Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1. Kerk en zondag in de zeventiende eeuw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Kerk en zondag in de zeventiende eeuw

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Nadere Reformatie

Zonder overdrijving kan gezegd worden dat de zondag in de zeventiende eeuw onderwerp van gesprek is. Er worden heel wat boeken en pamfletten over dit onderwerp geschreven en het is een agendapunt op verschillende synodes van de kerk die uit de Hervorming is voortgekomen (de Gereformeerde Kerk). Belangrijke mannen van wie wij de namen nu nog tegenkomen - Hoornbeeck, Gomarus, Udemans, Teellinck, Voetius, Koelman - houden zich ermee bezig. Waarom is de zondag zo'n belangrijk vraagstuk in deze tijd? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we begrijpen hoe het met de kerk gaat in die tijd. We moeten de discussie over de zondag plaatsen in de Nadere Reformatie, een hervormingsbeweging in de Gereformeerde Kerk van Nederland in de zeventiende eeuw.

Het woord zegt het al: de leiders van deze beweging willen een verdere reformatie, een verdere hervorming van de godsdienst. De Middelburgse predikant Willem Teellinck (1579-1629) neemt deze term rechtstreeks mee uit Engeland, waar de puriteinen spreken over de noodzaak van een further reformation. Ook in Duitsland zijn protestanten actief die menen dat de kerk een herleving nodig heeft. Deze groepen samen worden ook wel aangeduid met de naam 'piëtisten', die van pietas (vroomheid) komt. Wat hen samenbindt, is de overtuiging dat de Reformatie niet een eenmalige gebeurtenis was waarna de rust terug kan keren, maar dat 'Reformatie' een werkwoord is. "De kerk moet steeds gereformeerd worden, omdat ze gereformeerd is", is het motto van de nadere reformatoren.

Er zijn twee ontwikkelingen waarover de Nederlandse nadere reformatoren zich ernstige zorgen maken. Ten eerste zijn ze bang dat er veel 'naamchristenen' zijn onder de mensen die zich hebben aangesloten bij de Gereformeerde Kerk. Vooral de manier waarop wordt omgegaan met Doop en Avondmaal vinden de nadere reformatoren zorgwekkend: deze heilige instellingen van de kerk worden steeds vanzelfsprekender en massaler gevierd. Het gevaar van oppervlakkig geloof en kerkgang uit gewoonte wordt ook versterkt door het optreden van bepaalde predikanten. Verschillende nadere reformatoren storen zich bijvoorbeeld aan het feit dat veel predikanten alleen nog maar formuliergebeden bidden in de zondagse eredienst. Vooral Jacobus Koelman (1633-1695) verzet zich daartegen; hij wijst erop dat het gebed op deze manier een automatisme kan worden. In reactie op de oppervlakkigheid die ze tegenkomen, leggen de nadere reformatoren in hun prediking en hun geschriften meer nadruk op het werk van de Heilige Geest. Ze laten zien dat geloof niet vanzelfsprekend is, maar dat er wedergeboorte nodig is en dat de gelovige die ook persoonlijk ervaart.

Het tweede probleem dat de nadere reformatoren aan het denken zet, is het feit dat in het leven van alledag en de maatschappij in zijn geheel weinig gezien wordt van de doorwerking van de Reformatie. Zij vinden dat christenen niet alleen in de leer, maar ook in het leven moeten laten zien dat ze God volgens Zijn Woord dienen. Ze verlangen ernaar dat de hele kerk en de hele samenleving God zal dienen. Vanuit deze overtuiging preken en schrijven zij over de meest uiteenlopende praktische onderwerpen: over de juiste manier om je dag in te delen, over het huwelijk, over de opvoeding, over de plichten van de gezinsleden, over het omgaan met geesten en toverij - en over het doorbrengen van de zondag.

