Lessen uit de eerste Thessalonicensenbrief (14)
Inkeer – afkeer – terugkeer
Want zij zelven verkondigen van ons, … hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om den levenden en waarachtigen God te dienen (1 Thessalonicensen 1: 9).
Bekering
In 1 Thessalonicensen 1: 9 schrijft Paulus, dat de Thessalonicensen ‘tot God bekeerd zijn van de afgoden, om de levende en waarachtige God te dienen.’ De vorige keer zijn we begonnen, naar aanleiding daarvan na te denken over ‘de bekering’. We deden dat aan de hand van een omschrijving uit de Kleine Catechismus van Westminster: Bekering ten leven is een zaligmakende genadegave waardoor een zondaar, uit waarachtig besef van zijn zonde en van de genade van God in Christus, zich in berouw en haat van zijn zonde afkeert en zich tot God bekeert, met het vaste voornemen en streven om voortaan in nieuwe gehoorzaamheid te wandelen. De vorige keer hebben we gezien, dat de bekering een ‘genadegave’ is. Ditmaal de drie andere facetten uit de omschrijving. Als ik ze mag samenvatten: bekering is ‘inkeer’, ‘afkeer’ en ‘terugkeer’.
Inkeer
Allereerst dus inkeer. Want als God de bekering geeft en werkt, houdt Hij een zondaar niet alleen stil op de levensweg, maar gaat Hij hem ook tot inkeer brengen. Wat het verschil is tussen ‘stilgehouden worden’ en ‘tot inkeer komen’? Wel, stilgehouden worden kan bijvoorbeeld door een ernstige gebeurtenis, een ongeluk of een andere roepstem. Dan besef ik, dat ik zo niet verder kan. Ik ben voor enige tijd onder de indruk van Gods roepstem. En toch… na verloop van tijd ga ik weer verder. De Heere sprak wel, maar ik merkte er niet op.
Maar als de Heere mij ook tot inkeer brengt, gebeurt er iets anders. Dan komt er behalve dat ik diep onder de indruk kan zijn, ook een ‘waarachtig besef van mijn zonde’ (Westminster Catechismus). Ik ga zien dat ik tegen God gezondigd heb. En juist dát maakt de zonde zo erg. Maar er komt ook een ‘waarachtig besef van de genade van God in Christus’. Ik ga zien dat er bij God nog genade is voor de grootste der zondaren. Zelfs voor zo’n zondaar als ik ben. En dat wekt hoop in mijn hart. Die hoop is niet gericht op iets in mij, maar op wat er bij de Heere te verkrijgen is. Heel duidelijk ziet u het element van inkeer in de gelijkenis van de verloren zoon (Lukas 15:17-19).
Afkeer
Wat de Heere ook werkt in de echte bekering, is ‘berouw en haat’ ten opzichte van de zonde. Er komt berouw omdat ik tegen een goeddoend God gezondigd heb. Mijn hart wordt daaronder verbroken. De opstellers van genoemde Catechismus verwijzen in dit verband onder meer naar Jeremia 31: 19: ‘Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb’.
Verder komt er haat tegen de zonde. Innerlijke verontwaardiging en zelfveroordeling over wie ik met mijn zonden geweest ben tegen God. Ik zie dat ik God onteer met mijn zonde. Een andere tekst die de Westminster Catechismus in dit verband noemt, is Ezechiël 36: 21.
Welnu, in die geestelijke houding van wat onze ‘eigen’ Catechismus noemt ‘een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden’, keer ik me van de zonde af. Bekering is dus ook ‘afkeer’. En als we goed luisteren naar de Schriftgegevens en Bijbelse lijnen die hier in de Westminster Catechismus worden samengebracht, ontdekken we dat de Heilige Geest eerst een afkeer in het hart werkt, waardoor een zondaar zich ook hartelijk van de zonde afkeert. De zondaar wordt afgekeerd van de zonde en uit kracht daarvan keert hij zich ook af van de zonde.
Terugkeer
Tenslotte is bekering ook: ‘terugkeer’. Wederkeer tot God. De Westminster Catechismus zegt, dat een zondaar ‘zich tot God bekeert, met het vaste voornemen en streven om voortaan in nieuwe gehoorzaamheid te wandelen’. In de bekering ten leven wordt een mens op God gericht. Krijgt hij oog voor Wie God is. Wordt zonde zonde-tegen-God. Maar komt er ook een verlangen om die God te leren kennen. Om die God te mogen bedoelen. Er komt liefde tot die God. En er komt een hartelijk voornemen om naar al Gods geboden te leven. Het is overigens de praktijk van het geestelijke leven – onze oude schrijvers wijzen daar vaak op – dat dat voornemen dikwijls vernieuwd moet worden voor Gods aangezicht.
Zo hebben we in twee afleveringen geluisterd naar een leerzame vraag & antwoord uit de Westminster Catechismus. Tenslotte de vraag: Mogen we deze dingen kennen in ons eigen hart en leven? Zonder ‘bekering ten leven’ zijn we geestelijk nog dood! Moge het ons uitdrijven tot die God, van Wie we lezen dat Hij ‘de heidenen bekering ten leven gegeven heeft’ (Handelingen 11: 18).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 6 november 2018
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 6 november 2018
Bewaar het pand | 12 Pagina's