"O Veralby" was een kluizenaar
Hij had als Leids student een mooie schuilnaam gekozen; hij zat met zijn collega Klikspaan en anderen overal bij. Maar hij eindigde zonder vriendschappen en als „gekke kluizenaar in Arnhem". De jurist mr. A. Ver Huell zou vooral naam maken als tekenaar en illustrator, maar als schrijver ontwikkelde hij steeds radicaler en merkwaardiger denkbeelden. Jan Bervoets promoveerde aan de Vrije Universiteit op een letteren- proefschrift over leven en werk van de Arnhemse tekenaar en kunstverzamelaar Alexander Ver Huell alias "O Veralby" (1822 tot 1897). Van dat boek verscheen ook een handelsuitgave.
Ver Huell is, weinig vleiend maar wellicht terecht, wel aangeduid als „een getormenteerde gek die schrijven en tekenen kan". Dat laatste bewees hij onder meer als illustrator van "Studententypen", geschreven door de Leidse student J. Kneppelhout, die zich "Klikspaan" noemde. Ver Huell tooide zich toen nog met het toepasselijke pseudoniem "O Veralby". Dat zou later wel veranderen. Ver Huells leven verliep tamelijk tragisch. Hij werd steeds meer een melancholicus die zich mokkend in z'n eigen kluizenaarswereldje in Amhem terugtrok, zich miskend en vervolgd en door zijn uitgevers verraden voelde, maar zich troostte met het besef dat verguizing een waarachtig kunstenaar immer vergezelt...
Geniaal en gek
Nu paste melancholie wel bij het romantische levensgevoel der 19e eeuw met z'n De Génestet, Piet Paaltjens (Francois HaverSchmidt) en andere droefgeestigen, maar bij Ver Huell leken de grenzen van wat nog 'normaal' mag heten ver te zijn overschreden. Daar komt bij dat hij het zichzelf en anderen niet gemakkelijk maakte met zijn radicale denkbeelden over zo uiteenlopende zaken als de joden, vaderlandsliefde, roomsen en zo meer. Bervoets probeert dit kunstenaarsleven -van een zonderling die toch ook een genie was- te doorgronden en voegde aan zijn biografie een overzicht toe van Ver Huells tekeningen en geschriften. Tot die geschriften behoorde ook zijn dagboek, waarin hij aantekent hoe zijn plannen voor een nationaal schilderijenmuseum worden gedwarsboomd. Hij wijt dat aan de joden èn aan de jezuïeten. Zijn roomse dienstboden zouden in een komplot zitten met de joden en dat leidde uiteindelijk tot het Rijksmuseum... Delen uit dit onthullende dagboek gaf Bervoets in 1985 al uit. De conclusie moet wel zijn dat Ver Huell langzaam maar zeker volslagen paranoïde werd. Dat de Leidse studenten-schrijvers der 19e eeuw na hun fris ironisch jeugdwerk als gevestigde burgers soms omsloegen in brave moraliserende dominees of andere 'aangepaste' lieden, is bekend. Uit Hildebrand ("Camera Obscura") ontwikkelde zich de ietwat saaie dominee en theologie-professor Nicolaas Beets. Kneppelhout bleef niet zijn leven lang de lolbroek "Klikspaan". Ds. J. J. L. ten Kate had vroeger ook leutiger gedichten geschreven dan zijn latere vrome verzen. Maar de ontwikkelingsgang van de rechtenstudent "O Veralby" naar de latere jurist mr. A. Ver Huell is, vooral vanaf 1853, in meer dan één opzicht abnormaal, zelfs voor die tijd. Hij werd een teruggetrokken levend tekenaar en schrijver, ging de waandenkbeelden die hijzelf opriep bestrijden, zegde z'n luchtige jeugdwerk vaarwel, verbrak zijn verloving, ging zich zeer ouderwets kleden en iedereen bestoken met uitingen van zijn achtervolgingswaanzin en komplottheorieën. In