Al deze thema's zijn in de tijd van de Reformatie niet zo uitgebreid aan de orde geweest. Bij de Reformatie ging het in de eerste plaats om de hervorming van de leer en de reorganisatie van de kerk. Het gevaar van naamchristendom is niet direct aanwezig in een tijd waarin hervormingsgezinde christenen worden dwarsgezeten of vervolgd. Praktische zaken als de manier waarop een christen met zijn tijd, zijn huwelijk, zijn kinderen of de zondagsviering moet omgaan, trekken dan ook niet de eerste aandacht. Het zijn de nadere reformatoren die deze punten op de agenda zetten. En dat doen ze niet voor niets.

Zondagsontheiliging

Als je bedenkt dat in de zeventiende eeuw bijna iedereen bij een kerk aangesloten was, zou je verwachten dat de zondag in het hele land een rustige dag was. Of het nu om de katholieke kerk of de kerk van de Reformatie gaat, de richtlijn is altijd geweest dat alle mensen op zondag van hun arbeid rusten en zich aan godsdienstige zaken wijden. Koopzondagen en de zondag als uitgaansdag kunnen we ons in die situatie niet voorstellen. Maar de praktijk is anders.

In de late Middeleeuwen schenkt de katholieke kerk veel aandacht aan de juiste invulling van de zondag. In de praktijk worden de strenge voorschriften echter met voeten getreden. De regels voor het houden van de zondag worden aangevuld met een groeiend aantal 'uitzonderingen'. Mensen grijpen die aan om onder het mom van allerlei uitvluchten de zondag door te brengen zoals zij zelf willen. Met de komst van de Reformatie in Nederland verandert er niet veel aan deze situatie. Wel bestrijden de vertegenwoordigers van de Reformatie de ideeën van joden, katholieken en wederdopers op dit punt. Volgens hen houden joden ten onrechte vast aan de viering van de sabbat op zaterdag. De katholieken hebben zondagsontheiliging oogluikend toegestaan en de wederdopers, die geloven dat met het Nieuwe Testament de wet heeft afgedaan, willen helemaal niets van zondagsviering weten.

Rond 1580 komt het thema 'zondagsheiliging' voor het eerst op de publieke agenda te staan. De Staten van Zeeland - waar de Nadere Reformatie begonnen is - vaardigen in 1583 een 'plakkaat' uit over de zondag, in deze officiële bekendmaking dringen ze erop aan dat mensen de zondag als een heilige (een 'afgezonderde') dag zullen behandelen. Ze hebben alle reden om dit met zoveel nadruk te zeggen. Zondagsontheiliging is in deze tijd een groot probleem voor de kerk. De wetten die de overheid voor de zondag heeft ingesteld, maken de zondag nog lang niet tot een rustdag. Tijdens de kerkdiensten is het verboden te werken, straatspelen te organiseren (de dominee kan zich dan soms niet eens verstaanbaar maken) en te tappen en schenken. Tussen de kerkdiensten door gebeurt dat alles vaak wél. Bovendien weten veel mensen prima de mazen van de wet te vinden. Wat het drinken in de herberg tijdens de dienst betreft, dat is in Amsterdam voor inwoners van de stad verboden; voor mensen die op doorreis zijn echter niet. Wat doen veel Amsterdammers, speciaal degenen die doordeweeks nooit tijd hebben om naar de kroeg te gaan? Massaal trekken zij de poorten van de stad uit om in de omliggende dorpen al rondtrekkend bier te drinken; pas tegen de avond keren ze terug.

In de praktijk is de zondag voor veel mensen een dag waarop ze zich met van alles vermaken en verder wat handige karweitjes doen. Zij brengen de dag door met massale spelen in de openlucht, met vissen en met vogels schieten, met dansen en boottochtjes maken. Ze vinden het geen probleem om tussendoor naar de barbier te gaan, een tentje op te zoeken om versnaperingen te kopen, of hun huishouden een flinke beurt te geven. Voor deze mensen, die volgens de nadere reformatoren de meerderheid van het kerkvolk uitmaken, is de kerkgang ook niet zo belangrijk. Dat is duidelijk te zien aan de geringe animo voor de middagdiensten. Veel gemeenten in de Nederlanden hebben intussen besloten alleen nog 's morgens een dienst te houden, omdat er 's middags te weinig belangstelling is.

