Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Omgang met verstandelijke beperking (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Omgang met verstandelijke beperking (2)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. What’s in a name?

Parallel aan de historische lijn, is ook de manier hoe we mensen met een beperking noemen een veelzeggende maatstaf voor onze omgang met hen. What’s in a name….? Nou, best veel als het om mensen met een beperking gaat.

Toen er nog geen categorieën aan werden gehangen noemden we ze ‘zotten’, ‘onnozelen’ of ‘onbekwamen’. Later werd de wetenschappelijke terminologie voor de mate van hun beperking gebruikt om hen als groep te duiden: idioten, imbeciel en debiel. Het is veelzeggend dat sommigen deze term nog steeds als vernederend scheldwoord gebruiken. Mensen met het syndroom van Down zijn vanwege de overeenkomst van de stand van hun ogen met mensen uit Mongolië, lange tijd -en soms nog- ‘mongolen’ genoemd. Of, bijna liefkozend, ‘mongooltjes’. Je kunt je afvragen of de verwijzing naar de huidige naam voor hun syndroom in de vorm van ‘downies’ -als in brownies en downies- echt een verbetering is. In de tijd dat ik bij Helpende Handen werkte en het integratiemodel volop omarmd werd, werd je als belangenorganisatie bijna verplicht om uitsluitend te spreken over ‘mensen met mogelijkheden’. Op zichzelf een term met erkenning van de ontwikkelingsmogelijkheden maar tegelijkertijd een doorgeslagen visie als er geen erkenning meer is van de beperking. Dan leidt het tot overvraging van de mens met een beperking en doe je hem of haar meer onrecht dan dat je helpt. Hetzelfde geldt wat mij betreft ook voor de inclusie gedachte: prima om als samenleving, en dus ook als kerk, zo inclusief mogelijk te willen zijn en daar je best voor te doen. Maar blijf kijken naar de wens en behoefte van de individuele mens met een beperking. Sommigen van hen blijven gebaat -en willen ook niet anders- bij een beschermde, min of meer geïsoleerde omgeving.

Inmiddels is de beweging weer een wat andere kant opgegaan en is de meest gehanteerde en geaccepteerde term: mensen met een beperking. Je zou kunnen zeggen dat dat recht doet aan hun primair mens zijn en secundair hun beperking erkent. Tegelijkertijd denk ik dan: wie heeft er heden ten dage eigenlijk geen beperking? Is de term handicap -waar ook in het VN-verdrag voor is gekozen- niet beter omdat je daarmee explicieter duidelijk maakt dat het gaat om een lichamelijke of verstandelijke stoornis. Mensen met een handicap zeggen soms zelf: ik heb een handicap maar ben verre van beperkt!

Ik wil een pleidooi voeren om ons steeds heel bewust te zijn van de terminologie die we gebruiken en dat we daarbij vooral het uitgangspunt van waardigheid hanteren. We dienen onze gehandicapte medemens met waardigheid te benaderen en vanuit het besef van hun mens-zijn met hen te communiceren. Waardigheid betekent dat je recht doet aan de erkenning van de beperkingen maar ook aan de mogelijkheden of capaciteiten die er zijn waardoor ze zoveel mogelijk worden ingesloten in kerk en samenleving. Daar zijn volgens mij ook goede Bijbelse argumenten voor.

2. Een Bijbelse benadering

In het moderne christelijke denken kom ik nog wel eens de opvatting tegen dat God de gehandicapte mens precies zo gewild heeft zoals hij of zij is. Ik denk daar principieel anders over. In één zin samengevat: God heeft geen enkel gehandicapte mens gewild maar wil ze wel. Wat bedoel ik daarmee.

In de eerste plaats dat we ons realiseren dat een verstandelijke handicap één van de vele verschijningsvormen is van de gebrokenheid van de wereld als het gevolg van de zondeval. Na de zondeval geldt nog steeds ieder menselijk leven zijn waardigheid ontleent aan het feit dat de mens geschapen is naar Gods beeld: goed en volkomen. Maar ook dat de mens niet meer aan dat beeld beantwoordt. Dat geldt ieder mens en dat maakt ons als mensen met en zonder verstandelijke handicap volkomen gelijkwaardig. We hebben allen gezondigd en missen allen de heerlijkheid Gods.

