Kenmerkenprediking (5)
Als we het hebben over de prediking van het Woord van God dan is daarmee een uiterst belangrijk thema aangesneden. Onze catechismus durft het aan om de verkondiging van het Evangelie te vergelijken met de sleutelmacht: het beschikken over en hanteren van de sleutel – waarvan? Van het Koninkrijk van God. Of, zoals we het lezen in zondag 31 van de Heidelberger: van het Hemelrijk. Dat Koninkrijk Gods heeft dus een deur. Die deur kan geopend worden, en kan ook dichtgaan, en zelfs dichtblijven. Door de bediening van die sleutel. En de sleutel is de prediking van het Woord van God. Hoe vindt die dan plaats? Hoe wordt het Hemelrijk door de prediking van het heilig Evangelie ontsloten en toegesloten? Zo luidt vraag 84 van ons leerboek. Daarop volgt een tweevoudig antwoord. (1) Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen verkondigd en openlijk betuigd dat hun – zo dikwijls zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen – door God al hun zonden door de verdiensten van Christus vergeven zijn. (2) Eveneens volgens het bevel van Christus wordt daarentegen aan alle ongelovigen en degenen die zich niet van harte bekeren verkondigd en betuigd dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang ze zich niet bekeren. Volgens dit getuigenis van het Evangelie zal God oordelen, zowel in dit leven als in het toekomende leven. Aldus de catechismus.
Dat is een heftig maar eerlijk en Bijbels antwoord. Van groot gewicht, gelet vooral op de laatste zin. Wat er onder de prediking van het Evangelie gebeurt – zeg maar: wat er zondags in de kerk plaatsvindt – is van eeuwigheidsbelang. Onder de verkondiging van het Woord van God gaat hetzij de deur van het Koninkrijk open, hetzij gaat die deur dicht. Afhankelijk dáárvan, of het horen van het Woord al dan niet gepaard ging met geloof en bekering. Volgens dat oordeel van het Evangelie zal de heilige God Zelf oordelen over uw en mijn leven. Er loopt dus een rechte lijn van de preekstoel naar de rechterstoel. En van de kerkbank naar de Goddelijke rechtbank.
Het is in dit verband wel opmerkelijk hoe onze belijdenis de prediking aanduidt. Let er eens op met welke woorden de Woordbediening omschreven wordt: “verkondigd en openlijk betuigd…” Dat zijn typeringen die we in de Bijbel, met name in het Nieuwe Testament, ook letterlijk tegenkomen.
In zijn laatste ontmoeting met de ouderlingen van Efeze zegt Paulus tot hen dat hij niets achtergehouden heeft wat nuttig was, dat hij hun niet verkondigd en geleerd zou hebben (Hand. 20: 20, 27), predikende het Koninkrijk van God (Hand. 20: 25). In de woorden die hij kiest, blijkt dat de apostel zich vergelijkt met de heraut van een koning. Zo’n koning had bepaalde besluiten genomen en wilde dat die aan zijn volk bekend gemaakt werden. Met het oog daarop zond hij zijn herauten uit. Die moesten en mochten namens de koning spreken. Let wel: hun woorden moesten van a tot z de woorden van de koning zijn. Ze mochten er niets van af doen. Ze mochten er ook niets aan toevoegen. Als ze aan die eis voldeden, dan mochten ze vrijmoedig uitroepen en verkondigen: “Alzo zegt de koning!” Dan spraken ze met het gezag van de koning zelf. Zo is het ook met de evangelieverkondiger. Als hij getrouw en eerlijk de woorden van de grote Koning vertolkt, dan spreekt die dienaar niet, maar dan spreekt de Heere. Dan verkondigt hij ook met het gezag van zijn Zender. Dan klinkt er ten diepste geen mensenwoord, maar dan is het een Godswoord dat klinkt. In de verkondiging dus.
Verkondigd en openlijk betuigd… Prediking is dus ook betuigen, getuigenis geven. Aan wie draagt de Heere dat werk op? Aan Zijn herauten, zo zagen we zojuist. Aan Zijn ambassadeurs, Zijn woordvoerders. Maar Hij heeft ze eerst tot Zijn getuigen gemaakt. Zo was dat in bijzondere zin bij de apostelen. Als discipelen van de Heere Jezus waren ze oog- en oorgetuigen geweest van de woorden en tekenen van hun Meester. Daar wijst bijvoorbeeld Petrus op in zijn tweede zendbrief. Als hij schrijft over zijn prediking van Christus, dan voegt hij eraan toe: “Wij zijn geen kunstig verdichte fabels nagevolgd, toen wij u bekend maakten de kracht en de toekomst van de Heere Jezus Christus!” Ik vertel u geen sprookjes! Nee, “maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit!” [2 Petr. 1: 16]. Ik ben er zelf bij geweest!, schrijft de apostel met grote stelligheid. En dan wijst hij op de verheerlijking op de berg als voorbeeld. Ook Johannes schrijft soortgelijke woorden: “Hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u! (1 Joh. 1: 1-3). Het is duidelijk: op dat getuigenis berust de prediking van het Evangelie. Op het fundament van het apostolische woord. Wel, op dat getuigenis mogen ook de dienaars staan die na de apostelen gekomen zijn. Wanneer zij getrouw en bewogen overeenkomstig het profetische en apostolische Woord prediken, dan is ook hun woord waarachtig en betrouwbaar: “een getrouw Woord en aller aanneming waardig!” Zo komt de prediking van het evangelie tot ons.
Tot wie overigens? Ook op die vraag geeft de catechismus in zondag 31 antwoord. We zagen al: een tweevoudig antwoord. De prediking van het Evangelie is een onderscheiden prediking. Het Woord van God richt zich op gelovigen en op ongelovigen. Op allen en een ieder.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 2020
Bewaar het pand | 12 Pagina's