Geroepen tot strijd
“Strijd de goede strijd des geloofs!” [1 Tim. 6: 12a].
Paulus gebruikt hier een beeld dat hij ontleent aan de sportwereld van zijn dagen. Hij kende ze wel: de Olympische Spelen. Niet dat hij daar op de tribune gezeten zal hebben. Maar hij wist er wel van. Paulus was geen wereldvreemde man. En nu verwijst hij naar die spelen. Naar de wedkamp van het hardlopen. Dat doet hij ook op andere plaatsen in zijn brieven. “Weet gij niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij die zult verkrijgen. En ieder die om de prijs strijdt, onthoudt zich in alles. (…) Ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid” [1 Kor. 9]. Wel, hetzelfde beeld hier. Alleen na veel lichamelijke inspanning, kun je een prijs winnen. De prijs, die in die tijd bestond uit een krans, de lauwerkrans. De wedstrijd was zwaar. Met dat voorbeeld voor ogen, vuurt de apostel Timotheüs aan om te strijden. Te strijden de goede strijd van het geloof. Hij moet er zijn uiterste best voor doen om de prijs in de wacht te slepen. In de geestelijke strijd en worsteling.
Die strijd is allereerst een strijd tégen. Een strijd tegen vijanden. Dat zien we ook wel in deze brief van de apostel. Daar wijst heel het verband van de tekst op. Timotheüs moet zich teweer stellen tegen allerlei boze en verkeerde invloeden. Vandaar ook die heftige en strijdvaardige toon in dit hoofdstuk. In Efeze, Timotheüs’ gemeente, was inmiddels heel wat mis. “Indien iemand een andere leer leert, en niet overeenkomt met de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus, en met de leer die naar de godzaligheid is, die is opgeblazen…” Dwalingen in de leer. Maar ook afwijkingen in het leven. Paulus schrijft over leden van de gemeente die rijk willen worden en in veel verzoekingen vallen. Ze zinken weg in verderf en ondergang. Daartegenover roept de apostel zijn geestelijke zoon toe: “Maar gij, … strijd de goede strijd des geloofs!”
Tegen wie en wat dan? We zouden het kunnen zeggen met onze Catechismus, zondag 52. Bij de uitleg van het gebed: “leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.” Daar worden drie vijanden aangewezen. Doodsvijanden. Die je ziel belagen. Die je bloed wel kunnen drinken. En die pas dan tevreden zijn als je de eeuwige dood sterft. De boze, die niet ophoudt Gods kerk aan te vechten. De wereld met haar verleidende tactieken. De gevaarlijkste en arglistigste is misschien nog wel de derde: het eigen hart.
Hoe zal het moeten, deze strijd? Zijn deze vijanden niet al te sterk? En Gods kinderen? Hun kracht is klein, de driften veel en het hart onrein. Hoe zal het alleen maar kunnen? Als deze strijd een strijd des gelóófs is. Dat schrijft Paulus toch? Strijd de goede strijd des gelóófs! Let er eens op hoe Paulus zijn geestelijke zoon aanspreekt: “Maar gij, o mens Gods…” [11a]. Dat is niet voor niets. Mens Gods! Zo noemt Paulus hem. Wat houdt dat in? De Statenvertalers schreven in hun kanttekening: “Aldus noemt de Schrift degenen die door Gods Geest worden geregeerd…” Die dus niet meer zichzelf regeert en leidt. Maar die wórdt geregeerd en geleid. Namelijk door Gods Geest.
Wat is het kenmerk van zo’n mens Gods? Dat is iemand die het geleerd heeft het stuur van zijn leven uit handen te geven. Die het failliet van zijn leven voor de Heere heeft erkend. Die vastgelopen is met al wat van hem of haar is. Die het leerde inzien dat hij zich op een doodlopende weg bevindt. Bij God vandaan. Het verderf tegemoet. En dat is tot nood geworden. Tot nood en schuld bij God. “God enkel licht, voor Wiens gezicht, niets zuiver wordt bevonden, ziet mij bevlekt, met schuld bedekt, misvormd door duizend zonden. Heer’, waar dan heen? Tot U alleen. Gij zult ons niet verstoten. Uw eigen Zoon, heeft tot Uw troon, de weg ons weer ontsloten.” Dat is het kenmerkende van zo’n mens Gods. Een kind van Adam. Maar die door genade een mens Gods geworden is. Door het wonder van de wedergeboorte. Die door genade weet van de enige troost in leven en in sterven.
De strijd des geloofs. Wat doet dat geloof? Dat verwacht het niet meer van zichzelf. Maar het weet van die Ander. De grote Strijder. De Aanvoerder van al de Zijnen. De overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Die het kruis heeft gedragen en de schande veracht. Die de boze bestreden en overwonnen heeft. Die nu gezeten is aan de rechterhand van de troon van God. Als de grote Overwinnaar over al Zijn en mijn vijanden. Hij gaat voorop in de strijd. En Hij is het die voor al de Zijnen de vurige pijlen van de boze opvangt. Hij is Zelf in de strijd geweest. Hij weet precies wat Zijn strijdende kerk nodig heeft. En de prijs? Die heeft Hij verworven. Maar Hij doet er de Zijnen in delen. Nu al. En ooit volkomen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2021
Bewaar het pand | 12 Pagina's