Maar door genade mogen we ook delen in dezelfde rechtvaardiging door de verlossing in Jezus Christus (Rom. 3:23-24). Dat is hoe God mensen wil ontvangen en omarmen, ook mensen met een beperking.

In feitelijke en letterlijke zin treffen we de verstandelijk gehandicapte in de Bijbel niet aan. Maar we treffen wel de categorie aan van mensen waartoe zij ook gerekend mogen worden: de armen, de zwakken, de blinden, de kreupelen, de verminkten. En we lezen keer op keer dat het juist zij zijn die Gods bijzondere zorg en aandacht hebben. Dat is het tweede waar ik aandacht voor wil vragen, als we nadenken over een Bijbelse benadering van mensen met een beperking.

Ik verwijs wat het Oude Testament betreft alleen maar naar de sociale wetten uit en bij wijze van voorbeeld naar Ezechiël 34:4 waar als klacht tegen ontrouwe herders van het volk staat: ‘Het zwakke versterkt u niet, het zieke geneest u niet, het gebrokene verbindt u niet, het afgedwaalde brengt u niet terug en het verlorene zoekt u niet, maar u heerst met geweld en met harde hand over hen’.

Het Nieuwe Testament is eerste en vooral vol van woorden en de daden van de Heere Jezus ten opzichte van mensen met ziekten en beperkingen. Hij zoekt ze op, geneest ze en deelt zijn genade aan hen uit. De toespitsing op de zorg voor het zwakke en verdrukte in de voorzegging van het laatste oordeel, spreekt boekedelen. Het oordeel is diaconaal, wordt langs de meetlat van barmhartigheid gelegd en door de herhaling (gezegend bent u, vervloekt bent u) extra onderstreept.

In de derde plaats valt de nadruk op de aandacht voor de mens als waardige schepselen op. In de manier waarop Jezus omgaat met zieken, zwakken en verdrukten. Maar specifiek bij Lukas ook in de woorden die hij gebruikt: ‘een man die een geest van een onreine demon had’, ‘een man vol melaatsheid’, ‘een man die verlamd was’.

Het vierde aspect dat ik vanuit de Bijbel wil benoemen heeft betrekking op de omgang van de gemeente met mensen met een beperking. Paulus benoemt in 1 Korinthe 12 expliciet het zwakke en geminachte in de context van de christelijke gemeente waarvoor hij de metafoor van het menselijk lichaam gebruikt. Ik citeer vers 20 t/m 27: ‘Nu echter zijn er wel veel leden, maar is er slechts één lichaam. En het oog kan niet zeggen tegen de hand: Ik heb je niet nodig, of vervolgens het hoofd tegen de voeten: Ik heb jullie niet nodig. Ja meer nog, de leden van het lichaam die de zwakste schijnen te zijn, zijn echter juist zeer noodzakelijk. En aan de leden van het lichaam die wij als minder eervol beschouwen, verlenen wij groter eer en onze oneerbare leden krijgen een grotere eer. Onze eerbare leden echter hebben dat niet nodig. Maar God heeft het lichaam zo samengesteld, dat Hij aan het lid dat tekort komt, groter eer gaf, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden voor elkaar gelijke zorg zouden dragen. En als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid eer ontvangt, verblijden alle leden zich mee. Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk zijn leden.’

Waar de naties van deze wereld er pas in 2006 toe kwamen om zich in te zetten voor een inclusieve samenleving, deed Paulus dat al in de 1 e eeuw na Christus. Mensen met een beperking horen er in de Bijbel -en dus in de gemeente- helemaal bij. Ze mogen niet alleen meelopen, ze mogen ook meedoen, ze zijn van belang voor de ander. Daarom mag er wat mij betreft ook geen twijfel over bestaan of mensen met een verstandelijke beperking belijdenis mogen doen en avondmaal mogen vieren als zij in alle eenvoud hun liefde voor Jezus uitspreken.

3. Lijnen hieruit voor onze omgang met mensen met een verstandelijke beperking.

In de eerste plaats: ze horen er dus helemaal bij. We hebben ze zelfs nodig. Misschien wel om ons op onze plaats te houden. Om ons niet te verheffen. Om ook te willen leren wat uit de mond van mensen met een beperking wordt gehoord. Want zou op hen Psalm 8 niet van toepassing zijn waar we lezen dat uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen God een sterk fundament heeft gelegd?

