Avantuur
Kathlijn aarzelde niet meer. Vlug hielp hij haar in de draagstoel, sloot de gordijnen en zei tot Chin: „Vlug naar de bergen, Chin. We moeten zien in Yun- man te komen. Daar zijn zendingsposten en Li-Weng-Hoo zal ons juist in dc andere richting naar de rivier zoeken.”
„Ja”, stemde de Chinees toe. „Mij denken dat ook. Gaan naar Yunman en Li- Weng-Hoo ons niet vangen”. „Dat hoop ik tenminste. Vooruit nu”.
„Dat hoop ik tenminste. Vooruit nu”. Zij tilden de stoel op hun schouders en gingen op mars. Zij gingen op het pad, waarlangs Forsyth landvolk had zien gaan en dat nu verlaten was. Zo vlug, als de duisternis en de oneffenheden in de weg hun veroorloofden, gingen zij voorwaarts. Een enkele maal kwamen zij een eenzame wandelaar voor bij, die van het feest terugkeerde. Voor en na zagen zij een huis, waar het licht door de luiken naar buiten scheen. Niemand sprak hen aan en niemand hinderde hen. De huizen werden schaarser en het pad begon reeds enigszins te stijgen. Forsyth vermoedde, dat zij in de nabijheid van de bergen kwamen en verheugde zich, dat zij reeds zóver gevorderd waren. Nu niemand hen meer te genkwam, konden zij ook zonder gevaar met elkaar praten. Daarom vroeg Forsyth aan Chin: „Waar ben je geweest, Chin, toen ik je kwijt raakte in de stad?” „Mij opzoeken mijn broeder. Mij niet
„Mij opzoeken mijn broeder. Mij niet weten, waar hij zijn in Pi-Chow en mij lopen achter hem. Hij rijk man en mij lenen geld van hem, ook lenen deze stoel, lenen ook touw. Hij niet vergeten hoe onze vader sterven en hij verlangen wreken op Li-Weng-Hoo, hij bang zijn iets te doen. Maar hij dit mij lenen en mij zeggen u hem betalen, ziet u?” „Ja, dat komt wel in orde. Maar hoe kwam je zo ter juister tijd in het paleis van de mandarijn?” „Toen mij u kwijt zijn, op straat en u
„Toen mij u kwijt zijn, op straat en u niet meer vinden, mij denken Dokter Forsyth zal naar paleis gaan en proberen te redden zelf meisje, u trouwen willen. Zo mij nemen. £tcel en touw en ook gaan naar paleis. Mij klimmen over muur en ziet lichten in één — twee kamers en gaan kijken. In één kamer niets, zo kruipen wij als een slak naar de andere kamer. Mij stemmen horen en plat op de grond liggen en wachten. Stemmen horen uit de kamer, mij naar toe kruipen. Gauw horen Li-Weng-Hoo en nog een stem horen en denken, dat zijn dokter Forsyth, hij mij nodig hebben, zo mij verder kruipen en zien in kamer. Mij eerst zien missie Barrington, heel wit, dan zien Li-Weng-Hoo en begrijpen, hij niet prettig vinden wat gebeurt; eindelijk uw hand en mij denken, dokter Forsyth slechte man, Li-Weng-Hoo, do- den, want een groot zwaard in uw hand. Chin wachten en zien wat in Li-Weng- Hoo ogen. Hij iemand horen aankomen. Missie Barrington ook denken. Zij iets zeggen en u uitblazen de lampen. Missie Barrington helpen en vaas stuk gooien. Mij denken, dat horen in Pi-Chow. Dan Chin niets zien, maar wachten, wachten. Dan u of andere man gordijn opendoen.....
„Dat deed de andere man, Chin. ’t Was Ah-Yeo, de secretaris van de mandarijn”.
„Chin hem zien, als gordijn open is en vóór Chin roepen, u laten vallen zwaard — heel dom ding — en u vechten met Ah-Yeo. Mandarijn nemen kans, u hem geven. Hij nemen zwaard en Chin weten hij u doden. Dan Chin. naar binnen springen en slaan Li-Weng- Hoo met stok en mandarijn bewusteloos. Dan wij hard weglopen.”
