Over de Duivel
De duivel houdt ervan zich te verbergen. Zijn werk gelijkt op een kankergezwel. Het woekert in het verborgene voort en openbaart zich pas als het te laat is. Daarom is de medische wetenschap er alles aan gelegen om zo'n kankergezwel zo snel mogelijk op te sporen. Zodra je weet waar het zit kun je er wat aan doen. Zo is het ook met de duivel. Wanneer je hebt ontdekt dat iets 'duivels' is in je persoonlijk leven, of in de kerk, of in de samenleving als geheel, dan kun je vluchten naar de grote Arts, maar zolang dat niet het geval is, verricht de duivel zijn werk in het geniep, - tot het te laat is. Daarom vraag ik vandaag uw aandacht voor de duivel opdat de gedachten van Satan, om met de apostel te spreken, 'ons niet onbekend' zullen zijn (2 Cor. 2:11). Dit wil ik doen aan de hand van de opvattingen van drie mensen die over de duivel hebben geschreven, namelijk Balthasar Bekker, H. F. Kohlbrugge - hoe kan het ook anders op een dag als deze - en C. S. Lewis.
Balthasar Bekker (1634 - 1698)
Op 7 augustus aanstaande zouden we een merkwaardig feit uit onze vaderlandse kerkgeschiedenis kunnen herdenken. Het is dan namelijk driehonderd jaar geleden, dat de Synode van Noord-Holland van de Gereformeerde Kerk, bijeengeroepen te Alkmaar een predikant afzette. Nu is dat op zichzelf niet zo bijzonder, want predikanten werden wel vaker afgezet. Het merkwaardige ligt echter in de reden van deze afzetting. De predikant werd niet veroordeeld omdat hij een van de kernpunten van het kerkelijk belijden zou aanvechten - als de drieeenheid, de rechtvaardiging door het geloof alleen, de verkiezing - maar omdat hij de werkzaamheid van de duivel loochende. De voornaamste grief tegen hem luidde dat 'zijn gevoelen over de geesten en in 't bijzonder over de duivel in strijd was met de formulieren van eenigheid'.
Wie was deze predikant en wat leerde hij dan over de duivel? Zijn naam was Balthasar Bekker en hij was in 1634 geboren als zoon van ook een predikant in het Friese Metslawier. Op het moment van zijn afzetting stond hij te Amsterdam. Balthasar Bekker was een begaafd intellectueel, een kritisch denker en een zeer productief schrijver. Tussen 1691 en 1693 heeft hij 82 een vierdelig werk het licht doen zien dat onmiddellijk een 'bestseller' werd. De titel ervan luidde: 'De Betoverde Weereld'. Het boek is in ons land enkele malen herdrukt in, voorzover ik kan beoordelen, voor die tijd ongehoorde oplagen. In het verschijningsjaar van het laatste deel kwam ook reeds een Duitse vertaling op de markt, een jaar later volgde een Franse vertaling en nog weer een jaar later een Engelse. Tegen het einde van de achttiende eeuw verscheen er zelfs nog een tweede Duitse vertaling. Het boek heeft dus niet slechts in ons eigen land, maar in een groot deel van West-Europa de geesten geboeid. 'De Betoverde Weereld' geldt tot heden toe als het
'De Betoverde Weereld' geldt tot heden toe als het belangrijkste werk van destijds tegen alle mogelijke vormen van bijgeloof, in het bijzonder ook tegen de heksenwaan. Het heeft volgens velen in dezen een bevrijdende werking gehad. Hoewel ik hoop aan te tonen dat deze bevrijdende werking ook een heel negatieve keerzijde had, zou het onbillijk zijn haar te loochenen. Er was veel bijgeloof in die tijd en wanneer we kennis nemen van de argumenten van één van de bestrijders van Balthasar Bekker, de ook in onze kringen niet onvermaarde Jacobus Koelman (1633- 1695), dan rijzen ons de haren ten berge. En dat terwijl Koelman zelf nog geenszins alles slikte wat er in zijn dagen als toverij en gemeenschap met de duivel te berde werd gebracht. Het is ook de vraag of de Kerk van destijds wel voldoende oog had voor het gevaar van bijgelovige praktijken, maar die zaak kan ik niet goed beoordelen. In elk geval moet tot eer van de Synode van Noord-Holland gezegd worden dat zij in haar veroordeling van de opvattingen van Bekker op geen enkele wijze het door hem aangevallen bijgeloof heeft verdedigd. Wat men aan Bekker verweet is, als gezegd, dat hij elke invloed van de duivel op de mens buitensloot.
