Gesel van veepest brengt boeren tot de bedelstaf
Adriaan van Buuren: Het volk mort, maar buigt niet onder Gods bestraffingen
"De gesel van de pestilentie onder het vee zweept al enkele jaren over ons land. Maar het volk merkt de slaande hand des Heeren niet. Het mort en is ontevreden," schreef Adriaan van Buuren in februari 1751 in zijn dagboek. "Van een buigen onder de bestraffingen Godes is geen sprake." Zelf verloor de boer uit IJsselmonde in een maand tijd drie koeien en een kalf door de gevreesde ziekte. "Ik ben arm geworden en bid om het geduld van Job."
"Het schrikkelijk kwaad onder 't vee" teisterde in de achttiende eeuw driemaal Europa. Deze besmettingsgolven troffen ons land in 1713, 1744 en 1766. Was de ziekte eenmaal binnengedrongen, dan bleef de kwelling vaak jarenlang aanhouden. Zo hield de epidemie van 1744 aan tot 1756 en decimeerde de nationale veestapel. "De weidegronden bloeien jaar op jaar, maar er heerst stilte als op de dodenakker", aldus Van Buuren.
Veepest is een virusziekte die zich verspreidt door het rechtstreeks contact van gezonde dieren met zieke. Besmetting kan ook worden overgebracht door vers vlees, verse huiden en verse mest. Schijnbaar gezonde beesten kunnen de infectie overbrengen, omdat smetstof lange tijd in het lichaam blijft. Zelfs dieren die resistent zijn maar in zeer lichte graad met de ziekte zijn aangedaan, kunnen een gevaar vormen voor andere runderen. De ziekte uit zich door een ontsteking aan de slijmvliezen, die vooral de ademhalingswegen en spijsverteringsorganen aantast. Meestal heeft ze een dodelijke afloop; in een klein aantal gevallen komen de beesten er goed doorheen.
De veesterfte in de 18e eeuw was het grootst in de herfst, als de koeien op stal gingen en dus de hele dag in elkaars buurt verkeerden. Verspreiding van de ziekte had verder plaats via de veehandel. Daarnaast wordt aangenomen dat rondtrekkende legers in oorlogstijd besmette koeien meevoerden, waardoor de ziekte naar verafgelegen gebieden werd getransporteerd.
Hunnen
Het eerste bericht in de Europese geschiedenis over veepest is te vinden in een vers van de Latijnse dichter Severus Sanctus, mogelijk een pseudoniem voor de christelijke schrijver Sulpicius Severus (363-425). Aangenomen wordt dat de invallende Hunnen in de vierde eeuw het virus meebrachten vanaf de Aziatische steppen. Tijdens de regering van Karel de Grote importeerden Frankische legers de ziekte vanuit Hongarije naar West-Europa.
De verspreiding in de 18e eeuw over grote delen van Europa zou samenhangen met de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) en de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). De dichter van "Den klagenden Huysman", schreef daarom: "Hoe woed het Oorlogsvuur in onzer Buuren Landen,/ Een ander Oorlogsvuur komt in ons Land ontbranden,/ De sterfte onder 't Vee, een voorbood dat de dood,/Ons op de hielen volgt in dezen droeven nood./
Sterftecijfers tonen aan dat de drie pestepidemieën in de achttiende eeuw beduidend meer slachtoffers maakten dan de bse-golf die nu de Europese veestapel teistert. In 1714 bleef in Rouveen vermoedelijk nog geen 11 procent van het oorspronkelijk aantal runderen gespaard en in het naburige Staphorst hielden de boeren slechts 3 procent van hun veestapel over. In Friesland gingen tussen december 1713 en februari 1715 ruim 66.000 runderen dood. Bij de volgende besmettingsgolf lieten in die provincie tussen november 1744 en augustus 1745 zo'n 135.000 stuks vee het leven, hetgeen meer was dan 80 procent van de totale veestapel. In Holland vonden bij de derde epidemie, tussen april 1769 en maart 1770, 160.000 koeien de dood, de kalveren niet meegerekend. De cijfers zijn slechts momentopnamen, want de ziekte hield soms jaren aan. Zo eiste de epidemie die begon in 1744 ruim tien jaar later nog slachtoffers.