Op de bekende Nationale Synode van Dordrecht (1618- 1619) komen deze vormen van zondagsontheiliging *05«ftCOÏIM.trafw en het nalaten van de kerkgang uitgebreid aan de orde. De synode besluit dat in zowel dorpen als steden iedere zondagmiddag een dienst moet worden gehouden waarin over de Heidelbergse Catechismus gepreekt wordt. Gemeenten die dat nalaten, zullen onder strenge kerkelijke censuur komen te staan. Daarbij moet de predikant zich niet door het geringe aantal luisteraars laten weerhouden. Desnoods preekt hij alleen voor zijn eigen gezin, vindt de synode. Verder dringt de synode er bij de Staten-Generaal op aan om nieuwe wetten tegen zondagsontheiliging uit te vaardigen. De Staten-Generaal geven daar gehoor aan: ze zijn ervan overtuigd dat zondagsrust nodig is om de publieke orde te handhaven en dat de zaak van de Gereformeerde Kerk hierin niet gehinderd mag worden.

Ondanks deze maatregelen hebben de nadere reformatoren in de zeventiende eeuw nog alle reden om zich zorgen te maken over de invulling van de zondag. Rond 1620, kort na de synode van Dordrecht, ziet de synode van Goes zich opnieuw genoodzaakt om het vraagstuk van de zondag op de agenda te zetten. Het valt de synode op dat veel werkgevers hun werknemers helemaal geen vrij geven op de rustdag. Bovendien is het erg merkwaardig dat deze vooraanstaande en vaak rijke mensen zelf "nooit zó bezig zijn, werken, reizen, ondernemen en zich uitsloven of openlijk ijdele dingen organiseren en uitvoeren als juist op de dag des Heeren." In 1622 komt er nog een oproep tegen zondagsontheiliging uit Zeeland, nu van de Middelburgse predikant Willem Teellinck. Uit zijn boek over de onderhouding van de zondag blijkt opnieuw dat werken op zondag in die tijd heel veel voorkomt. Mensen vinden het nodig, schrijft Teellinck, "om hun kleermakers, schoenmakers, stijfsters, haardstokers en meer van dergerlijke mensen lastig te vallen tot streling van hun vlees en hun de rustdag te doen ontwijden en schenden. Zij 'onderhouden' de rustdag om de koks, de pasteibakkers, de suikerbakkers handen vol werk te geven". Als mensen al naar de kerk gaan, dan verliest de kerkdienst steeds meer aan betekenis. Veel mensen hebben de gewoonte om zich zodra de kerk uitgaat in al deze bezigheden te storten. Op deze manier pikt de duivel het zaad van Gods Woord weg uit de harten, zoals de vogels in de gelijkenis van het zaad.

Voor Teellinck is dit alles de aanleiding om precieze richtlijnen te geven voor een goede invulling van de rustdag, en andere nadere reformatoren hebben hem daarin gevolgd.

Hen moeilijke discussie

Tegen deze achtergrond ontstaat aan het begin van de zeventiende eeuw de discussie over de zondag. Al gauw blijkt echter dat er niet alleen vragen zijn over de invulling van de zondag, maar dat men zich ook afvraagt op grond waarvan de kerk eigenlijk de zondag moet houden. Is het terecht vanwege het vierde gebod de zondag tot een dag te maken waarop niet mag worden gewerkt? Sommigen zijn van mening dat het vierde gebod nu niet meer zo strikt hoeft te worden nageleefd; dit gebod gaat immers over de joodse sabbat. Samen met andere geboden die horen bij de ceremoniële wet van de oudtestamentische tijd is het houden van de Joodse sabbat in het Nieuwe Testament afgesloten. Voor de meeste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie is deze visie onaanvaardbaar. Al vóór de synode van Dordrecht wordt er over deze vraagstukken strijd gevoerd. De synode besluit uiteindelijk een onderscheid te maken tussen het morele en het ceremoniële element in het vierde gebod (zie kader hieronder). Men is het erover eens dat in de begintijd van de nieuwtestamentische kerk de zondag in plaats van de Joodse sabbat is gekomen. De zondagsviering is niet meer aan de strenge regels van de sabbat gebonden, maar het gebod tot het nalaten van werk en leeg amusement blijft van kracht.