Was Bekker dan van mening dat de duivel niet bestaat'' Geenszins Hij hield zich aan de klassieke opvatting dat de duivel het hoofd was van de gevallen engelen Met een beroep op enkele teksten uit het Nieuwe Testament (2 Petr 2 4 en Jud 6) verdedigde hij echter, dat de duivel en zijn engelen tot straf voor hun opstand door God in de hel waren opgesloten en daarom geen invloed meer op aarde konden uitoefenen Maar wat moeten we dan, naar Bekkers opvat ting, aan met de geschiedenis van de zondevaP, zult u zeggen Het blijkt dat Bekker hierin niet geheel con sequent is en verschillende bestrijders hebben hem dit ook verweten Het kwaad moet toch ergens vandaan komen en Bekker wil met ontkennen dat de verdorvenheid van de mens haar oorsprong vindt in de dui vel Hoe het kwaad van de duivel tot de mens kwam IS echter, volgens Bekker, een verborgenheid die we met kunnen doorgronden Het verhaal van de slang in het paradijs is, naar zijn inzicht, slechts beeldspraak en kan in geen geval letterlijk worden opgevat Waar hebben we het vaker gehoord'' Hoe dan ook het kwaad mag zijn oorsprong vinden m de duivel, maar daar blijft het dan ook bij Van een optreden van de duivel of van demonen nadien kan volgens Bekker geen sprake zijn Hij haalt de duivel even uit de hel om de oorsprong van de zonde te verklaren en laat hem er daarna voorgoed weer in verdwijnen
Wanneer het heet dat Jezus boze geesten uitdrijft dan IS dit, aldus Bekker, niet meer dan een aangepaste wijze van spreken De mensen in de dagen van Jezus meenden dat sommige ziekten door demonen werden veroorzaakt en Jezus heeft het daarbij gelaten In feite waren de betrokkenen gewoon ziek De verzoe king van Jezus in de woestijn zou een zaak van beeldspraak geweest zijn In werkelijkheid ging het om een strijd die Jezus in zijn eigen binnenste te voeren had Er heeft dus volgens Bekker geen reële confrontatie met de duivel plaatsgevonden Wat voor Jezus geldt, geldt uiteraard ook voor de gelovige Wanneer er in het Nieuwe Testament over strijd met of verzoeking door de duivel gesproken wordt, dan slaat dit op de innerlijke strijd tegen het kwade begin sel in de mens zelf De duivel verdwijnt dus van het toneel, maar er is ook een scherm waarachter hij verdwijnt en dat scherm heet 'de mens zelf' De glibbe rige, slangachtige macht van buiten heeft plaats ge maakt voor een schaduwzijde van binnen Van de drie doodsvijanden uit zondag 52 van de Catechismus, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, blijven bij Bal thasar Bekker slechts de laatste twee over, voorzover deze voor hem nog doodsvijanden zijn
Tot slot wil ik Balthasar Bekker nog even plaatsen in het geesteskhmaat van zijn tijd In zijn dagen zien we de eerste roerselen van het zogenaamde deisme Het deisme leerde dat God de wereld had geschapen, maar zich nu verder niet meer met die wereld bemoeide U hebt allen wel eens gehoord van de God Horlogemaker, die de wereld als een kunstig uurwerk vervaardigd zou hebben, dat verder vanzelf afloopt Er IS een merkwaardige parallel tussen Bekker en het deisme Zoals Bekker de duivel opsloot in de hel, zo sloot het deisme God op in de hemel Thans verdween met alleen de duivel, maar ook God achter 'de mens zelf' Wil er iets goeds geschieden dan zullen we het zelf moeten doen, aldus het deisme, zij hci met de door God geschonken mogelijkheden Nog een stap verder en we zijn bij het atheïsme, dat ook het bestaan van God loochent De duivel is dan al helemaal uit het zicht verdwenen En zonder in al te grove vereenvou- digingen te willen vervallen meen ik toch te kunnen zeggen, dat in dit hele complex van uittocht van de duivel, deisme, atheïsme en 'de mens zelf de diepste wortels liggen van een proces dat uitloopt op wat we thans 'godsverduistering' noemen Het is echter opvallend dat, ik wil met zeggen de eerste, maar toch wel een van de eerste en destijds zeker een van de meest geruchtmakende manifestaties van dit proces bestond in een 'verdwijntruc' van de duivel
Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875)
Wanneer we lezen wat Kohlbrugge schrijft over het zogenaamde 'evangelische' geloof van zijn dagen - met te verwarren met wat we tegenwoordig 'evangelical' of 'evangelikaal' noemen - dan heeft de duivel zijn werk grondig gedaan Was er in de zeventiende eeuw een kerk die een predikant afzette omdat hij de werkzaamheid van de duivel loochende, Kohlbrugge treft in zijn dagen een kerk aan waarin de duivel in het geheel met meer ter sprake mag komen Iemand stelt de vraag aangaande die kerk 'Denkt hier dan niemand aan de eeuwige verdoemenis''' Kohlbrugge antwoordt 'Dat woord, zeggen zij, is te hard voor een evangelisch oor Men zingt er van den hemel zelfs op bals en concerten, en niemand mag hier zeggen, dat er eene hel en een duivel is' De God aan wie men hier gelooft is, zo horen we, een 'Alvader die zonder toorn of wraak is' Tegelijkertijd behangt, aldus Kohlbrugge, deze kerk zichzelf met uithangborden van alle mogelijke 'vereemgingen' Op de vraag wat die verenigingen beogen krijgen we ten antwoord 'Dat zijn altemaal vereemgingen om vervallene dingen op te richten, die zich allen vereenigd hebben om den We deroprichter aller dingen uit de stad te werpen en er ook uit te houden' Het is even onthutsend als actueel De kerk die van de duivel niet horen wil, blijkt tevens een kerk die haar Verlosser uitwerpt ten behoeve van eigen idealen en activiteiten, of wel ten behoeve van 'de gelovige zelf'
De beschrijving van deze kerk is ontleend aan een wonderlijk geschrift van Kohlbrugge, dat de titel draagt 'De taal Kanaans, een gesprek tussen twee rei zigers naar de eeuwigheid' Reeds deze titel verraadt dat Kohlbrugge toen hij het schreef onder invloed stond van het bekende boek van John Bunyan (1628- 1688), 'Eens Christens reis naar de eeuwigheid' De 'Taal Kanaans' bestaat uit een gesprek tussen een vraagsteller en een reizigster, die op weg is naar haar Bruidegom, welke tegelijkertijd haar Koning is Die reizigster is uiteraard de bruid van Christus, de gemeente, maar dan in het gewaad van de individuele gelovige Zulk een reizigster wordt op haar weg, je zou haast zeggen uiteraard, telkens weer belaagd door, zoals het hier heet, 'de vijand' of 'de verrader' Die wil, hoe dan ook, voorkomen dat zij veilig en wel bij haar Bruidegom aankomt Wanneer het donker wordt zorgt hij voor dwaallichten Overdag plaatst hij overal wegwijzers naast haar pad, waarop de namen wel kloppen, maar die niet in de goede richting wij-zen Bovendien laat hij een menigte onbetrouwbare gidsen op haar los, die nu eens zeggen 'hierheen', en dan weer 'daarheen', 'waardoor', aldus Kohlbrugge, 'men zich dan in zijn eenvoudigheid bedriegen laat' De weg naar de Bruidegom blijkt dus omgeven met een duivelse pluraliteit aan alternatieven
Verschaft zo de vijand in zijn verraderlijke behulpzaamheid licht, wegwijzer en gids, het blijkt dat hij de reizigster ook nog op geheel andere wijze tegemoet kan treden Hij spant een vangnet voor haar voet en voordat ze het beseft is ze erin getrapt en kan ze met meer loskomen Hij sluit haar op in een donkere grot met een zware rotsklomp voor de opening Het was haar, zo zegt zij, alsof ze er nooit meer uit zou komen Een ander maal laat hij haar in 'grondeloze modder' verzinken Maar al die keren wordt de vastgelopen bruid door haar Bruidegom, en door Hem alleen, ge red Wanneer zij wegzinkt in het moeras kijkt ze naar boven en dan ziet ze een Lam en hoort de vraag of ze tevreden is met het Lam als haar volkomen bevrijding En als ze huilend en snikkend 'ja' zegt, is ze eruit Uit een brief van Kohlbrugge aan een vriend blijkt dat dit een ervaring is die hij zelf heeft meegemaakt In zijn pogmg om met Gods wet in de hand tot volmaaktheid te komen, was hij steeds verder weggezonken, tot hij, met zijn eigen woorden, 'naast de duivel' verzonken lag Op dat moment kwam de Here hem tegemoet en zei 'Zoals je bent, ben je voor Mij heilig' en hij zag, net als die reizigster, het Lam aan de rechterhand van Gods heerlijkheid Toen deed hij, naar zijn eigen woorden, afstand van de wet, van al zijn weten van goed en kwaad, van z'n wedergeboren zijn, z'n bekeerd zijn, z'n vroom zijn Niets hield hij over dan het Lam, die was zijn eeuwige vreugde, vrede en vrolijkheid, zijn Evangelie, wet en gebod We staan voor een vreemde tegenstrijdigheid de heiligheid zoals Kohlbrugge zelf die verlangde, voerde hem naar de duivel, het Lam neemt hem aan als zondaar
