De oorlog van gereformeerd Zeeland
Provincie weigerde vrede met Spanje uit angst voor geestelijke deflatie
Als de Nederlanden in 1648 het Vredesverdrag van Munster tekenen, vieren alle provincies feest. Op Zeeland na. Daar houden de inwoners een vastendag. Zeeland is tegen vrede met Spanje. Lange tijd is beweerd dat alleen economische redenen de oorzaak waren, maar nieuw onderzoek van dr. J. H. Kluiver van het Instituut voor Nederlandse geschiedenis toont aan dat de provincie de oorlog heeft willen voortzetten uit vrees voor geestelijke deflatie.
Het studeervertrek van Kluiver is in de loop der eeuwen niet veel veranderd. De Knuyt heeft hoogstwaarschijnlijk naar dezelfde zwarte ornamenten op het okerkleurige plafond gestaard als de 56-jarige historicus. Kluiver: "Mijn huis was destijds in het bezit van een van de bestuurders van Middelburg, Steven Corneliss Tenijs. Diens dochter Catalina trouwde in 1610 met Johan de Knuyt. Die moet hier dus geregeld over de vloer zijn geweest".
De Knuyt was tijdens de vredesbesprekingen met Spanje in Munster vertegenwoordiger van de "souvereine en independente staat Zeeland", de provincie die in de Republiek samen met Holland een sleutelpositie innam. De vredesbesprekingen resulteerden op 6 juni 1648 in het Verdrag van Munster: de Spanjaarden stonden buiten de deur, de Tachtigjarige Oorlog was ten einde.
Boetedoening
De sfeer in de Nederlanden was opgetogen. Alleen in Zeeland brandden weinig vreugdevuren. Terwijl alle provincies een dankdag belegden, hielden de Zeeuwen een dag van boetedoening. De geschiedenis herhaalde zich overigens dit jaar bij de 350-jarige herdenking van de Vrede van Munster. Gedeputeerde Staten van Zeeland wilden aanvankelijk geen bijdrage leveren aan de viering, maar deden uiteindelijk toch mee.
Historici halen de recalcitrante houding tijdens het geboorte-uur van de Republiek nogal eens over de hekel. Zeeland zou volgens hen het vredesoverleg slechts uit financieel gewin hebben geboycot. Door de oorlog met Spanje te staken, liep de provincie inkomsten uit de kaapvaart mis. Ook het monopolie over de Schelde stond op de tocht. De religieuze bezwaren zouden slechts uit schijnheiligheid zijn aangevoerd.
Onder de sceptici wordt de Nijmeegse prof. dr. J. J. Poelhekke gerekend. "Zeeland, meer dan enig gewest gebaat bij het piratenbedrijf van de West Indische Compagnie, saboteert de vrede met ieder middel dat maar te bedenken valt. Doorgaans middelen met een ethisch sausje", schreef hij een halve eeuw geleden. Hij repte van "steile calvinisten" die alleen om de duiten het vredesproces dwarsboomden.
Kluiver toont het tegendeel aan. Volgens hem was het Zeeuwse pleidooi voor de bescherming van het calvinisme wel degelijk integer. Zowel overheid als kerk wilde uit zorg voor het geestelijk welzijn van de provincie het rooms-katholieke gevaar verder de kop indrukken. "Ik heb mezelf niet willen opwerpen als verdediger van de calvinisten, maar ik pleit er wel voor om hun bezwaren op de juiste waarde te schatten", aldus de Middelburg se historicus.
Avondmaal
Om de integriteit te kunnen toetsen, schenkt Kluiver allereerst aandacht aan het religieuze klimaat. Uit zijn onderzoek blijkt dat de Gereformeerde Kerk in de eerste helft van de zeventiende eeuw een bloeitijd beleefde. Vooral de steden Middelburg, Tholen, Veere, Vlissingen en Zierikzee mochten zich verheugen in een geestelijke opwekking. Predikanten als Antonius Walaeus, Willem Teelinck, diens zoon Maximiliaan en Joos van Laren gaven er leiding aan. Ook onderwijzer Samuel de Swaeff genoot gezag.
In de kerkelijke archieven trof Kluiver voor het eerst een officieel document aan dat beweringen over een ruime avondmaalspraktijk bevestigt. Tot nu toe was wel bekend dat destijds massaal werd deelgenomen aan de viering van het heilig avondmaal, maar exacte gegevens ontbraken. Kluiver ontdekte dat voor de driemaandelijkse bediening 500 liter wijn en 78 broden werden geleverd. "Een teug wijn was zo groot als de helft van een in onze dagen gebruikelijk wijnglas. Met 500 liter komen we uit op een participatie van 10.000 personen".
