Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het rapport van de club van Rome (4, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport van de club van Rome (4, slot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten aanzien van de economische groei heeft de Club van Rome een duidelijke waarschuwing laten horen: stop die groei. Een waarschuwing die we niet zomaar naast ons kunnen neerleggen. In het vorige artikel is deze zaak aan de orde gekomen.
Thans dienen we de vraag te bespreken hoe we aan moeten met die andere suggestie van het Rapport: stop ook de groei van de wereldbevolking, en wel zo spoedig mogelijk. Veel christenen, ook wel uit onze kringen, zetten hier vraagtekens. Mag men tegen scheppingsordinantiën ingaan? Sommigen vragen of God de wereld dan te klein heeft geschapen. Degenen onder ons met een jong gezin - ik behoor er zelf toe - hebben met deze vragen rechtstreeks te maken. Daarom ook wil ik, als afsluiting van deze reeks, graag iets erover schrijven. Met enige schroom overigens. Ik ervaar deze problemen als bijzonder complex en pretendeer niet meer dan een paar aanwijzingen te geven.
Allereerst de laatste vraag: is de aarde niet groot genoeg geschapen. Het antwoord moet luiden dat de aarde niet oneindig groot is. Haar oppervlak heeft een grens. Dat houdt in dat de groei van de wereldbevolking nooit onbeperkt door kan gaan; ook daaraan is een grens. Men kan zeggen dat God het met deze aarde niet zover zal laten komen, dat die grens wordt bereikt. Maar dat staat nergens in de Bijbel en we zullen moeten erkennen dat we niet weten wat Gods plannen zijn.
Intussen bevat het Rapport van de Club van Rome aanwijzingen dat die grens niet meer zo ver weg is. En ook als blijkt dat de berekeningen uit het Rapport in deze te pessimistisch zijn is er reden om te vrezen voor de gevolgen van een nieuwe verdubbeling of verdrievoudiging van de wereldbevolking. Het zou best eens kunnen zijn dat we de problemen niet aankunnen die deze verdere groei met zich zal meebrengen. En dat dienen we ons te realiseren.
Blijft de vraag: mogen we tegen scheppingsordinantiën ingaan? Men doelt hierbij vooral op Gen. 1:28 waar God tegen de mens zegt: weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u. Afgezien van het feit dat dit meer een zegen dan een gebod is, moet hier toch uitdrukkelijk worden verwezen naar vers 22, waar hetzelfde tegen de dieren wordt gezegd. En hoe is het met de dieren gegaan? De soorten zijn talrijk geworden maar breidden zich op een gegeven tijd niet verder uit. Er komt een moment dat er evenveel exemplaren sterven als er geboren worden: de soort is dan met zijn omgeving in evenwicht. Daar zorgen die dieren niet zelf voor: zij volgen de door God geschapen natuurwetten die wij instinkt noemen. Deze wetten zorgen er voor dat het evenwicht gehandhaafd blijft. Uit niets blijkt dat het de bedoeling was dat al die soorten zich maar zouden blijven uitbreiden. Een „scheppingsordinantie" in die zin kom ik dan ook nergens tegen.
Soms echter (meestal door toedoen van de zondige mens!) gaat er iets mis; één of meer soorten krijgen de kans om zich geweldig uit te breiden. Men spreekt dan van een plaag.
Van de mens wordt in vele opzichten verwacht dat hij zijn verstand hanteert in zaken die bij het dier via zijn instinkt worden bestuurd. Daarin spelen ook de betrekkingen tot zijn medemensen mee - dat behoren zij althans te doen.
Met name de hedendaagse mogelijkheden tot gezinsplanning geven ons een grote extra verantwoordelijkheid. Onze ouders en grootouders droegen déze verantwoordelijkheid in mindere mate. Hun zorgen waren vaak van andere aard. Maar nu God ons mogelijkheden heeft geopend om allerlei ziekten effektief te bestrijden zullen we moeten beseffen dat ook een rem op de bevolkingsgroei is weggevallen; dat aan die groei eens een einde moet komen en dat wij ervoor dienen te waken dat dit op rampzalige wijze gebeurt. Terwille van onze kinderen ook. Juist als gelovige kan en mag ik dit niet anders zien. Als we duidelijke aanwijzingen zouden hebben dat verdere bevolkingsgroei minder gewenst is, dan is dat een appèl op onze verantwoordelijkheid en dienen we daar rekening mee te houden. De vraag is alleen maar of de dringende suggesties van de Club van Rome (en ook van anderen) ons ondubbelzinnig in deze richting wijzen. Daarover gaat de diskussie.
Nu neig ik, op grond van de gegevens van anderen (zie artikel twee) tot de konklusie dat het Rapport van de Club van Rome wat te pessimistisch is en dat het gevaar van een overbevolking op wereldschaal nog niet direkt voor de deur staat. Plaatselijk is het wel een probleem, in India bijvoorbeeld. In andere landen echter, zoals bijvoorbeeld Rusland, wordt juist de geringe bevolkingsdichtheid als een ernstig probleem ervaren (en de vorming van grote gezinnen van staatswege aangemoedigd).
Vast staat dat van een wereldbevolkingsprobleem nauwelijks sprake zou zijn als de welvaart rechtvaardiger over de wereld verdeeld was (iets waarop bijvoorbeeld dr. Bak met nadruk wijst). Ook zou de bevolkingsdruk aanzienlijk minder zijn als met name de welvarende volken minder roofbouw pleegden op hun voorraden en vooral ook op de voorraden van anderen. Het is dat roofbouw plegen waardoor ook in het verleden de problemen van overbevolking ontstonden. Jaren geleden publiceerde een van mijn collega's bij zijn proefschrift de stelling dat overbevolking geen verschijnsel van de laatste tientallen jaren is maar in feite al een geschiedenis van 8000 jaar heeft. En inderdaad: onzorgvuldig omspringen met landbouw- en weide grond met de daaruit voortkomende uitputtings- en vervuilingsproblemen leidde toen al tot de ineenstorting van beschavingen.
Het probleem in Nederland is ook niet in de eerste plaats dat we met zijn veertien miljoenen zijn, maar dat we met veertien miljoen rijkaards zijn, die bovendien steeds meer willen hebben. Het probleem van ons volle Nederland is in feite louter economisch. Het aantal mensen op zich speelt niet de grootste rol. Bovendien neemt de bevolkingsgroei gestadig af. Het grote gezin wordt zo langzamerhand een uitzondering; de meeste Nederlanders prefereren een gezin met twee, hoogstens drie kinderen. (Helaas zijn gemakzucht en materialisme hierbij vaak de doorslaggevende faktoren en speelt de persoonlijke verantwoordelijkheid nauwelijks een rol; soms krijgt men wel eens de indruk dat één kind al te veel is).