Een paar jaar na de synode van Dordrecht komen deze vragen opnieuw bovendrijven. De aanleiding hiervoor is het bovengenoemde boek van Teellinck over de rustdag. Teellincks precieze voorschriften voor de zondag roepen veel weerstand op. De eerste die hiertegen in het openbaar in verzet komt, is de Thoolse predikant Jacobus Bursius (1589-1643). In 1627 publiceert hij een boekje waarin hij Teellinck verwijt het Jodendom opnieuw te willen invoeren onder de christenen. In zijn ogen gaat Teellinck op een wettische manier met de zondag om. Bursius bestrijdt de visie die ook op de synode van Dordrecht is verwoord: dat het gebod om op de zevende dag te rusten 'eeuwig' is, omdat het met de schepping gegeven is. Volgens hem heeft God de sabbat niet al ingesteld bij de schepping, toen Hij rustte op de zevende dag, maar pas bij de wetgeving op de Sinaï.

Tegelijkertijd betekent het vierde gebod volgens Bursius wel dat er een rustdag moet zijn, waarop de mensen zich moeten wijden aan het dienen van God. Daar moet ook de kerk van na het Oude Testament zich aan houden. Maar die dag hoeft niet per se op de zevende dag te vallen, en deze rusttijd is ook niet gebonden aan een bepaalde tijdsduur of voorschriften voor de invulling ervan. De zondag als rustdag is, in Bursius' opvatting, niet meer dan een kerkelijke instelling. Daarbij vindt hij wel dat, om de goede orde te bewaren, deze wekelijkse rustdag niet zomaar afgeschaft moet worden. In ieder geval mag men volgens Bursius, als de omstandigheden dat vragen, op zondag soms ook het gewone dagelijkse werk doen, zoals zaaien, ploegen, oogsten en reizen. Verder vindt hij lichamelijke ontspanning tussen de kerkdiensten ook geoorloofd, bijvoorbeeld wandelen in het veld of gezelligheid binnenshuis. Als Bursius over deze dingen spreekt, beroept hij zich op de 'christelijke vrijheid' die in de plaats is gekomen van de wetten van het Oude Testament.

Het boekje van Bursius doet veel stof opwaaien. Direct in 1627 schrijft Gisbertus Voetius (1589-1676), een centrale figuur van de Nadere Reformatie, een protestgeschrift. Het pamflet draagt de titel Lacrimae crocodilli abstersae, wat zoveel betekent als 'De krokodillentranen [van Bursius] afgewist'. Voetius is hierin heel duidelijk: wij onderhouden de wekelijkse rustdag, dus nu de zondag, op grond van Genesis 2 : 2-3. Het gebod om het werk én al het andere dat de rustdag hindert te laten liggen, is niet alleen door Mozes gegeven aan de Joden.

Het is dus rechtstreeks afkomstig van de schepping zelf, zoals bijvoorbeeld ook de opdracht aan man en vrouw om vruchtbaar te zijn, te vermenigvuldigen en de aarde te vervullen (Genesis 1 : 28).