De berekening van het percentage stedelingen dat ten dis ging, is vervolgens eenvoudig. Middelburg telde zo'n 30.000 inwoners, van wie de helft onder de 20 jaar was. Kluiver: "Dat betekent dat tweederde deel van de volwassen bevolking van Zeelands hoofdstad deelnam aan het avondmaal. In de andere steden, op Goes na, lag dat waarschijnlijk niet veel anders. Het aantal doopsgezinden en lutheranen bedroeg niet meer dan enige tientallen. Willem Teelinck noemde Middelburg dan ook een "fijne" stad".
Een predikant als Maximiliaan Teelinck had grote invloed, ook op de overheid, al constateert Kluiver wel een voortdurende behoefte bij zowel de Staat als de Gereformeerde Kerk om de eigen gezagsterreinen af te bakenen. "De predikanten deden in bedekte termen geregeld uitspraken op politiek gebied. Het provinciebestuur hield de boot vaak af als het ging om het houden van classicale vergaderingen. Dat deed het bijvoorbeeld uit vrees voor verzoeken tot meer maatregelen tegen ketterijen of tot het beschikbaar stellen van geld voor zendingspredikanten".
Gereformeerd
Was Zeeland toentertijd een gereformeerde staat?
"Gezien de grote aanhang van de Gereformeerde Kerk, die de enige openbare kerk was, mag je dat wel zeggen. Met name Walcheren was aan het begin van de Opstand grondig gereformeerd. Ook ambachtsheren en magistraten hingen het calvinistische geloof aan. Een voorbeeld is Johan de Brune. Hij was secretaris van de Staten van Zeeland en jarenlang lid van de Middelburgse kerkenraad".
In zijn dissertatie citeert Kluiver een uitspraak die de Middelburgse statenleden deden in 1646, bij de aanloop naar de vredesbesprekingen met Spanje. De regenten spraken over "de ware christelijke religie, die zoo wonderbaerlijck van Godt Almachtigh hier te lande is gesegent en die ongetwijffelt den eenighen bant ende fundament is van desen staet".
Zachtmoedigheid
Hollandse pamfletschrijvers laten zich nogal ironisch uit over het bewind van "religieuze heren". Volgens Kluiver was de situatie in die provincie duidelijk anders dan in Zeeland. "In Holland had de Loevesteinse factie, ook wel als de remonstranten of het libertijnse regentenpatriciaat aangeduid, grote aanhang, met name in Amsterdam. In Haarlem, Leiden en Utrecht hadden de contraremonstranten wel de overhand. De ideële verschillen komen tot uiting in bijvoorbeeld de visie op de oorlogsvoering tegen Spanje.
Ik heb een pamflet gelezen van een Hollandse auteur die de harde standpunten van Maximiliaan Teelinck afwijst. Tegenover diens "Krijg des Heeren" stelt hij de opvatting van de "zachtmoedige" Erasmus, die de strijd van de joden tegen hun vijanden niet als een letterlijk voorbeeld ter navolging zag. Tegenover de heftigheid van de Zeeuwse predikant stelt de pamfletschrijver de Hollandse erasmiaanse verdraagzaamheid en zachtmoedigheid".
Vader en moeder
Hoe waren de politieke en economische machtsverhoudingen tussen beide?
"In de Republiek van de Zeven Provinciën golden Holland en Zeeland als vader en moeder, terwijl de overige staten als kinderen werden beschouwd. Beide provincies, wegens de overvloed aan water ondoordringbaar, waren machtige bolwerken van verzet. Ze vormden vanaf het begin de ruggengraat van de Opstand".
Waarom wilde Holland zo graag vrede, in tegenstelling tot de Zeeuwen?
"Daar ligt een complex van redenen aan ten grondslag. In Holland leefde de overtuiging dat de economie baat had bij rust en vrede. Achteraf gezien bleek die mening overigens volstrekt onterecht. Zeeland zag dat anders. Daar spraken predikanten over de wonderlijke zegen van God dat de oorlog zorgde voor een economische vooruitgang".
Kluiver wijst erop dat de Hollandse schuld in 1648 aanzienlijk groter was dan die van Zeeland. "Als we uitgaan van de 4 miljoen gulden aan Zeeuwse provinciale schuld, zou Holland op dat moment naar evenredigheid een schuld van 24 miljoen moeten hebben gehad. Holland had echter een schuld van 125 miljoen gulden. De provincie had alleen al vanuit dat oogpunt meer belang bij stopzetting van de oorlog.
Zeeland was bang voor rust. Door de oorlog was er geen vrij verkeer van personen. Paters en jezuïeten staken niet zo makkelijk de grens over. De angst dat de rooms-katholieken zouden terugkeren, was groot. Die gedachte leefde in Holland minder".