De konklusie die we in onze Nederlandse situatie moeten trekken is dan ook dat de suggesties van de Club van Rome hier geen aanleiding geven tot het voorstaan van een aktieve bevolkingspolitiek. Het voorstel van een Rotterdams raadslid, voortaan trouwboekjes aan jonggehuwden te verstrekken waarin slechts plaats is voor twee kinderen acht ik daarom paniekerig en dwaas. Even dwaas en ook ergerlijk vind ik de wijze waarop sommigen de ouders van grote gezinnen met de vinger menen te moeten nawijzen. De grote gezinnen zijn uit het oogpunt van bevolkingsgroei geen probleem in ons land. Wel is het zo dat niet elke Nederlander momenteel een groot gezin zou moeten hebben. Dat zou inderdaad enorme problemen met zich meebrengen. Maar zo is de situatie hier nu eenmaal niet.
Intussen spelen bij de vraag naar de gezinsgrootte vele andere faktoren mee, die vaak dringender zijn dan het probleem van een eventuele overbevolking. Voor het wat kleinere gezin is om verschillende redenen veel te zeggen; ik kom hiermee echter bulten mijn onderwerp en laat die zaak dus rusten. Overigens zou ik het toejuichen als deze problematiek te zijner tijd nog eens enige aandacht in dit blad zou krijgen.
Deze beschouwing moge ik afsluiten met een citaat van de socioloog dr. G. Dekker, verbonden aan de theologische fakulteit van de VU: „De bevolkingsontwikkeling is een faktor en daar moet ook zeker op gelet worden, maar we zouden het ons te gemakkelijk maken als we alleen op onze gezinsgrootte zouden letten en niet op onze consumptie. Men zou kunnen zeggen: niet het tweede of derde kind, maar de tweede auto en het tweede huis brengen ons in moeilijkheden. En het motto van de te voeren reclamecampagne: 'Veel te veel kinderen krijgen straks geen leven'. Geboortebeperking is noodzaak zou dan ook beter kunnen luiden: 'Veel te veel kinderen krijgen straks geen leven. Consumptiebeperking is noodzaak'. Dat zou eerlijker zijn. En het leidt (...) onze aandacht niet af van de zaken waar het werkelijk op vast zit."
Ik hoop dat ik in deze vier artikelen een indruk heb kunnen geven van enkele problemen waarmee de Club van Rome ons konfronteert. Deze problemen behoeven ons niet in paniek te brengen. David zei reeds: Mijn tijden zijn in Uw hand (psalm 31) en dat geldt nog. Aan ons echter de opdracht, die tijden te verstaan en te benutten.

Driehuis, A. Ruiter

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1972

De Wekker | 8 Pagina's

Het rapport van de club van Rome (4, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1972

De Wekker | 8 Pagina's