Zo'n twintig jaar na de discussie rondom Teellinck, Bursius en Voetius, rond 1650, wordt de kwestie weer opgepakt door een nieuwe generatie nadere reformatoren. Vooral de ideeën van Johannes Coccejus (1603-1669), hoogleraar aan de universiteit van Leiden, roepen veel weerstand op bij degenen die de 'erfenis van Dordrecht' willen bewaren. Coccejus legt alle nadruk op het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Omdat de Joden in de tijd van het Oude Testament de Heere Jezus nog niet kenden, was er volgens hem toen nog geen echte vergeving van zonden. Zo ziet Coccejus ook de sabbat als iets dat alleen in de tijd van het Oude Testament thuishoort. Het vierde gebod heeft voor de gelovigen van het Nieuwe Testament nog wel betekenis. Het wijst heen naar de geestelijke inhoud van de sabbat zoals die in het Nieuwe Testament aan de orde komt: het rusten van de zonde en het dagelijks dienen van God. Volgens Coccejus is dit 'ingaan in de rust', waarvan vooral de Hebreeënbrief spreekt (vergelijk Hebreeën 4), de vervulling van het vierde gebod. Coccejus vindt verder wel dat mensen op zondag moeten rusten van hun dagelijkse werk, maar dat is niet zozeer omdat God gebiedt dat de mens moet rusten, maar omdat werken het houden van de erediensten hindert.

Verschillende nadere reformatoren van deze latere generatie mengen zich in deze strijd. Tegen de ideeën van Coccejus protesteren vooral Andreas Essenius (1618-1677) en johannes Hoombeeck (1617-1666). Zelfs dertig jaar nadat de twist rondom Coccejus' ideeën is begonnen, in 1685, schrijft Jacobus Koelman (1632-1695) nog een dik boek dat de hele discussie samenvat en de argumenten van mensen als Bursius en Coccejus weerlegt.

Tegelijkertijd zijn de nadere reformatoren het niet allemaal met elkaar eens over dit thema. De nadere reformator Fransciscus Gomarus (1563-1641), die zelf ook betrokken is geweest bij de synode van Dordrecht, heeft een opvatting van de zondag die overeenkomt met die van Bursius. Gomarus gelooft ook dat christenen de zondag niet moeten onderhouden omdat het vierde gebod dat nog van hen vraagt, maar omdat de kerk heeft besloten de zondag als rustdag in te stellen. Duidelijk waarschuwt hij daarbij tegen het gevaar van een wettische opvatting van de zondag, zoals de Farizeeën die hadden.

Het is hier ook belangrijk om te noemen dat Calvijn, die aan het begin stond van de Reformatie zelf, ook geen precieze voorschriften voor de zondag gaf. Calvijn geloofde zeker dat de wekelijkse rustdag een gebod was dat al in de schepping lag opgeborgen, maar als hij het over het doorbrengen van de zondag had legde hij vooral nadruk op de christelijke vrijheid.


Samenvatting verklaring over de sabbat

(Synode van Dordrecht)

I In het vierde gebod is iets ceremonieels en iets moreels;

II Ceremonieel is de rust van de zevende dag na de schepping en de strenge onderhouding van deze dag aan het Joodse volk opgelegd;

III Moreel is echter te noemen, dat er zeker een gezette dag is aan de godsdienst gewijd en dat daarop zoveel rust heerst als tot de godsdienst van node is;

IV Nu de Joodse sabbat is afgeschaft, moeten de christenen de zondag heiligen;

V Deze dag is sedert de tijd van de apostelen onderhouden geweest;

VI Men moet op deze dag rusten van alle slaafse arbeid uitgezonderd de werken van liefde en noodzakelijkheid en ook van alle vermaken, die de godsdienst verhinderen.

'Ceremonieel' betekent hier dat het bij de 'schaduwdienst' van de oudtestamentische tijd hoort, die verwees naar de volle openbaring in het Nieuwe Testament. Ceremoniële voorschriften zijn bedoeld voor de uiterlijke kant van godsdienst. 'Moreel' betekent hier dat het bij de schepping is vastgelegd in de natuur en daarom voor de mensheid van alle tijden en plaatsen blijft gelden.

Bron: J. Roodbeen, red., Meer dan wijsheid. Gisbertus Voetius 1589- 1676 (Zwijndrecht: Van den Berg z.j.) 74.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2007

AanZet | 83 Pagina's

1. Kerk en zondag in de zeventiende eeuw

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2007

AanZet | 83 Pagina's