Of anders wel Mattheüs 18 en Markus 10 waar Jezus de kinderen ten voorbeeld stelt en zegt: ‘Voorwaar, Ik zeg u, als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan. Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen. En wie zo’n kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.’

Voor onze omgang met hen betekent dat in de tweede plaats dat we niet boven maar naast hen gaan staan. Letterlijk en figuurlijk op gelijke hoogte.

Daarmee erkennen we hun mens zijn, hun beperking èn hun mogelijkheden in plaats van dat we hen zien als minderwaardig of zielig, hen als gevolg daarvan gaan omarmen of pamperen en tegelijkertijd beperken in het ontplooien van hun mogelijkheden.

Om bij hen aan te sluiten is het wel nodig om iets te weten van het niveau waarop ze functioneren. Wat zijn hun beperkingen of kwaliteiten als het gaat om spreekvaardigheid, luistervaardigheid, begripsvaardigheid en sociale vaardigheden? Dat vraagt ook voorbereiding van de ontmoeting. Ik kom daar zo meteen nog op terug.

Naast hen staan betekent over het algemeen ook meer luisteren dan spreken. Samen vormen vinden om de Heere te dienen: door samen te bidden, samen te zingen, samen in alle eenvoud ons geloof in onze Heiland uit te spreken.

Het contact tussen Jezus en de mens in nood kenmerkt zich vaak daarin dat het zo gewoon is. Gewoon van mens tot mens. Jezus gaat het gesprek aan, vraagt naar de situatie, ook al weet Hij allang wat er aan schort. Daaruit kunnen we als derde lijn leren dat we op die manier ook omgang kunnen zoeken met mensen met een verstandelijke beperking. Door in hun leven binnen te stappen: op hun plek en op hun niveau. Dat begint dan misschien wel met het samen maken van een eenvoudige legpuzzel, het bekijken van het plakboek van de vakantie, het samen iets lekkers voor bij de koffie uitzoeken. Of het lezen uit de kinderbijbel, het luisteren naar koorzang of het samen zingen van een lied of psalm.

Ter illustratie lees ik nog een stukje uit het boekje over Jakko.

‘Jakko beleeft God op zijn eigen manier. Al vroeg in de morgen begint hij soms keihard te zingen: ‘Dit is de dag, dit is de dag, die de Heer ons geeft’. Bonkend met zijn hoofd op het kussen. Van mij mag dit best een uurtje later.

Bij het ouder worden heeft Jakko een duidelijke muzikale voorkeur. Gospel- en praisemuziek. Vol overgave en blijdschap zingt hij mee. Vaak hard en vals. Graag gaat hij mee naar concerten. Indrukwekkend hoe hij dan God aanbidt en voor Hem zingt. Ik sta ernaast, als een houten klaas. Vaak pakt hij mijn arm en zwaait hem omhoog. ‘Kom op kerel, meedoen. Lekker praisen!’ Ik probeer het, maar kijk jaloers opzij. Zijn blik, passie en het meedoen met zijn hele lijf raken me. Vaak slik ik en kan ik even niet meezingen. Regelmatig maak ik mee dat mensen na afloop naar me toekomen. Met tranen in de ogen vertellen ze hoe ze geraakt zijn door Jakko. En jawel, ik snap dat. Jakko heeft me veel van God laten zien. Ongemerkt. Door wie hij is. Mag zijn. In al zijn gebrokenheid en imperfectie. Zonder oordeel. Het leven nemen zoals het komt. Ongecompliceerd. Zich niks aantrekkend van alle menselijke protocollen.’

We mogen hen in de vierde plaats ook eenvoudig -en in hun bijzijn- voor de voeten van de Heere Jezus leggen. De geschiedenis van de vier mannen die hun gehandicapte vriend bij Jezus brengen is zo’n machtig rijk voorbeeld daarvan.