Nu IS nagenoeg alles van wat we tot nu toe van Kohlbrugge aanhaalden beeldspraak, forse pen seelstreken op een boeiend schilderij Hoe moeten we ons echter meer in concreto de tactiek van de duivel, volgens Kohlbrugge, voorstellen'' Ik wil trachten die vraag te beantwoorden met behulp van een schema, dat met van Kohlbrugge zelf afkomstig is, maar naar ik hoop hem wel recht doet Zoals onze catechismus een drieslag kent - het 'stuk' van de ellende, dat van de verlossing en dat van de dankbaarheid, - zo kan wat Kohlbrugge over de duivel zegt ook in een drieslag worden ondergebracht dood, eigen werken, wanhoop Deze dne 'stukken' kunnen na elkaar komen, ze kunnen naast elkaar voorkomen en je kunt ook in een ervan blijven steken
Met de dood bedoelt Kohlbrugge in dezen de geestelijke dood waarmee de duivel de mens tyranniseert, maar als een tyran die geheel in het verborgene blijft Degene die hij in zijn macht heeft kan van het kruis van Christus horen, maar het breekt het hart niet, omdat men met beseft dit knus werkelijk nodig te hebben Als je, aldus Kohlbrugge, "tot een jonge man of jonge vrouw zegt 'Gij zijt nog dood'', hun antwoord is 'best mogelijk'' " - en daarna gaan ze over tot de orde van de dag Wanneer je op grond van iemands levenswandel je afvraagt of hij of zij het 84
'ware Leven' wel kent, wordt je zonder blikken of blozen verzekerd, dat men in het be^it is van het 'ware Leven', aldus Kohlbrugge Naar mijn mening is het een onthullend beeld van de werkzaamheid van de duivel, dat Kohlbrugge hier schetst Heeft de duivel met op deze wijze zijn duizenden verslagen tot vandaag toe, zonder dat zij zelf er enig besef van hebben''
Anderen echter voelen zich, om wat voor reden dan ook, niet gelukkig in deze staat en wensen wat beters Ook daarin kan de duivel in royale mate voorzien Daarmee zijn we bij het tweede 'stuk', dat van de eigen werken De duivel komt, met de woorden van de apostel, naar de onbevredigde mens toe als 'een engel des lichts' (2 Cor 11 14) Hij doet, zegL Kohlbrugge, 'alsof hij van de hooge hemel komt' Je kunt hem echter hieraan herkennen, 'dat hij de menschen steeds aanzet tot werken, inplaats van tot het geloof' Nu loop je onherroepelijk vast met werken, wanneer je echt naar Gods wet wilt luisteren, want immers 'wet doet zonde kennen' (Rom 3 20) Daarom zorgt de duivel ervoor dat je je niet werkelijk laat leiden door Gods wet HIJ 'goochelt', met een woord van Kohlbrugge, die wet 'weg' Daardoor ontstaat een hersenschimmige situatie Je zoekt het in werken, maar licht tegelijkertijd de hand met de maatstaf voor die wer ken, namelijk Gods heilige wet Zo brengt de duivel ons op het pad van de farizeeër naar oude en moderne snit De fraaie, ja soms oogverblindende gerechtigheid van het gewitte graf
Er IS nog een derde 'stuk' en dat is waarschijnlijk het meest duivels Een mens kan ontdekken dat zijn werken met baten Hij kan komen te staan voor het raadsel van zijn eigen onmacht, of zelfs vijandigheid tegenover God Dan ontmoeten we de duivel van het net, de grot en het moeras, of anders gezegd, de duivel als aanklager Hij brengt je tot wanhoop Je geraakt in de duisternis, maar je onderkent niet dat het zijn duisternis is De aanklacht is toch terecht'' Je bent toch verschrikkelijk te kort geschoten'' Het grote voorbeeld van iemand in deze situatie en door Christus ook uitgekozen om voor alle eeuwen het voorbeeld hiervan te zijn, is - volgens Kohlbrugge - Judas In plaats van naar het Lam te zien, blijft Judas staren op het bankroet van zijn eigen werken en hij pleegt zelfmoord