„Ik ben je heel veel verschuldigd, Chin”.
„Misschien, dokter Forsyth. Maar nog niet betalen. We zijn nog niet uit gevaar.”
„Neen, zover is het nog lang niet. En als de mandarijn en zijn secretaris spoedig gemist worden, dan...... ” „Misschien ze niet vinden voor mor
„Misschien ze niet vinden voor morgen rijst eten”, zei Chin op troostende toon. „Misschien niet. Ik hoop ook van niet,
„Misschien niet. Ik hoop ook van niet, maar zoveel is zeker, dat zodra Li- Weng-Hoo bevrijd is, hij geen plekje van zijn provincie zal overslaan, dat hij niet zal doorzoeken”.
„Zeker zijn”, stemde Chin toe. „Wij lopen in nacht en wegkruipen in heuvels en Li-Weng-Hoo zoeken in velden en water”.
„Ja”, antwoordde Forsyth. „We moeten in ieder geval tot morgen vroeg 'door lopen”.
- Bij de eerste heuvels gekomen, sloegen zij een steil pad in, waar de weg een aaneenschakeling werd van moeilijk beklimbare hoogte. De steilte van de weg deed het volle gewicht van de stoel en zijn passagiere op de schouders van Forsyth drukken, die ademloos en hijgend, blij was te kunnen rusten bij een wending van de weg, waar zij een plekje vonden, waar het mogelijk was, de stoel neer te zetten.
Toen zij de stoel neerzetten, werd het gordijn op zij geschoven en Kathlijns hoofd verscheen.
„Dokter Forsyth”, begon zij, maar Forsyth viel haar onmiddellijk in de rede: „Ik heet Dick”.
„Ja”, zei zij, met een lachje, „ik herinner me, dat u mij verteld heeft, dat u „Dick” heette bij uw intieme kennissen”.
„Dick” heette bij uw intieme kennissen”. „Je wou me iets vragen, Kathlijn?”
„Ja — Dick”. Die naam werd op zo zachte, verlegen toon uitgesproken, dat het niet veel meer was dan een gefluister. „Ik wilde je vragen, waar we zijn”.
„We zijn juist tussen de heuvels”.
„En we zullen juist die steile weg beklimmen,” zei ze. „Ik kom uit de stoel, om te lopen. Waarlijk, ik kan het niet aanzien, dat jij en Chin je zo uitsloven”.
„Heus, Kathlijn, het is niet nodig. We kunnen je klein gewicht heel best dragen”.
„Ik ga lopen", antwoordde zij op beslisten toon. „Zelfs als de bedienden de stoel droegen, zou ik op zo’n steile weg lopen. En bovendien, als ik in de stoel zit, kun je mij niet vertellen van je avonturen; ik brand van verlangen, om te weten te komen, hoe jij op de jonk van Li-Weng-Hoo kwam en hoe je hebt klaargespeeld te ontsnappen en hier naar Pi-Chow te komen. Ik zal naast je voortstappen, tenminste tot aan de top van de heuvels”.
En de daad bij het woord voegende stapte ze uit en toen Chin en Forsyth de stoel weer op de schouders namen, liep zij gélijk met de laatste verder.
„Vertel me nu eens alles, Dick”.
Hij begon haar in grote trekken te verhalen, wat er gebeurd was. Ze hadden de top van de heuvel bereikt en nog vertelde hij. Ineens gaf Chin, die vooraan liep, een zachte schreeuw om hen te waarschuwen. „Wat is er?” vroeg Forsyth, enigs
„Wat is er?” vroeg Forsyth, enigszins angstig. „Iemand vuur maken daar”, en Chin
„Iemand vuur maken daar”, en Chin wees voor hen uit. „Schijnen kampvuur”.
Inderdaad zag Forsyth een klein, rood vuur voor zich .terwijl in het schijnsel van dat vuur de omtrek van een tent zichtbaar werd.
„Wat kan dat zijn, Chin?”
„Chin niet weten. Kan zijn soldaten van mandarijn, misschien niet. Niet kunnen zeggen, eerst zien”.
En stilstaande tuurde ze alle drie in de richting van het kampvuur met zijn onheilspellende tent.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's