Late Lente
De volgende morgen, hij heeft geen vacantie, het is slechts een ietwat langer weekend dan gewoonlijk, het vi^erk op de boerderij wacht, al is het niet overmatig druk — is hij vroeg op, de eerste en enige in het slapende huis: de trein vertrekt al om vijf uur.
En in de trein, alleen in de coupé, komt de strijd hevig terug. Hij overdenkt nog eens, wat tante heeft gezegd. En hij proeft de waarheid in haar woorden. Als Marie niet verandei't en toch met hem meegaat of later volgt, kän zijn huwelijk tot veel ellende leiden. En als hij dan denkt aan het voorbeeld dat hij dagelijks meemaakt: het heel gelukkig huwelijk van Konijnenbelt en zijn -vrouw, dan pijnt hem het hart. Alleen zó wil hij met Marie getrouwd zijn, maar als
Zou het niet beter zijn, zo piekert hij onder het voortdenderen van de trein, die een boemel is, dat hij zijn plan maar opgaf en in het land bleef? Hij zou dan wel boerenarbeider blijven, hoogstens keuterboertje worden, maar daar stond tegenover, dat hij Marie met één slag g.ewonnen had en dat zijn huwelijk gelukkig zou zijn. Als hij daaraan denkt, breekt er iets
Als hij daaraan denkt, breekt er iets in zijn binnenste. En meteen rijst een tweede vraag: mag Marie dät van hem eisen? Is het niet, als zij hem lief heeft, haar plicht met hem mee te gaan, in elk geval hem te volgen? Hij vergt toch niets onredelijks?
Als hij in Zutfen uit de trein stapt en het „binnenland" in peddelt, is een deel van zijn strijd weg: hij gäät er heen, niets kan hem weerhouden.
Maar — hoe moet het dan met Marie ? En — met haar moeder?
Hoofdstuk VI.
Klaas ter Avest, de enige vaste arbeider op de boerderij van Konijnenbelt, hij woont in een klein huisje tussen de hoeve en het dorp, vraagt aan Sanne: ,,Weet jij, wat die gooser mankeert?" „Als je je duidelijk wil verklaren", zegt Sanne. ,,Wie is die gooser en wat moet hij mankeren?"
„We hebben het toch over Jan, niet?" „O, die. Wat moet die mankeren?" „Dat vraag ik jou. Ik krijg gewoonweg geen woord uit hem. Als je wat vraagt, nou ja, dan geeft hij antwoord, maar zo kort mogelijk. Waar isie gister geweest?" „In Zwolle. Bij zijn vader en moeder."
„In Zwolle. Bij zijn vader en moeder."
„Met de meid?" ,,Nee, alleen." „Waarom ging zij niet mee?" „Omdat zij ziek is." ,,Moet je geloven!" „Nou, wat dan?" „Weet je niet, dat het hommeles is
„Weet je niet, dat het hommeles is tussen die twee? Dät mankeert hem, anders niet. Daarom is hij zo vervelend." „Avest — het „ter" voor de naam la
ten de meeste bewoners weg; is veel te lastig — „jij staat te kletsen," zegt Sanne. „Ze hebben mekaar in geen week gezien. En zij is werkelijk ziek. Wat sta je toch te razen?"
„Nou ja, ik weet niet," aarzelt Ter Avest. „Als ik lieg, dan lieg ik in commissie, maar ze zeggen het." „Wie zeggen het? En wat zeggen ze?
„Wie zeggen het? En wat zeggen ze? Je bazelt onzin." Eerlijk gezegd is Sanne brandend nieuwsgierig. Maar zij neemt het toch voor Jan Stelmaker op.
„Nou, hij wil toch naar Canada?" „Ja, wat zou dat? Dat is toch geen nieuws? Het halve dorp zal het wel weten." „En ze wil niet mee. En nou hebben
„En ze wil niet mee. En nou hebben ze hommeles daarover." „Wat is dat voor een geroddel? En wie maakt jou dat wijs?" „Ja, als ik lieg, dan "
„Dat weet ik nu wel. Wie heeft dat verteld? Jan soms?" „Jan? Die speelt de ganse dag stemmetje, zeg ik je toch! 'k Weet niet, wat hem mankeert. Of het moest dät zijn. Nee, je weet, dat ik in de contreien van de Zevenbuurt een stukje neef heb wonen? Nou, die kwam daar gistermorgen plotseling binnenrollen. Op de fiets. En die wist het te vertellen. Maar ja, als het niet wäär is " „En hoe weet die dat dan?" wil San
„En hoe weet die dat dan?" wil Sanne weten. Zij is op de hoogte: Jan heeft wel
Zij is op de hoogte: Jan heeft wel eens vaag ietwat in die geest uitgelaten. Maar dat behoeft toch niet iedereen te weten? Hoe komt dat „stukje neef" er nu achter?