Niet besefte dood, eigen werken, wanhoop, dat is, als ik tenminste de opmerkingen van Kohlbrugge op de juiste wijze heb samengevoegd, de opbouw van de catechismus van de duivel De kern van alle drie is de eigengerechtigheid, want dat is het gif dat de slang de mensheid heeft meegegeven Het is de eigengerechtigheid van degene, die geen ernst maakt met het Evan gehe, omdat het met hem of haar toch wel in orde zal komen, de eigengerechtigheid van wie het zoekt in zijn eigen werken, maar ook de eigengerechtigheid, zonder welke de wanhopige met meer kan leven
Kohlbrugge is eigenlijk een omgekeerde Balthasar Bekker Bekker herleidde alle mogelijke zaken die men aan de duivel toeschreef tot menselijke dwaasheden - en het de duivel van het toneel verdwijnen Kohlbrugge onderkende de aanwezigheid van de duivel in menselijke goedheid, hetzij in het vertrouwen erop, hetzij in het streven ernaar, hetzij zelfs in het wanhopen eraan Tallozen hebben hem in dezen met gevolgd, maar zijn bij Bekker blijven steken Is met de kerk en is met de kerk met onze samenleving geestelijk op drift geraakt, omdat men juist op het gebied dat Kohlbrugge aanwees de dmvel nooit heeft gezocht en ook met heeft willen zoeken'^ Maar waarom zou je dan nog iemand nodig hebben, die je 'uit alle heerschappij van de duivel verlost"^ Bij Kohlbrugge wordt de duivel heel herkenbaar in zijn rollen als doodstyran, als engel des lichts, als aanklager met in alle gevallen hetzelfde argument eigengerechtigheid De feitelijke herkenning, evenwel, is met slechts een zaak van ons verstand maar ook van ervaring, van soms benauwende levenservaring, evenals dat bij Kohlbrugge zelf het geval is geweest De duivel gaat rond als een briesende leeuw (1 Petr 5 8) Maar waar hij zo herkend wordt, daar verschijnt vroeg of laat het Lam, of - wellicht beter - daar is Hij reeds verschenen, ook al heb je dat nog met ingezien Nog een keer wil ik Kohlbrugge zelf aanhalen 'En wordt de duivel iets toegestaan tegen de Zijnen, zoo zal het alleen dit zijn, dat hij de hond van de trouwe Herder is, welke echter de tanden zijn uitgebroken, en die nu mets anders vermag, dan de schapen, als zij weerspannig zijn, naar de plaats te drijven, waar het groene gras is'.
CHve Staples Lewis (1898-1963)
In 1963 overleed de Engelse hoogleraar en schrijver C S Lewis Lewis heeft vele 'bestsellers' op zijn naam staan, maar een daarvan heeft toch wel een bijzondere bekendheid gekregen Waarschijnhjk hebben ook velen van ons het gelezen Ik bedoel het boekje dat in ons land minstens tien maal is uitgekomen onder de ti tel 'Brieven uit de hel' De uitgave die ik bezit is van 1962 en dat was reeds twintig jaar nadat in Engeland, ten tijde van de tweede wereldoorlog, de eerste druk verscheen In 'Brieven uit de hel' geeft een hoogge plaatste duivel, in de Nederlandse vertaling 'Schroefstrik' geheten, instructies aan een beginneling in het vak, Galsem Deze Galsem moet een jongeman, die zijn 'patient' genoemd wordt, trachten te verleiden Het bijzondere van deze jongeman is, dat hij onlangs tot bekering is gekomen Daar ook Lewis zelf pas op latere leeftijd christen is geworden, kunnen we aannemen dat we in het boekje veel van Lewis' persoonlijke ervaringen terugvinden, zij het dan dat hij deze laat vloeien uit de pen van een duivel Wanneer ik straks enkele dingen uit het boekje aanhaal, moeten we dit laatste goed in het oog houden Alles is geschreven vanuit de ooghoek van de duivel Om te verstaan wat Lewis werkelijk bedoelt, moet je elke uitspraak omkeren De Here God wordt, bijvoorbeeld, 'de Vijand' genoemd
