,,UIT SOMMELSDUK�s VERLEDEN�
,Vesiigingsv/et" van een zilversmid pIm. 1745 De
Voor de Magistraat van Sommelsdijk verscheen op 12 Sept 1745 Cornells van Gerwen, Mr Zilversmid te Dordrecht, met het vei'zoek zich met zijn gezin alhier te mogen vestigen, op welk verzoek welwillend werd beslist. De hier reeds wonende ziversmid Gerardus Alebeeck was op deze concurrent niet gebrand, en zou op zijn manier proberen deze indringer er weer uit te werken. Dat dit muisje nog een staartje zou hebben, zult U horen. Aanstonds schreef hij naar de Ambachtsvromvc, Maria, baronnesse van Aerssen-Wernhout, met het verzoek een persoonlijk onderhoud te mogen hebben. In de laatste helft van Dec. ontving hij bericht in den Haag ver-wacht te worden en toog daar 22 Dec. heen. Een plezierreisje was het allerminst want het vroor behoorlijk en door do ijsgang ging het niet zo vlot als de reiziger wel gewenst had. Toch kwam hij heelhuids in den Haag, en bij de Ambachts-vrouwe gekomen ontpopte hij zich als een eerste klas zakenman. Het doel van zijn reis, aldus begon hij, was zijn modelijden dat hij had met de vele wezen welke in zijn woonplaats waren, en hij stelde voor een nieuw weeshuis te laten bouwen, voor welk doel hy ƒ 600.— voteerde. Op zich zelf een prijzenswaardige daad, daar dit voor die tijd een groot bedrag was, maar hoor de keerzijde van de medaille. Hij zou het dan zeer op prijs stellen als hij met een octrooi begiftigd werd alleen het beroep van zilversmid in Sommelsdijk te mogen uitoefenen.
De Ambachtsvrouwe waarschijnlijk bewogen door de man die zoveel voelde voor de arme weesjes, liep in de val en verleende hem met gevraagde recht, en met een verheugd gezicht aanvaardde hij de terugtocht.
Van dit alles was de Magistraat van Sommelsdijlt onkundig gebleven, evenals van Gei-wen die intussen al een huis aan de Westzijde van de Voorstraat gekocht had, om er zich in te vestigen, en liet het inrichten om zijn ambacht uit te oefenen. Van zijn reis teruggekeerd wendde Alebeeek zich tot van Gerwen met het verzoek zijn biezen te pakken, daar hij het alleen recht bezat om dit vak uit te oefenen, van Gerwen wist dan ook niet hoc hard hij naar de Magistraat moet lopen, welke juist in vergadering bijeen was, en vertelde hun wat er voorgevallen was. De Heren Schepenen en Gezworens zaten na dit bericht met de handen in het haar. Zij hadden aan van Gerwen vrijheid van inwoning toegezegd, benevens het recht om zijn ambacht uit te oefenen, en de Ambachtsvrouwe, aan wien zg ondergeschikt waren, kruiste hun vaarwater op een onpleizierige manier.
Lang en breed werd er geconfereerd en zij beloofden de bedreigde zilversmid hun belofte gestand te doen, het recht dat zij bezaten zouden ze zich niet laten ontnemen. Van Gerwen werd naar huis gestuurd, met de toezegging dat al de gevolgen welke hieruit zouden voortvloeien voor rekening van de Magistraat zpuden komen. Nu was het hun taak tot een vergelijk te komen, daar er 2 partijen ontstaan waren. Aan de ene kant de Magistraat die het oude recht had personen in de heerlijkheid toe te laten, aan de andere kant de Amb. vr. die het recht had personen het uitoefenen te verbieden en hen uit het rechtsgebied van haar heerlijkheid te laten verwijderen, en aan wien de Magistraat gehoorzaamheid verschuldigd was. De heren waagden dus wel veel door in oppositie te komen, het kon hun baan als gezworens en schepen kosten, daar dit college ieder jaar door de Amb. vr. aangesteld werd. Het kon een spannende strijd worden. Wie zou winnen? Om het eerst op vreedzame manier te proberen gingen de Bailluiw Hobius de Krijger, de Schepen Hendrik Smits en de gezworens Cornells Breeman en Jacob Bane naar Den Haag, maar zonder resultaat.
De Amb. vr. was er niet tegen dat van Gerwen in het huis bleef wonen, maar mocht zijn nering niet uitoefenen. Onverrichterzake teruggekeerd werd een schrijven gericht aan de Staten van Zeeland. In een uitvoerige brief werd de Heren verteld hoe de vork aan de steel zat en gewezen op het feit, dat indien van Geiiven zijn ambacht niet uit zou mogen oefenen deze man geruïneerd zou zijn, wegens de koop van zijn huis en de kosten van het vermaken. De Magistraat wilde zich verder gehandhaafd zien in haar oud en wettig gezag. Het door de Amb. vr. genomen besluit had zij dan ook moeten nemen In overleg met hun. De nog maar kortelings overleden amb. heer had opdracht gegeven dat de Magistr. er voortdurend op bedacht moest zijn een grote verscheidenheid van ambachten toe te laten, opdat de ingezetenen des te beter bediend zouden worden, opdat ze niet verplicht zouden zijn hun benodigdheden bij een bepaalde winkelier te betrekken ,,welke een al te groot gewin stelle tot zijn enigst doelwit". Deze zin werd eveneens in debrief verwerkt en was een steek aan het adres van van Alebeeek. De brief werd besloten met een loftuiting op hun woonplaats: ,,een plaats die de ere heeft van allenig in den geheelen Eilande van Overflakkee, verre afgescheiden van de plaatsen welke onder Holland behoren. Een plaats die metterdaad ondervind
een onverdiende gunst te genieten doordat het onder Zeeland behoort, een plaats die geworden, en so wij hopen altoos blijven zal, gelukkig en het voorwerp der jaloezie, van hare naburen, 't geen een ere naam is, waarop in zedigheid wij roemen."
Zoals bekend mag worden verondersteld behoorde Sommelsdijk onder Zeeland, terwijl de rest van het eiland onder Holland behoorde. In de loop der jaren is dit dan ook voortdurend een twistappel geweest van wie het nu eigen lijk was, en dit buiten do horen van de Magistraat uit door te verklaren dat ze zich zo kiplekker voelen onder het bewind van de Staten van Zeeland. Deze thans aanhangig gemaakte kwestie was dan ook een pracht gelegenheid aan die van Holland weer eens te laten zien wie in Sommelsdijk baas was, en hierop speculeerde de Magistr.
Van haar kant zat de Amb. vr. echter ook niet stil en op 12 Aug. 1747 verscheen voor Balliuw en Schepenen een deurwaarder van de Hoge Raad van Holland voorzien van een gewichtig uitziend perkament, die daaruit tal van artikelen voorlas, en de Heren dagvaardde om voor de Hoge Raad te verschijnen op 5 Sept. a.s. Hobius de Krijger, Jacob Bane en Corn. Breeman moesten het weer op knappen maar vooraf stolde men zich met de Zierikzeesche advocaat Mr V. d. Schatte in verbinding, welke de Magistraat in het gelijk stelde. Daarna werd naar Den Haag gereisd en opnieuw een bezoek gebracht aan Douarriêre van Aerssen-Wernhout om alsnog dit geval langs vreedzame weg op te lossen. Bij monde van de Balliuw werd haar de gehele zaak nog eens herhaald, tevens dat het hem speet dat zij hen dagvaardde voor de Hoge Raad, maar zij bleef onvermurwbaar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 14 december 1949
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 14 december 1949
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's