„Hij beweert het van zijn moeder te weten. En die komt wel eens bij vrouw, ja, hoe heet dat meisje ook?' is het niet Daalmink? — en als Sanne knikt — „juist, Saalmink, ik weet het al. Nou, die moeder moet het verteld hebben. Maare, ik wil de zegsman niet wezen, hoor." „Vertel het maar niet verder. Klaas,"
„Vertel het maar niet verder. Klaas," nneent Sanne. „Ik geloof er niet veel van. Nou, ja. Marie zal er wel tegenop zien, maar wie zou dat niet? Maar daarom ga je wel mee, als het eenmaal zover is."
,,Het is best mogelijk, dat mijn neef overdreven heeft," peinst Ter Avest hardop. „Maar ik vind het toch vreemd dat Jan zo vervelend is. Zo is hij nooit. Je moet eens op hem letten." Sanne schaterlacht. „Ben je mal! 'k Heb wel wat anders te doen. Hij kan ook wel voor zichzelf zorgen, hoor. Ik ben zijn moeder niet." „Allicht niet" meent de arbeider droogweg. ,,Maar zijn vrouw kon je wel zijn. Waarom is dat eigenlijk niet zo? Jullie kennen mekaar al zo lang. En dan gaatie helemaal naar de Zevenbuurt een meid opzoeken, terwijl hier " Sanne, die haar blos niet wil tonen,
Sanne, die haar blos niet wil tonen, heeft zich bij de eerste woorden omgewend en verdwijnt dan plotseling, nog zeggend: „Je hebt zeker niet veel te doen en bent om een praatje verlegen? Atjuus, hoor." Klaas ter Avest haalt de schouders
Klaas ter Avest haalt de schouders op, terwijl hij zich naar de schuur begeeft. Dat vrouwvolk, je kunt er niet bij. Nou meent hij het zo goed. Een paar weken geleden heeft hij nog tot zijn vrouw gezegd: „Ik begrijp die Jan Stelmaker niet. Sanne is een goeie, struise meid, met een paar flinke handen aan het lijf. En geen onknap snoetje. Datie met häär niet trouwt. Nu moet hij telkens naar de Zevenbuurt sjouwen."
Sanne heeft haar hersens, die ver van stomp zijn, niet bij het werk. Wat is er nu wäär van dat geklets van Avest? Zij heeft verleden week niets bijzonders aan Jan gemerkt. Hij was gewoon. En Zondag is hij niet bij Marie geweest. Dus kunnen zij ook geen ruzie gehad hebben. Toch is er gekletst. Die neef van Avest weet er iets van. Helemaal ongelijk heeft hij niet.
Hoewel zij, lachend, heeft verzekerd, dat zij er niet aan denkt, op hem te let ten, doet zij het wél, als zij aan de avondtafel zitten. Het valt niet te ontkennen, dat hij bizonder stil is, als is hij niet onvriendelijk. Zij tracht hem in het gesprek te betrekken, maar het lukt haar niet. In zijn vooihoofd zitten rimpels, die heeft zij er nog nooit gezien. Ja, hij heeft wat, hij moet wat hebben. Anders praat hij over Zwolle. Nu niet.
Anders praat hij over Zwolle. Nu niet. Zou hij er wel geweest zijn? Misschien is hij naar de Zevenbuuit gegaan en dan zou te verklaren zijn Maar neen, dat is niet zo. Want de boer vertelt opeens, dat hij in de courant over de Spaanse griep gelezen heeft. „Zijn er in Zwolle ook al zieken, Jan?"
,,Het wordt beweerd. Mijn tante zegt, dat de dokters er de handen vol hebben Thuis lag mijn zuster Lien ziek." Méér antwoordt Jan niet. Maar nii
Méér antwoordt Jan niet. Maar nii weet Sanne dat hij in ZwoFe is geweest. Was däär dan iets niet in orde? Want dat hij wat hééft, staat voor haar vast. Zó is hij nooit. Die avond ziet zij hem niet meer. Hij
Die avond ziet zij hem niet meer. Hij gaat vroeg naar bed, maar niet om direct te gaan slapen. Hij neemt een boek over Canada, dat hij reeds dóórgelezen heeft, maar opnieuw inkijkt. Hij wil ^O' veel mogelijk van dat land weten. Want zijn plan staat vast. Hij kan ook de handen vouwen en God bidden om wijsheid in de m.oeilijkheden, die hij nwl Marie voorziet. Hij weet zeker in Gods weg te zijn, als hij naar Canada gaat. (Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 september 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 september 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's