Er zijn verrassende overeenkomsten tussen Lewis en Kohlbrugge Het zou weinig moeite kosten ( m de duivelse drieslag die we bij Kohlbrugge constateerden, ook in het boekje van Lewis terug te vinden Opvallend IS, bijvoorbeeld, dat Galsem het advies krijgt om het gevoel van schaamte van zijn patient te laten uitgroeien tot Wanhoop - het wordt met een hoofdletter geschreven Want, aldus Schroefstrik, 'Wanhoop is een grotere zonde dan alle andere die de Wanhoop opwekten' Een wanhopige immers onderkent wel zijn verlorenheid, maar weigert Gods genade te zoeken en die in het geloof te aanvaarden. Wie krijgt hierbij met het beeld voor ogen zoals Kohlbrugge dat tekent van Judas'' Kohlbrugge en Lewis vertonen, behalve overeenkomst in opvatting, ook een zekere gelijkenis in karakter Beiden zijn eigenzinnige figuren geweest en daarom zijn zij tot vandaag toe omstreden Je vraagt je echter af of andere dan eigenzinmge figuren in staat zouden zijn geweest zo origineel en zo tegendraads het Evangelie te laten horen
Op een punt is er een opvallend verschil met Kohlbrugge BIJ Kohlbrugge bespeur je altijd iets van de nadagen van de Romantiek Hij haalt fors uit, wanneer het gaat om de beschrijving van ervaringen van zonde en verlorenheid dan wel genade en bevrijding Lewis is een echte Engelsman, dat wil zeggen hij kan over de meest ingrijpende ervaringen schrijven bij wijze van 'understatement', in pasteltinten Dat zulke ervaringen ondertussen geenszins ontbroken hebben wil ik illustreren aan de hand van een paar regels uit een ander boek van hem, 'Verrast door vreugde', dat over zijn bekering handelt Hij schrijft daar 'De Verloren Zoon liep tenminste op zijn eigen benen naar huis Maar wie kan naar waarde die Liefde vereren, die de hoge poorten wil openen voor een verlorene die al trappend wordt binnengebracht, worstelend, vol van spijt en in alle richtingen blikkend of er geen mo gelijkheid is om te ontsnappen' En Lewis besluit dan zijn 'bekenngsgeschiedems' met de woorden 'De hardheid van God is milder dan de zachtheid van mensen, en zijn dwang is onze bevrijding'
Er zou uit het boek 'Brieven uit de hel' veel aangehaald kunnen worden, dat voor ons onderwerp van belang is Ik wil me echter beperken tot activiteiten van de duivel die bij Kohlbrugge niet zozeer uit de verf komen Horen we bij Kohlbrugge van de strijd en de verzoekingen van de enkele gelovige, Lewis legt ook heel uitdrukkelijk verband tussen het werk van de duivel en de grote bewegingen op sociaal en politiek gebied van onze eeuw Wanneer we bedenken dat zijn boek in 1942 voor het eerst is uitgekomen, dan blijkt hij in dezen een profetische blik gehad te hebben De vuistregel die hij Schroefstrik, in een tijd van 'polari satie', in de pen legt is de volgende - u moet weer bedenken dat we met adviezen van de ene duivel aan de andere van doen hebben' - 'Alle uitersten, behalve uiterste toewijding aan de Vijand, moeten aangemoe digd worden''
Schroefstrik raadt Galsem vervolgens aan om te zorgen dat zijn patient vooral geïnteresseerd raakt in het grensgebied van theologie en politiek Galsem moet hem zover krijgen dat hij zijn christelijk geloof in dienst gaat stellen van een of ander politiek ideaal, 'desnoods', zo heet het, dat van 'sociale rechtvaardigheid' Sociale rechtvaardigheid heeft daarbij het voordeel dat het iets is, wat de Vijand - om de terminologie van Schroefstrik te gebruiken - ook wil De duivel kan als het ware op een niveau beginnen, waarop de patient met onmiddellijk argwanend zal worden Dan moet Galsem hem echter op een volgend mveau brengen, waarop zijn patient 'het Christendom waardeert, omdat dat wellicht sociale rechtvaardigheid kan brengen' Merkt u de subtiele overgang'' Het christelijk geloof wordt met meer gewaardeerd om wat het zelf is, maar om wat je ermee zou kunnen bereiken Dat dit doel op zichzelf goed is, maakt de verleiding des te duivelser. Lewis laat Schroefstrik dan schrijven: 'Mensen of volken die denken dat ze het geloof kunnen vernieuwen om zo te komen tot een goede samenleving, kunnen zich evengoed verbeelden dat ze de trap naar de Hemel kunnen gebruiken als toepaadje naar de dichtstbijzijnde drogist. Gelukkig - aldus nog steeds Schroefstrik - is het heel eenvoudig om mensen deze kronkel te suggereren'. Gezien de ontwikkelingen sindsdien, ook in ons eigen land, lijkt mij de aanduiding 'profetisch' niet misplaatst, zij het dat Schroefstrik een wat ongebruikelijk profeet is.