Vooral gebieden met intensieve veeteelt hadden onder de rampspoed te lijden. In de Friese grietenij Hemelumer Oldeferd waren er eind 1744 2844 runderen. Een halfjaar later zag het beeld er heel anders uit: Van deze veestapel bleven er slechts twintig onaangetast; 2554 beesten raakten besmet en gingen dood en 270 kregen wel de ziekte maar herstelden. Door het geïsoleerde karakter van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden sloeg de veepest daar wat minder hard toe dan elders in ons land. Toch sprak de Middelburgse predikant ds. B. Smytegelt in een biddagpreek in 1714 zijn bezorgdheid uit over de epidemie. "De sterfte onder het rundvee in het eiland van Zuid-Beveland is groot. In een stal zijn twintig beesten gestorven aan een ziekte die niemand kent. En men zegt, dat dezelve sedert enige tijd aanmerkelijk is voortgegaan. Denkt eens, hoe het ons zal gaan, als het eens tot ons komt, te meer, terwijl de geruchten al gehoord worden." Ook al kon de nadere reformator toen nog niet voorzien welke rampen de veestapel in de achttiende eeuw zouden treffen, de schrik zat er goed in. Vee was een kostbaar en tegelijk een kwetsbaar bezit.
Zuivelprijzen
De boekhouding van Willem van der Zon in Warmond laat zien wat veepest betekende op een boerderij. In 1742 bestond de veestapel van het bedrijf uit 54 koeien. In het voorjaar van 1745 gingen twintig beesten dood, rond de jaarwisseling van 1746-1747 weer twintig en in het voorjaar van 1748 nog eens vijftien. De ontvangsten die Van der Zon incasseerde voor melk, boter en kaas daalden van 2200 gulden in 1744 naar ongeveer 1000 gulden in 1747.
De boer was blijkbaar kapitaalkrachtig genoeg om de klap op te vangen. Twee jaar later waren de inkomsten voor zuivelproducten van het Warmondse bedrijf weer gestegen tot 2300 gulden. Van der Zon moet voldoende geld hebben gehad om nieuw vee te kopen. Die stijging kan niet alleen verklaard worden uit het feit dat tijdens de ziektegolven de prijs voor melk, boter en kaas hoog was. De forse opbrengsten van zuivelproducten waren voor de boeren een stimulans om nieuw vee aan te schaffen indien er maar enige financiële armslag was. En als die ontbrak, overwon een boer soms zijn geërfde trots en deed een verzoek om ondersteuning door de diaconie. Zo kreeg de hervormde kerkenraad van Rhoon in 1749 het verzoek van Rokus Willemsz. om hem enig geld te lenen voor de koop van drie runderen. De diakenen voelden er niet voor, omdat de zorg voor "andere nooddruftigen wier lot schrikkelijker is" hen meer drukte.
De prijs van nieuw vee was ook niet gering. Veel belangstelling was er voor kalveren van gebeterde koeien die de ziekte hadden doorstaan. Deze beesten hadden een bepaalde mate van resistentie, waardoor het risico minder was dat zij door de pest zouden worden getroffen. Daarnaast haalden veehandelaren vooral runderen uit het Deense Jutland. Dit zou een van de belangrijkste oorzaken zijn waardoor sindsdien in ons land het zwartbont vee overheerst. Opvallend is in elk geval dat op schilderijen van voor 1700 voornamelijk of zelfs uitsluitend roodachtige en witte koeien te zien zijn; zwarte zag je sporadisch.
Schapen en mest
Boeren die in weidegebieden woonden en die niet in staat waren nieuw vee aan te schaffen, kozen er nogal eens voor tijdelijk over te stappen op schapenteelt. Zo steeg de wolproductie in Noord-Holland tijdens de derde pestepidemie van 980.000 pond in 1768 naar 1.230.000 pond in 1768.
In akkerbouwgebieden, waar vooral het gemengd bedrijf gevoerd werd, hadden de agrariërs de mogelijkheid om tijdens de ziekteperioden zich meer op akkerbouw toe te leggen. Toch was de veepest ook hier een groot probleem, omdat de boeren voor hun akkers koemest nodig hadden.