bepaalde opzichten doet hij me denken aan zijn vroegere tijdgenoot Sören Kierkegaard in Kopenhagen. Maar diens onaangepast gedrag was minder uiting van wanen als wel van diepe gedachten over kerk en geloof. Een vergelijking van Ver Huell met tijdgenoot en wijsgeer Friedrich Nietzsche, die in de nacht van waanzin te gronde ging, lijkt te ver gezocht. Een denker van formaat was Ver Huell niet. Een tekenaar en illustrator van formaat was hij wèl, met name in z'n Leidse jaren, toen hij nauw samenwerkte met lithograaf C. C. A. Last, die zijn tekeningen in steendruk overbracht. Later, in Arnhem, lag hij met iedereen overhoop, vooral met z'n uitgevers: Kruseman, Thieme en Gouda Quint, en met Kneppelhout, die dichtbij woonde, maar met wie hij gebroken had. Zijn prentkunst, zoals de knap getekende "Eene aangezigtspijnphantasie" uit 1851 of zijn aangrijpende "Zelfmoord" uit 1878, zijn houtgravure over de cholera uit 1867, maar ook zijn historische taferelen en z'n landschappen, toont één kant van zijn ingewikkelde persoonlijkheid. Voor Bervoets wel de meest geniale kant. Maar zijn, soms heel rare, geschrijf, zoals "Volk en kunst" en het vervolg erop in de Amhemsche Courant in 1863, laat de andere kant zien.
Bervoets, een opvolger van Ver Huell-biograaf dr. Joh. Dyserinck (1907), tekent chronologisch Ver Huells levens- en werkperioden, zijn grote produktie en eerst humoristische en ironische kijk op mens en wereld. Er zijn juweeltjes van teken-en prentkunst in Ver Huells albums, zoals "De visch en de mensch", "Zijn er zoo?", in zijn verzamelingen (Maritiem museum "Prins Hendrik" en Den Briel). De waardering die hij zocht, kreeg hij bij zijn leven niet -hij weigerde per advertentie een medaille omdat het geen hoge koninklijke onderscheiding was...- maar naderhand, in 1899 reeds, werden zijn complete werken heruitgegeven. Bervoets rekent hem tot het 19e-eeuwse "idealisme". Hij drukte zich steeds meer theatraal uit. De volgende generatie 'lustte' hem niet meer. Bervoets wil het tekenwerk van Ver Huell, die later leed aan de ziekte van Parkinson, wel vergelijken met dat van grote namen als Horace Daumier, Caran d'Ache of Wilhelm Busch of Steinlen. Ver Huells laatste volledige bundel tekeningen was in 1880 "Pijlspitsslijpersnakroost". Keerden nog eenmaal de oude humor en ironie terug?
Waardering
Helemaal vergeten is hij ook in onze tijd nog niet: boekomslagen van "Tussen Medemblik en Hippolytushoef' van L. Th. Lehmann en van "De muichelmoordenaar" door Martin van Amerongen gaan terug op prenten van Ver Huell uit "Jeugd" en "Is het waar of niet". En schrijvers als Gerard Reve, Annie Romein-Verschoor en Maria Dermoüt noemden hem met ere. Heel anders reageerde kunstcriticus Pierre Janssen, die als directeur van het Arnhems Gemeentemuseum Ver Huells kunst afwees en zijn naam niet eens correct spelde. Met de nalatenschap van Ver Huell voor dit museum wist Janssen niets aan te vangen. Hij noemde hem „een soort karikaturist, een beetje azijnige humor had hij, moeilijk na te voelen. (...) Zo belangrijk of aardig is de man zijn werk eigenlijk niet". Aldus deze publicist, die zovelen (naar) kunst leerde kijken. Bervoets probeert dit beeld te corrigeren. Voor hem had de tekenaar wel degelijk geniale trekken. Maar onze kijk op dat tekenwerk is vertroebeld door onze kennis van zijn, inderdaad gekke, geschriften.
