Christus en de bezetene van Gadara (5)
En aldaar was een kudde van vele zwijnen weidende op den berg; en zij baden Hem dat Hij hun wilde toelaten in dezelve te varen. En Hij liet het hun toe. En de duivelen uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer, en versmoorde. (Lukas 8:32-33)
Kudde zwijnen
In het heuvelachtige gebied tussen de stad Gadara en het Meer van Galilea weidt een grote kudde zwijnen. De evangelist Markus vertelt ons, dat het ging om wel tweeduizend dieren (Markus 5:13). Wanneer u bekend bent met de Bijbel, weet u dat zwijnen volgens de wetten van de Heere onreine dieren waren. Het zijn ook vieze dieren: dieren die overal maar in lopen te wroeten en alles zonder onderscheid eten.
De vorige keer hebben we gehoord, hoe de duivelen de Heere Jezus smeekten of ze niet in ‘de afgrond’ zouden worden geworpen, de bodemloze put waarin de duivelen bewaard worden tot de dag van het oordeel. Nu horen we hen vragen of ze in plaats daarvan in een kudde zwijnen mogen varen. Hun angst voor ‘de afgrond’ is blijkbaar zo groot, dat ze nog liever hun intrek nemen in een kudde onreine zwijnen.
Intussen valt ons op dat de duivelen niet hebben gevraagd of ze in de bezeten man mochten blijven. Nee, want Christus had hun krachtig bevolen dat zij uit die man zouden uitvaren. En als Christus zo met kracht gesproken heeft, is er geen twijfel of deze man ook werkelijk bevrijd zal worden van de duivel. Dat weten zelfs de duivelen.
Hij liet het hun toe
De Heere Jezus staat de duivelen hun verzoek toe. En dan gebeurt het: Op het moment dat de duivelen in de kudde zwijnen varen, maakt een geweldige onrust zich van deze dieren meester. Ze stormen in de richting van het meer en als ze bij de rand van de afgrond komen, storten ze in het water en verdrinken.
‘En Hij liet het hun toe’ – waarom? Waarom laat God het toe, dat tweeduizend zwijnen door de duivelen gegrepen worden, en verdrinken? Drie antwoorden.
Voor het eerste antwoord blader ik met u naar Daniël 4:35. Daar is een heidense koning aan het woord, Nebukadnézar. En toch doet hij een opmerkelijke belijdenis. Nebukadnézar zegt namelijk over de Heere: ‘Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?’ Wat belijdt Nebukadnézar hier? Gods soevereiniteit! Dat moeten we ook in onze geschiedenis allereerst voor ogen houden: De zwijnen zijn Gods eigendom en God mag met al het Zijne doen wat Hem behaagt. Soeverein. Dat is een les die wij allen moeten leren.
Verwondering
Het tweede antwoord: De Heere heeft met deze aangrijpende gebeurtenis ook onderwijs willen geven aan de genezen bezetene. Want één van de eerste dingen die hij na zijn genezing ziet, terwijl hij aan de voeten van Christus (de plaats van een leerling!) zit, is dat de duivelen hun intrek nemen in een kudde zwijnen, en dat die dieren jammerlijk verdrinken. De Heere laat hem zo zien, uit wat voor grote nood en dood hijzelf verlost is. De Heere maakt hem duidelijk: Zo zou het met jou afgelopen zijn, als Ik je niet uit vrije genade had opgezocht en je tegenstand had gebroken. Wat denkt u? Zal er in het hart van de bezetene geen diepe verwondering zijn gekomen en wederliefde tot Christus? ‘Heere, dat U me dáárvan hebt willen bevrijden!’
Roepstem van de tegenspoed
Het derde antwoord: Als Christus de duivelen toelaat om in de zwijnen te varen, en die zwijnen verdrinken, is dat ook met het oog op de andere inwoners van Gadara. Christus kwam naar Gadara om een bezetene te genezen. Maar tegelijk roept Hij ook de andere Gadarénen ernstig tot bekering. Eigenlijk komt er tot hen een dubbele roepstem. Enerzijds de roepstem van de tegenspoed. Want de eigenaren van de zwijnen – onreine dieren! – raken hun broodwinning kwijt. Anderzijds de roepstem van het Evangelie. Want in de genezing van de bezetene laat Christus zo indrukwekkend aan de Gadarénen zien, dat Hij gekomen is om de werken van de duivel te verbreken. En dat er voor Hem geen hopeloze gevallen zijn.
Wat zien we in het gebied van Gadara het indrukwekkende woord uit Jesaja 65 in vervulling gaan: ‘Ik heb Mijn handen uitgebreid, den gansen dag, tot een wederstrevig volk, die wandelen op een weg die niet goed is, naar hun eigen gedachten… Zittende bij de graven, zo vernachten zij bij degenen die bewaard worden, etende zwijnenvlees’.
Christus breidt Zijn handen uit tot een wederstrevig volk. En dat niet alleen – Hij vervult in Gadara ook het eerste vers van Jesaja 65: ‘Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; tot het volk dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 16 april 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's