We mogen daaruit leren dat Jezus genadig is op geleide van het geloof van anderen. Als je als ambtsdrager op zo’n manier een vriend van een verstandelijk beperkt mens bent, wat ben je dan tot een zegen. Als je vanuit hetzelfde geloof zo op Jezus ziet, zul je er -net als deze vrienden- ook niet voor schromen om dan een ongebruikelijke aanpak te kiezen omdat het op de gewone manier niet kan. Bij mensen met een verstandelijke handicap kan het vaak anders en werkt het vaak anders, omdat ze anders zijn: doorgaans minder gecompliceerd, minder last van wat de ander er wel niet van zal denken, meer spontaan. Sluit daar maar gewoon bij aan.

4. Kan iedereen dat dan?

‘En toch…’, hoor ik sommigen van jullie als het ware denken, ‘kan iedereen dat dan? Kan ik dat dan ook?’ Ik wil hier met twee woorden spreken. Aan de ene kant mogen we de omgang met onze ‘zwakke leden’ zoals we lazen uit 1 Korinthe 12 doen vanuit het perspectief van 1 Korinthe 13: geloof, hoop en liefde. En dan mogen we best wel -en misschien wat vaker dan we gewend zijn- tegen elkaar zeggen dat er in de liefde geen vrees is maar dat de volmaakte liefde vrees juist uitdrijft (1 Joh. 4: 18). Het gaat er in de eerste plaats niet om of we het kunnen en of we het goed doen naar de normen die we onszelf opleggen. Het gaat erom dat we in liefde en gehoorzaamheid doen wat God van ons vraagt. Dat we samen met Hem het avontuur naar het onbekende, het confronterende, het ongemakkelijke maar ook het onverwachte durven aangaan.

Maar er zit in 1 Korinthe 12 nog een andere lijn. En dat is die van de verscheidenheid aan gaven. Niet iedereen in de gemeente en dus ook niet iedereen binnen de kerkenraad, heeft dezelfde gaven, dezelfde competenties. En dat is geen probleem, dat is juist iets moois. Maak daar gebruik van. Bespreek met elkaar hoe je gavengericht kunt werken. Dan is het prachtig dat er één of enkele broeders zijn die het ‘in zich hebben’ om met mensen met een beperking om te gaan en dat anderen zich richten op andere mensen of andere zaken.

Iets daar tussenin is natuurlijk wel dat wat je nog niet kunt, soms wel kunt leren. Je hart kan ernaar uitgaan om ook in contact te komen met mensen met een beperking. Ga dan eens mee met zo’n broeder die dat al langer doet. Praat erover met hem maar ook met familieleden of zorgmedewerkers. Lees erover, verdiep je erin. Wil je meer weten over de verschijningsvormen en consequenties van bepaalde handicaps? Er is op internet genoeg toegankelijke informatie te vinden.

En voor iedereen die omgaat met mensen met een verstandelijke beperking geldt dat ze zich moeten blijven realiseren dat eenvoud een basisprincipe is. Dat is niet hetzelfde als kinderachtigheid. Je hoeft geen gesprek te gaan voeren op een kleuterjuffentoon. Maar wel in zo gewone, concreet mogelijke taal. Soms met gebruik van bijvoorbeeld plaatjes, prentenboeken of pictogrammen. Ook daar willen familieleden en zorgmedewerkers je graag bij helpen.

En de man of vrouw met een ernstig verstandelijke beperking waarmee je niet kunt communiceren? Ga er gewoon maar heen. Zit naast hen. Praat wat tegen hen of lees wat voor. Zing een lied. Bid met hen. Doe het in afhankelijkheid van en in vertrouwen op de Geest want de wind waait waarheen hij wil…

5. Ga ook in gesprek met familie en zorgmedewerkers

Dat alles brengt me bij een heel ander aspect van de omgang met mensen met een handicap. Ieder mens is mens maakt deel uit van families en gemeenschappen. Dat geldt niet minder voor mensen met een verstandelijke beperking. Wil je ontdekken wie hij of zij is? Wil je je goed voorbereiden op een ontmoeting? Dan moet je je verdiepen in zijn of haar geschiedenis, ontwikkeling en omstandigheden die bepalend zijn voor het gedrag. Niemand kan je daar beter bij helpen dan ouders of broers en zussen. De meesten zullen het waarderen dat je je via hen in hun kind, broer of zus verdiept. Simpelweg omdat er liefde en aandacht uit spreekt. Zij kunnen je helpen om het gedrag te leren verstaan, om te weten wat je vooral wel en beter niet kunt doen.