N.a.v. "Alexander Ver Huell. Een levensbeschrijving", door Jan Bervoets. Handelseditie: Walburg Pers, Zutphen. Rijk geïllustreerd met prenten en foto's, gebonden, groot formaat; 270 blz.; prijs 74,90 gulden.
De conclusie moet wel zijn dat Ver Huell langzaam maar zeker volslagen paranoïde werd. Dat de Leidse studenten-schrijvers der 19e eeuw na hun fris ironisch jeugdwerk als gevestigde burgers soms omsloegen in brave moraliserende dominees of andere 'aangepaste' lieden, is bekend. Uit Hildebrand ("Camera Obscura") ontwikkelde zich de ietwat saaie dominee en theologie-professor Nicolaas Beets. Kneppelhout bleef niet zijn leven lang de lolbroek "Klikspaan". Ds. J. J. L. ten Kate had vroeger ook leutiger gedichten geschreven dan zijn latere vrome verzen. Maar de ontwikkelingsgang van de rechtenstudent "O Veralby" naar de latere jurist mr. A. Ver Huell is, vooral vanaf 1853, in meer dan één opzicht abnormaal, zelfs voor die tijd. Hij werd een teruggetrokken levend tekenaar en schrijver, ging de waandenkbeelden die hijzelf opriep bestrijden, zegde z'n luchtige jeugdwerk vaarwel, verbrak zijn verloving, ging zich zeer ouderwets kleden en iedereen bestoken met uitingen van zijn achtervolgingswaanzin en komplottheorieën. In bepaalde opzichten doet hij me denken aan zijn vroegere tijdgenoot Sören Kierkegaard in Kopenhagen. Maar diens onaangepast gedrag was minder uiting van wanen als wel van diepe gedachten over kerk en geloof. Een vergelijking van Ver Huell met tijdgenoot en wijsgeer Friedrich Nietzsche, die in de nacht van waanzin te gronde ging, lijkt te ver gezocht. Een denker van formaat was Ver Huell niet. Een tekenaar en illustrator van formaat was hij wèl, met name in z'n Leidse jaren, toen hij nauw samenwerkte met lithograaf C. C. A. Last, die zijn tekeningen in steendruk overbracht. Later, in Arnhem, lag hij met iedereen overhoop, vooral met z'n uitgevers: Kruseman, Thieme en Gouda Quint, en met Kneppelhout, die dichtbij woonde, maar met wie hij gebroken had. Zijn prentkunst, zoals de knap getekende "Eene aangezigtspijnphantasie"uit 1851 of zijn aangrijpende "Zelfmoord" uit 1878, zijn houtgravure over de cholera uit 1867, maar ook zijn historische taferelen en z'n landschappen, toont één kant van zijn ingewikkelde persoonlijkheid. Voor Bervoets wel de meest geniale kant. Maar zijn, soms heel rare, geschrijf, zoals "Volk en kunst" en het vervolg erop in de Amhemsche Courant in 1863, laat de andere kant zien.
Prent van Alexander Ver Huell in het tijdschrift "De Nederlandsche Spectator" van 28 december 1856: terwijl het hondje Philos (vriend) toekijkt „nemen Alexander V. H. en de Oude Heer Smits aandoenlijk af scheid".
Gezellige auteurs
38 genoot- en gezelschappen houden zich hier bezig met literatuur, de leesgezelschappen en vele algemene sociëteiten met hun literaire secties niet meegeteld.