Lang niet elke boer was in staat zijn bedrijf tijdens de veepestperioden draaiende te houden. De schade door de veesterfte konden sommigen niet opvangen, onder meer omdat de lasten voor pacht en belastingen ook al hoog waren. De indruk bestaat dat vooral de boeren in Noord-Holland het erg moeilijk hadden, omdat zij daarnaast nog eens zeer hoge waterschapslasten moesten betalen. De extra heffingen waren noodzakelijk om het achterstalli g onderhoud aan waterbouwkundige werken te kunnen bekostigen. In de tweede helft van de 17e eeuw waren dijken en sluizen verwaarloosd en die schade moest nu worden hersteld. Veel pachtboeren zagen zich gedwongen hun bedrijf te verlaten. Ook onder zelfstandige boeren was er een aanzienlijke groep die met het boerenbedrijf moest stoppen. Men noemde dit "spa steken" omdat de boer een spa in de grond stak als teken dat hij het land aan zijn lot overliet. Veel agrariërs vervielen tot volstrekte armoede. De Staten van Holland spraken in 1750 hun zorg uit over de honderden boeren die tot de bedelstaf waren geraakt als gevolg van de veeziekte. De overheden voelden zich van meet af aan betrokken bij de veepestepidemieën.
Biddagen
De Staten van de verschillende provincies schreven geregeld bede- en boetedagen uit "om met oprechtheyt de zonden, die Ons de Goddelyke Gunst zo onwaardig maken, te belyden, om de vergiffenis daar van te smeeken, in den Name des Heeren Jezu Christi, te gelyk met de Goddelyke bystand tot dadelyke verbetering en bekeering; om te bidden om de ophouding van alle de onheylen, waaronder Wij nog zugten, inzonderheyt de Sterfte onder het Rundvee, en om de continuatie van de Goddelyke Goedertierenheid en Bescherming in het bewaren van Onze rust, Vryheid en onafhankelijkheid."
Behalve het uitschrijven van biddagen, namen de overheden ook praktische maatregelen om de epidemieën te bestrijden. Ze verboden het transport van beesten en het houden van veemarkten. Het vervoer van mest en hooi werd aan banden gelegd. In Drenthe gaven de bestuurders in maart 1745 een plakkaat uit dat bepaalde dat bij besmetting van de koeien de varkens binnengehouden moesten worden. Voorkomen moest worden dat ook zij de ziekte zouden krijgen. In de Drentse plaats Vilders werd zelfs het verbod uitgevaardigd om honden los te laten lopen. Deze huisdieren mochten ook geen vleesresten te eten krijgen. Huiden van dode koeien mochten wel worden afgenomen, mits de kadavers na het villen onmiddellijk begraven werden. Dat laatste moest extra diep gebeuren, om verspreiding van het virus tegen te gaan. In sommige streken was het voorschrift de dode koeien te verbranden.De maatregelen die de overheid nam, lagen vooral op het terrein van het beperken van de risico's. De centrale overheid slaagde er niet in om de raad van de Italiaanse natuurkundige Giovanni Lancisi op te volgen Hij deed in 1711 in opdracht van de paus onderzoek naar een afdoende bestrijding van de veepest.
Afslachten
Lancisi kwam tot de conclusie dat het afslachten van de veestapel de enige remedie was. In Engeland kwam de geleerde Thomas Bates drie jaar later tot dezelfde conclusie. De Britse regering volgde dit advies op en binnen enkele maanden was daar de plaag voorbij.
Het ontbrak de regenten in ons land aan voldoende gezag om zo'n rigoureuze maatregel door te voeren. De boeren vonden dat de "Heeren" geen verstand van het boerenbedrijf hadden en dus legden ze de raad hun veestapel te vernietigen naast zich neer. Een dergelijke ingreep beschouwden veel veehouders als een verzet tegen de slaande hand van God. Bovendien waren de hoogmogende heren niet bereid de boeren op enigerlei wijze schadeloos te stellen wanneer de beesten werden afgemaakt. Toen in de Bataafse tijd een centraal gezag voor heel Nederland was gevestigd, kon de basis gelegd worden om bij latere epidemieën wel over te gaan tot het afslachten van het vee. In 1799 kwam er een veefonds waaraan alle boeren naar rato van de omvang van hun veestapel een contributie moesten betalen. Bij rampspoeden als veepest kregen de veehouders uit dit fonds een schadeloosstelling.
Geleerden in de 18e eeuw zochten naar andere middelen om de ziekte te bestrijden en publiceerden daarover. De beroemde wetenschapper Petrus Camper gaf aan de Groningse universiteit openbare colleges over bestrijding van de veepest. Behalve studenten waren ook regenten onder de toehoorders. De Staten van Holland loofden een premie uit van 10.000 gulden voor degene die een medicijn tegen veepest kon bieden. Uiteindelijk slaagde de Groninger boer Geert Reinders erin een inentingsmethode te vinden die succesvol leek te zijn. Toch duurde het nog lang voordat iedere boer die overnam. Inenten werd beschouwd als het moedwillig ziek maken van gezonde beesten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 februari 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 februari 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's