Verschillende zorginstellingen gebruiken het driehoeksmodel of de zogenaamde driehoekskunde voor de positie van verschillende relaties in het leven van mensen met een beperking. Dit gaat uit van de visie dat vrijwel iedere relatie tot driehoeksverhoudingen is terug te brengen. In de driehoekskunde staat de mens met een beperking in de bovenste hoek van de driehoek. In de twee onderste hoeken staan bijvoorbeeld: vader en moeder of ouders en zorgverlener. Wat mij betreft is dat ook prima toepasbaar op de positie van ambtsdragers: de mens met een beperking bovenaan, ouders of zorgverleners in de ene hoek onderaan en ambtsdragers in de andere hoek. Dat veronderstelt ook communicatie en contact tussen de posities in de onderste hoeken. Alleen als dat goed functioneert, heeft de mens met een beperking er baat bij, wordt daar beter of gelukkiger van!

Het functioneren in deze driehoek kan je als ambtsdrager ook zeker helpen als je in de omgang met iemand met een verstandelijke beperking in verlegenheid wordt gebracht. Want volwassen mensen met een beperking die verbaal goed kunnen communiceren, kunnen ook met vragen of verlangens komen op gebieden waar je geen antwoorden op hebt. Als het gaat om de wens om een rijbewijs te halen, verkering te hebben of kinderen te willen krijgen om maar eens een paar voorbeelden te noemen.

Als je zelf de stap naar familie of zorgmedewerkers eenmaal hebt gezet, zullen ze wellicht ook wat makkelijker naar jou toekomen met hun vragen. Dat is waardevol, zowel vanuit het perspectief van de gezinnen als van de zorginstellingen. Zo krijgt de relatie met de kerk, de gemeente heel concreet en heel positief gestalte. Het kan ook aanleiding zijn voor pastorale zorg en aandacht voor het gezin of voor het team van de zorginstelling. Want ook zij worstelen soms evengoed met de aanvaarding van en de omgang met het onvolmaakte en het gebrokene!

6. Dit kind is anders

Ik sluit af met het verhaal van een vader in de vorm van een brief aan de ouderling die op huisbezoek was geweest. Uit iets andere kerkelijke traditie maar evengoed sprekend genoeg, denk ik.

Ik wil je nog hartelijk bedanken broeder. Voor dat laatste huisbezoek.

Natuurlijk had je ook aandacht voor ons bijzondere kind. Je probeerde met haar in gesprek te komen. En merkte opnieuw hoe moeilijk dat is. Toen moet je gevoeld hebben, tot in je ziel, hoe machteloos wij vaak zijn om haar iets te leren uit dat oude boek. Dat ook voor haar de bron van het leven bevat. Hoe bereik je haar?

Nog raak ik ontroerd om wat je toen zei. Zo direct en ontwapenend zo doeltreffend en goed: zullen we een versje zingen? Wil jij er één noemen?

Op dat moment kwam je zo dichtbij als een ouderling op huisbezoek maar kan komen: je zat naast dit bijzondere kind.

Nog meer beduusd waren we over haar reactie. Psalm 6:2 noemde ze: ‘vergeef mij al mijn zonden’. Niet ieder van ons kon een traan weghouden. Weet je nog dat ze heel veel woorden van dit vers kende? Lang niet allemaal. Dat kan bijna niet in haar verbrokkeld geheugen.

Veel woorden zong ze. Wij zongen mee.

Dat was een bijzonder huisbezoek. Wij zullen het nooit vergeten. Kom nog eens langs broeder. Voor dit bijzondere kind. Dan zullen we samen weer zingen.


René is diaconaal consulent en directeur van het Dienstenbureau in Veenendaal. Hij is een groot deel van mijn werkzame leven betrokken geweest bij de zorg voor mensen met een handicap. Niet als zorgverlener maar als belangenbehartiger, vertegenwoordiger van ouders/familieleden (18 jaar Helpende Handen) en recent 1,5 jaar als beleidsmedewerker bij Sprank. Vanuit die achtergrond heeft hij dit voorjaar een lezing gehouden voor ambtsdragers binnen classis Amersfoort en dit artikel geschreven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2024

Ambtelijk Contact | 32 Pagina's

Omgang met verstandelijke beperking (2)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2024

Ambtelijk Contact | 32 Pagina's