Gered
Henry is aan boord van de London met het pakketje dat Jeff hem gegeven heeft. John werkt niet meer in de papierfabriek maar heeft een aanstelling gekregen als gemeentewerker bij de kerk.
Belfast
Door de golfslag deint het grote schip op en neer. Henry heeft een emmer met sop van de bootsman gekregen en zwabbert het dek. De bootsman kijkt het even aan, knikt dan tevreden en zegt: “Nou jong, ga zo door. As je klaar ben, kom je naar de kombuis.”
Henry krijgt een kleur en ijverig werkt hij verder. De meeuwen krijsen en één ervan landt dicht bij hem op de reling. Brutale beesten. Henry maakt een zwaai met de zwabberstok in de richting van het dier. Verontwaardigd lijkt de meeuw hem aan te kijken en hij vliegt op. Flats! Een dikke witte klodder valt uit de lucht. Precies op het net schoongemaakte stuk van het dek.
Henry hoort achter zich opeens hard lachen. “Ja jong, dat hep ie ervan. Zorg je da’j niks vergeet?” De bootsman en een matroos die naast hem staat, schudden van het lachen. Met een rood hoofd maakt Henry de plek weer schoon. Even later is hij op het voordek. Hij ziet links de rol touw liggen. Langzaam bert hij die kant op. Hij zwab- kijkt om zich heen, maar ziet niemand.
Hij hoort wel een meeuw krijsen. Zou het dezelfde van daarnet zijn? Zit dat beest hem nu gewoon uit te lachen? Snel bukt hij zich en laat het pakketje onder de touwen rollen. Dan maakt hij zijn werk klaar. Tevreden kijkt hij daarna om zich heen. Ziezo, dat ziet er keurig uit. Hij loopt naar de kombuis. Zou hij zomaar naar binnen mogen komen? Aarzelend blijft hij staan. Hij hoort een man luidkeels zingen in een taal die hij niet verstaat. Ineens staat de bootsman voor hem.
“Zo jong, wat sta je daar nou te kijken? Je klus geklaard?” Hij kijkt om zich heen. “Geen viezigheid meer? Dat heppie dan goed gedaan.”
Met een zwaai gooit de bootsman de emmer met vies water leeg over de reling. “Nou kom maar binnen. Stil gaan zitten en wachten tot je wat krijg. En denk erom: bord leegeten!” Hij grijnst om zijn eigen grap. Henry schuift naar binnen. Hij gaat stille- tjes zitten op de houten bank. Wat ruikt het hier lekker! Hij duwt met zijn han- den tegen zijn maag. De kok, die in een grote pan soep roert, zingt met lange uithalen: “Joelalielaloe, lalalai.” Dan draait hij zich om en ziet Henry zit- ten, met zijn handen tegen zijn buik. “Aha!” Hij lacht. Waar de mannen ineens vandaan komen, ziet Henry niet, maar er schuiven twee matrozen op de bank en er komen nog wat mannen binnen. De kok schept de kommen vol met soep en slurpend wordt ervan gegeten. Ook Henry krijgt zijn portie. Hij drinkt met kleine slokjes. Heerlijk!
Hij hoort de mannen lachen en praten. Ze hebben het over een ver land. Amerika. De straten zijn er van goud. “Zou dat echt waar zijn?”, denkt hij.
“Ach joh, overdrijf niet zo, Jim. Je moet daar ook gewoon hard werken voor je eten hoor.”
De man die blijkbaar Jim heet, knikt maar eens. “Zeker, maar vorige week heb ik een brief gekregen van m’n neef. Die zegt dat je met hard werken vooruit kan komen. Dat ze genoeg te eten en te drinken hebben. En als je je best doet kun je een fijn huisje hebben. Nou, ik weet het wel. Als er zo’n grote af is -hij knikt naar de scheepswerf- dan probeer ik als kolenstoker aan boord te kommen. En dan gaan ik in Amerika m’n geluk beproeven.”
Dat is het begin van een stevige discussie. Over het zware werk van kolenstoker en het mooie leven in dat verre land. De een vraagt zich af of het wel waar zal zijn, de ander denkt erover zijn geluk daar ook te gaan zoeken. “Want hier is ’t ook niks”, zegt een van de matrozen. “Ik werk zo hard as ik kan, vrouw en kinderen werken in de fabriek en ’t is nog vaak honger lijen.”
Ineens kijkt hij Henry aan. Die schrikt, hij zat net lekker te soezen met die warme soep in z’n buik. “Huh, wat is er?” “Jij ben toch niet dat hulpje van grote Jeff, of wel?” vraagt de man dreigend.
Schotland, Glasgow
Johns liefste wens is uitgekomen. Nadat hij een paar jaar gemeentewerker is geweest, is hij dominee geworden van de kerk in Glasgow. Hij kan het soms nog niet geloven. Het grootste wonder in zijn leven is dat God hem gered heeft. Hij mocht een kind van God worden. En nu is hij ook een knecht van God. Elke zondag mag hij de mensen in de kerk vertellen over de Heere Jezus.
Maar als ze zich niet bekeren, zullen ze verloren gaan. Hoe moet dat toch? John worstelt ermee. Hij kan hen niet bekeren, maar God kan het wel. Hij buigt zijn knieën en vouwt zijn handen. Aan slapen denkt hij niet. En terwijl de zaterdag langzaam overgaat in de zondag, bidt John voor de kerk, voor de mensen in de kerk. Hij brengt zijn gemeenteleden voor Gods troon. Hij smeekt of God zondaren zalig wil maken en of Hij daar hem, John Harper, voor wil gebruiken. Hij bidt ook voor de mensen die morgen niet in de kerk zullen zijn. Hij bidt voor zichzelf om hulp van de Heilige Geest bij het preken, om kracht, om gezondheid.
Na de kerkdienst lopen de mensen langs hun jonge dominee, geven hem een hand en knikken hem toe. “Mooie preek”, zegt een oude man. Een jonge vrouw knikt met de tranen in haar ogen.
“Mag ik nog iets vragen dominee?” komt een ander. “Ik ben hier vandaag voor het eerst. Maar wat ik nu gehoord heb…” Hij wringt zijn handen. “Hoe moet het nu verder met mij? Zou God ook mij nog kunnen redden? Ik heb zoveel verkeerds gedaan.”
John loopt met de man mee en wijst hem op de Heere Jezus, Die Zijn bloed gaf zodat zelfs de grootste van de zondaren nog zalig kan worden. Met tranen in de ogen vervolgt de man zijn weg. Elke zondag lijken er wel meer mensen in de kerk te zitten. Ze praten allemaal over de jonge dominee. Maar wat belangrijker is; ze spreken over God. God stuurde een man van gebed naar Glasgow. Wat een zegen!
John zit alleen in zijn studeerkamer. Het is stil om hem heen. Meestal vindt hij dat niet erg. Zo kan hij rustig nadenken over wat hij net gelezen heeft. En bidden. Maar elke keer zweeft er een gezicht voor zijn ogen. Het gezicht van een jonge vrouw, Annie Leckie Bell. Samen met haar vader is ze nog niet zo lang geleden voor het eerst naar de kerk gekomen. En ze zijn gebleven. Ze lijken de woorden van God wel in te drinken. Vaak loopt hij even langs bij meneer Bell. Ze wonen maar een paar straten verder en soms eet hij mee. Hij zucht. En ineens valt hem de stilte in huis extra op.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 2023
Daniel | 36 Pagina's