Psalmberijmers
Die vaak saai geachte "eeuw van verval" beleefde in elk geval getalsmatig een bloei van literaire bedrijvigheid. De universiteiten van Leiden en Utrecht zijn zulke broeinesten, met genootschappen als "Lingaque animoque fideles" (zoiets van: trouw aan taal en geest. Leiden 1757) en "Dulces ante omnia musae" (Vóór alles zoet zijn de muzen, Utrecht 1759). In Leiden wordt de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde opgericht (1766). In de jaren '70 ontstaan nieuwe typen: "Kunst wordt door arbeid verkreegen" en "Kunstliefde spaart geen vlijt". Wie deze genootschappen oprichtten, wat ze deden en wat ze te maken hadden met de politiek van 1787 en Bervoets, een opvolger van Ver Huell-biograaf dr. Joh. Dyserinck (1907), tekent chronologisch Ver Huells levens- en werkperioden, zijn grote produktie en eerst humoristische en ironische kijk op mens en wereld. Er zijn juweeltjes van teken-en prentkunst in Ver Huells albums, zoals "De visch en de mensch", "Zijn er zoo?", in zijn verzamelingen (Maritiem museum "Prins Hendrik" en Den Briel). De waardering die hij zocht, kreeg hij bij zijn leven niet -hij weigerde per advertentie een medaille omdat het geen hoge koninklijke onderscheiding was...- maar naderhand, in 1899 reeds, werden zijn complete werken heruitgegeven. Bervoets rekent hem tot het 19eeeuwse "idealisme". Hij drukte zich steeds meer theatraal uit. De volgende generatie 'lustte' hem niet meer. Bervoets wil het tekenwerk van Ver Huell, die later leed aan de ziekte van Parkinson, wel vergelijken met dat van grote nameri als Horace Daumier, Caran d'Ache of Wilhelm Busch of Steinlen. Ver Huells laatste volledige bundel tekeningen was in 1880"Pijlspitsslijpersnakroost". Keerden nog eenmaal de oude humor en ironie terug?
Waardering riü
Helemaal vergeten is hij ook in onze tijd nog niet: boekomslagen van "Tussen Medemblik en Hippolytushoef' van L. Th. Lehmann en van "De muichelmoordenaar" door Martin van Amerongen gaan terug op prenten van Ver Huell uit "Jeugd" en "Is het waar of niet". En schrijvers als Gerard Reve, Annie Romein-Verschoor en Maria Dermoüt noemden hem met ere. Heel anders reageerde kunstcriticus Pierre Janssen, die als directeur van het Arnhems Gemeentemuseum Ver Huells kunst afwees en zijn naam niet eens correct spelde. Met de nalatenschap van Ver Huell voor dit museum wist Janssen niets aan te vangen. Hij noemde hem „een soort karikaturist, een beetje azijnige humor had hij, moeilijk na te voelen. (...) Zo belangrijk of aardig is de man zijn werk eigenlijk niet". Aldus deze publicist, die zovelen (naar) kunst leerde kijken. Bervoets probeert dit beeld te corrigeren. Voor hem had de tekenaar wel degelijk geniale trekken. Maar onze kijk op dat tekenwerk is vertroebeld door onze kennis van zijn, inderdaad gekke, geschriften. N.a.v. "Alexander Ver Huell. Een levensbeschryving", door Jan Bervoets. Handelseditie: Walburg Pers, Zutphen. Ryk geïllustreerd met prenten en foto's, gebonden, groot formaat; 270 biz.; prys 74,90 gulden. 1795 (de Franse tijd, strijd tussen prinsgezinden en patriotten) ging Singeling na, ook hun organisatievorm in publieke en niet-publieke genootschappen, wie er lid werden, welk beroep of ambt ze hadden, wat hun literaire denkbeelden waren en of ze feitelijk literair publiceerden. We komen onbekende èn klinkende namen tegen: Hiëronymus van Alphen, Rhijnvis Feith, maar ook ds. Georgius Lemke uit Harlingen, Joh. Eusebius Voet, ds. H. J. Folmer en anderen van de Staten-Psalmberijming van 1773. lïen pittig onderzoek! N.a.v. "Gezellige schrijvers", door C. B. F. Singeling; Uitg. Rodopi, Amsterdam & Atlanta; 354 bIz.; prys 32,50 gulden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 9 augustus 1993
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 9 augustus 1993
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's