canada er ook iets mee te maken, is dat duidelijk of niet?"
Ja, dat is duidelijk. Ali weet wel, dat Canada niet meer een kolonie van Engeland is — sinds 1 Juli 1867 is het onafhankelijk en heeft een eigen regering, vandaar, dat 1 Juli de nationale feestdag is — maar het is toch een Dominion en met vele vezelen aan het vroejfer« Moederland verbonden. In de hoofd stad Ottawa resideert toch maar de GouverneurGeneraal van de Engelse Koning, die in diens naam het uitvoerend bewind uitoefent.
„Nu ja, maar hier komt toch geen oorlog?" houdt Alice vol. „Je redeneert eigenlijk naar je verstand hebt," mompelt de farmer in het Hollands. De kinderen van Jan Stelmaker ken
De kinderen van Jan Stelmaker kennen het Engels beter dan het Nederlands, maar Ali begrijpt zeer goed, wat vader mompelt. Ietwat beledigd wil zij het vertrek verlaten.
„Meid, begrijp je dan niet", barst Bertha opeens los, ,,dat John wel eens naar Europa zou moeten gaan, om daar te vechten?!"
„Hé? Wat? John?!"
„Begrijp je het nu, kind" vraagt vader zacht. „God beware ons er voor, maar dat kän. Bertha heeft gelijk. Ik zou haast dankbaar zijn, dat moeder dit niet meer behoeft te beleven."
Het is opeens stil in het vertrek, een adembenemende stilte. Vader spreekt zo heel weinig over moeder, die heengegaan is. Soms zou je vermoeden; hij denkt nooit meer aan baar. Maar zo nu en dan komt er een uitlating, die het tegendeel bewijst.
„We moeten aan het werk. Misschien praten we vanavond wel eens," zegt Stelmaker.
Hij staat op, verlaat de kamer en begeeft zich naar de schuur, waar zich het enige paard bevindt, dat de faun bezit. Vroeger had hij er wel tien, maar ze zijn overbodig geworden. Al het weik gebeurt machinaal en de oogst woidt op wagens, getrokken door de tractoi naar de silo's gebracht. Wat zou men dan met paarden doen?
Jan Stelmaker zadelt het dier, om even later het erf af te rijden, naar de jongens, die de tarwe maaien en do" sen.
Hij is verdiept in zijn vele gedachten Het radionieuws en de beschouwingen in de courant van de laatste weken laten hem niet los. Al woont hij dan al sinds 1919 in Canada en is hij een halve Engelsman geworden, zijn „Hollands" bloed verloochent zich toch niet. De familie in Holland... Holland komt er weer lelijk tussen te zitten, als de gioot machten daar in het Westen van Europa met elkaar slaags raken. Hij weet ei nog alles van, toen in de jaren 1911 1918
Hij rijdt naar zijn golvende graanvelden, het smalle, vastberaden gezicht verborgen onder een breedgerande stiohoed, luchtig gekleed. Want de zo" zendt onbarmhartig haar stralen neei 't Zal vandaag weer wel 90—95 graden in de schaduw worden, net als g ister Fanny heeft geen haast. Het diei heeft misschien wel last van de hitte En als de baas haar niet aanspooit waarom zou Fanny dan draven? (Wordt vervolgd.)
(Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's