Zeeland wilde graag de Zuidelijke Nederlanden heroveren. Waarom?
"We moeten niet vergeten dat de provincie nog altijd in de frontlinie lag, terwijl Holland sinds 1574 geen Spaanse soldaat meer had gezien. Zeeland wilde Spanje op grotere afstand houden om het prille protestantisme meer overlevingskansen te bieden. Veel inwoners waren bovendien afkomstig uit de zuidelijke gebieden. Dezelfde gevoelens die deze eeuw speelden bij de hereniging van de twee Duitslanden, hebben toen waarschijnlijk ook een rol gespeeld".
Bekering
Volgens Kluiver voelden de Zeeuwen bovendien een innerlijke drang om die gebieden voor de Reformatie terug te winnen. "Zij waren ze immers ook vanwege de religie ontvlucht. Het calvinisme kent een drang tot bekering. Toen de vrede werd getekend, schreef Teelinck dat het gedaan was met alle hoop op godsdienstvrijheid in naburige provinciën, ook in "Duijtschland van waer wij de ware religie becomen hebben"".
Vaak wordt beweerd dat Zeeland vooral een financieel slaatje uit de voortzetting van de oorlog wilde slaan.
"Ongetwijfeld hebben de gunstige effecten op de economie in het achterhoofd van de magistraten een rol gespeeld, hoewel dat nergens zwart op wit te vinden is. Historici wijzen in dit verband graag naar de gunstige opbrengsten uit de kaapvaart. Ik heb alle rekeningen nagezien, maar na 1645 werd er bijna niets meer verdiend. De zee was schoon, de Spaanse schepen waren op. Portugal had zich losgemaakt van Spanje, dus daar viel niet veel meer te kapen. Frankrijk veroverde bovendien in 1646 Duinkerken. Toen was het helemaal gedaan met de kaapvaart".
Wanneer komt volgens u duidelijk tot uiting dat het Zeeland ernst was met zijn religieuze bezwaren?
"In het vredesoverleg met Spanje werd de kwestie van de religie in de Meierij van Den Bosch een van de hoofdproblemen. Dat gebied was heroverd, maar Spanje weigerde in het verdrag op te nemen dat het geestelijk gezag er niet langer door de rooms-katholieken mocht worden uitgeoefend. Holland wilde nog wel ingaan op compromisvoorstellen van de Spaanse ambassadeurs, maar Zeeland weigerde pertinent".
De leer van Dordt
"Het gebied behoorde toe aan de Republiek, zo betoogden de Zeeuwen. Alleen de leer zoals te Dordrecht vastgesteld in 1619 gold voor het hele land. In 1647 verklaarden de gedeputeerden van Zeeland in de Staten-Generaal dat de gereformeerde religie "de Ziele van desen staet" is. Ook de predikanten roerden zich hevig. In hun geschriften trokken ze fel van leer tegen het rooms-katholicisme. Uiteindelijk kwam er een vredestraktaat, waarin de Republiek tot geen enkele concessie ten aanzien van de katholieken werd verplicht. Zeeland kreeg vrijwel geheel zijn zin".
Zeeland heeft de ondertekening van het vredesverdrag tot het laatste toe willen uitstellen. Uiteindelijk besloot Johan de Knuyt in Münster toch namens Zeeland te tekenen, terwijl hij die opdracht niet had. Kluiver: "De Knuyt kende het standpunt van zijn provincie goed, maar het weerhield hem er niet van te tekenen. Omgekocht door de Spanjaarden, plaatste hij met de andere vertegenwoordigers, Nederhorst van Utrecht uitgezonderd, zijn handtekening onder de 72 artikelen van het vredesakoord. De Knuyt liet het geld van de Spanjaarden zwaarder wegen dan de last van zijn provincie".
Als datum voor de afkondiging van de vrede stelden de Staten-Generaal 5 juni vast. Deze datum had een diepere bedoeling: op deze dag was het tachtig jaar geleden dat Egmond en Hoorne waren geëxecuteerd. Op deze wijze wilde de Republiek een postuum eerbetoon brengen aan de twee edellieden die omwille van de vrijheid van het land ter dood waren gebracht. Voor Zeeland was dat een schrale troost. Alle ceremonieel en vreugdebetoon werd achterwege gelaten. "De provincie kondigde vrede af onder betuiging niet schuldig te willen zijn aan de onheilen die daaruit zouden voortkomen".
Mede n.a.v. "De souvereine en independente staat Zeeland", door dr. J. H. Kluiver; uitg. De Zwarte Arend, Middelburg, 1998; ISBN 90 804263 1 8; 296 blz.; 54,50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1998
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1998
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's