Als mensen dan met alle geweld christen willen worden - en we mogen er aan toevoegen: christen willen blijven - dan moeten ze, aldus de duivelse raadgever, gehouden worden in de toestand van 'Christen zijn en nog wat'. Schroefstrik biedt een gehele opsomming: 'Christendom en Crisis, Christendom en de nieuwe Psychologie, Christendom en nieuwe Orde, Christendom en Geloofsgenezing, Christendom en Parapsychologie, Christendom en Vegetarisme, Christendom en nieuwe Spelling'. Het laatste, de nieuwe spelling, lijkt natuurlijk een lachertje, maar wanneer ik terugdenk aan de opkomst van de zogenaamde niet-elitaire spelling in de jaren zestig, dan vermoed ik dat er zelfs op dit gebied duivelse combinaties denkbaar zijn. Het aantal mogelijke combinaties kan, uiteraard, naar believen worden uitgebreid. We zouden, bijvoorbeeld, ook kunnen spreken over 'Christendom en Milieu'. Wanneer we voorts de term 'Christendom' vervangen door 'Kerk' - 'Kerk en ...' - dan ontstaat weer een nieuwe reeks van combinaties. Het duivelse variëteiten-register is onuitputtelijk. Telkens presenteert hij weer een nieuwe variant, waarin het christelijk geloof gekoppeld wordt aan de mode van de dag. Totdat er niets meer te koppelen valt, omdat de mode van de dag het heeft gewonnen.
Ik wil nog op één element in het boekje van Lewis wijzen, dat niet direct te maken heeft met de verberging van de duivel in het goede, maar waarvan het profetisch karakter ondertussen proefondervindelijk is gebleken. De eredienst van de duivel is de cultus van het Lawaai. Schroefstrik wijdt er een dichterlijke ontboezeming aan. Hij schrijft: 'Alles is er - d.w.z. in de hel - gewijd aan Lawaai; Lawaai, die grote motorische kracht, de verklankte uitdrukking van al wat extatisch, onmeedogend, mannelijk is. Lawaai, het enige wat ons beschermt tegen dwaze bange twijfel, tegen de wanhoop van een knagend geweten, tegen onvervulbare verlangens. We willen uiteindelijk het heelal vervullen met Lawaai. Wat de aarde aangaat zijn we al een heel eind op dreef in die richting'. Schroefstrik spreekt hier voor een tijd van overproductie van decibels, op de startbaan en de snelweg tot in de disko en bij de 'house-party', duidelijke taal.
Het jaar 1992 blijkt een bijzonder jaar. Het is driehonderd jaar geleden dat Bekker de duivel liet verdwijnen en het is vijftig jaar geleden dat het boekje 'Brieven uit de hel' voor het eerst verscheen. Veel is in het boekje nog steeds actueel, in het bijzonder het grote thema dat Lewis met Kohlbrugge gemeen heeft: de duivel zet de mens aan tot het zoeken van eigengerechtigheid in wat voor vorm dan ook. Toch is er tegen het einde van deze vijftig jaar ook wel iets veranderd. De grote politieke en sociale idealen, waarmee de duivel de gelovigen tot voor kort kon paaien, zijn alle gekapseisd. Misschien mag je zeggen: de duivel heeft er zoveel mensen mee vervreemd van de Kerk, dat hij ze niet meer nodig heeft. Sindsdien is hij overgegaan op een banalere strategie. Er groeit een generatie op van de 'light'-cultuur, die elk uiterste schuwt, uiteraard ook de uiterste toewijding aan Hem, die de duivel de Vijand noemde. Dat is voor de duivel een rustgevende gedachte. Degenen onder die generatie die weer verlangen naar iets 'geestelijks' en naar een diepere zin in hun leven, vangt hij in de fuik van occultisme of van nieuwe religieuze bewegingen, waarin Christus geen plaats inneemt, dan wel een marginale plaats en dat is nog erger dan geen. Zelfs het lievelingsproduct van de duivel, het Lawaai, zie je hier en daar verruild worden voor Stilte, met een grote S. Maar dat is geen Stilte, waarvan Schroefstrik zou schrikken. Het is Stilte van 'de mens zelf' die zijn 'eigen wezen' zoekt, of nog erger 'God in zijn eigen wezen'. Die Stilte is niets anders dan de keerzijde van het Lawaai en past eigenlijk nog beter in de kraam van de duivel. Het is de stilte van de tyrannieke dood.
Bij wijze van afronding
Ik ben mij ervan bewust dat ik u een somber beeld heb geschetst; de werkelijkheid is er ook naar. De duivel heeft ten tijde van Balthasar Bekker het spierinkje van bijgeloof en dergelijke uitgegooid om ongemerkt de kabeljauw van de 'eigengerechtigheid' te vangen. En hij heeft zijn werk goed gedaan. Eén van de vele blijken van zijn succes is, dat wij 'godsverduistering' noemen wat in feite 'duivelspenetratie' is. Deze penetratie heeft zich voltrokken op een gebied, dat zich naar het schijnt juist aan de zeggenschap van de duivel onttrekt, namelijk dat van de goede daad en het hoge ideaal. De duivel heeft de goedheid bij God vandaan gehaald en geschonken aan de mens. Daarmee doet hij, hoe vreemd het ons ook in de oren mag klinken, hetzelfde als Jezus Christus. Maar met dit satanische verschil, dat de duivel ons de illusie geeft dat het de goedheid van 'de mens zelf' is, een goedheid zonder kruis, eigengerechtigheid in plaats van geschonken gerechtigheid. Daarmee heeft hij kans gezien zichzelf zó radicaal onzichtbaar te maken, dat zelfs bij de gruwelen van deze eeuw, de barbaarsheid en de schunnigheid, zijn naam nauwelijks meer, en dan nog slechts als beeldspraak, genoemd wordt. Hij heeft het toneel met staart, bokkepoten en vleermuisvleugels verlaten om terug te keren als zalvende zedeprediker. We moeten de Here dankbaar zijn voor mannen als Kohlbrugge en Lewis die de duivel - het zij in alle voorzichtigheid gezegd - weer zichtbaar hebben gemaakt, zelfs zó zichtbaar, dat hier waarschijnlijk niemand aanwezig is of hij of zij kan de werkzaamheid van de duivel herkennen in het eigen hart. En de duivel heeft uiteindelijk maar één doel: de zondaar weg te houden van Gods genade, de veroordeelde van vrijspraak, de bruid van de Bruidegom.
Wanneer de duivel eenmaal in zijn verraderlijkheid herkend is lukt dit alles niet meer en blijkt de bruid er zelfs rijker van te zijn geworden. Jezus Christus triomfeert over de duivel op zijn eigen godmenselijke wijze. Dit wil ik u, tenslotte, laten horen met een aangrijpende allegorie van Kohlbrugge uit 'De Taal Ka-naans' Aan de reizigster wordt gevraagd of zij meent dat haar doen aan de Bruidegom bevalt Zij ant woordt 'En wat mijn doen aangaat Hij schonk mij eens een vaas van onnoemelijke waarde en zeide dat ik daarin zijn geheelen schat had, en die voor mij was Ik droeg die juist naar een ander vertrek, toen er een mooi slank schepsel binnen kwam Dat bepraatte mij om die vaas even uit de hand te zetten en van hem een diamant aan te nemen die nog veel meer waarde had Ik deed het, maar ziende op dien diamant zag ik met voor mijne voeten, stiet tegen de vaas, en daar lag zij in duizend stukken Toen lachte dat schepsel zoo valsch en zeide dat het (nl de diamant) maar een slecht stuk glas was' Dan raakt de bruid opgesloten in een 'onderaardsche, stinkende woning' Daar zoekt haar Bruidegom haar op om haar een nieuwe vaas te schenken Hij buigt zich omlaag naar de vieze vloer van de kelder en, zo vervolgt de bruid 'Hij nam van dien keldergrond en stof, zette dien grond tezamen met een vocht, da* Hij tranen noemde, bewerkte het met bloedende handen en met een werktuig dat gebed en sterk geroep heette, en toen Hij de vaas in den vorm had, blies Hij er Zijn adem over lut Er mankeerde mets aan, de vaas was zoo mooi als de vorige, ja mooier, want de eerste was spierwit, maar door dezen speelt zulk een wonderbare roode gloed'
(Referaat gehouden zaterdag 4 april 1992 op de conferentie van de 'Kring van Vrienden van Dr H F Kohlbrugge in de Jacobikerk te Utrecht )
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1992
Ecclesia | 8 Pagina's