Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bosbegrazing, veelbelovend of "ongepolijste gedachte"?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bosbegrazing, veelbelovend of "ongepolijste gedachte"?

Grote graseters kunnen vergrast bos nieuwe impulsen geven

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1975 veroorzaakte de bioloog Harm van de Veen nogal wat opschudding. Hij lanceerde een aantal spectaculaire ideeën over "een zelfregulerend ecosysteem". Een ecosysteem is een levensgemeenschap met het natuurlijk milieu en de verschillefide relaties daarin ten opzichte van elkaar. Zo'n systeem is zelfregulerend, als de mens op geen enkele manier ingrijpt. Niet eenvoudig in een dichtbevolkt land. Maar het kan, zei Harm.

Het is duidelijk dat voor zelfregulatie de fauna zo moet zijn samengesteld, dat alle soorten predatoren (natuurlijke vijanden) aanwezig zijn. Die moeten immers zorgen voor aantalregulatie. Tevens dienen dan ook flora en fauna elkaar in evenwicht te houden. Waar geen mensen wonen, bestaat deze situatie en is er natuurlijk evenwicht. Van de Veen vindt dat dit ook kan worden hersteld waar dat is verdwenen. Zoals in ons land.

Grazers en rovers

Van de Veen pleitte er al bijna vijftien jaar geleden voor om bij het beheer van natuurgebieden grote grazers in te zetten. Het liefst was hij begonnen met wisenten. Dat stuitte op te veel verzet. Hij kreeg in 1982 echter de kans te gaan experimenteren met een groep Schotse Hooglanders. Daarvoor stelcfe Natuurmonumenten 175 hectare bos van de fraaie Imbos in het Nationaal Park Veluwezoom beschikbaar.

Met die terreinkeuze was niet iedereen gelukkig. De heer Peletier, een man  langdurige ervaring met Hereford-runderen, die op zijn landgoed vrij rondlopen, zei van die keuze: „Het enige stukje echt oerbos dat we nog rijk zijn, had voor zoiets gespaard moeten blijven". Gunstige resultaten verwachtte hij wel: „Doordat in de winter dor gras en hei kaalgevreten worden, ontstaan in het voorjaar prachtig groene grasweiden en in het najaar mooie heidevelden. Ook trappen koeien veel zaden de grond in, zodat een gemengd bos ontstaat Wisenten, vrij in het bos, is het ideaal van Harm van de Veen.

Het Bossenboek

 Ton van Wijlen raakt niet uitgeschreven over het bos. Als bosbouwer van beroep doet hij dat vakkundig. Als veldbioloog ziet hij niet alleen bomen en houtproduktie. Dit boek toont het opnieuw aan. Hij schrijft over "Bossen en ruigten, vroeger en nu". Wat daarin leeft en groeit. Hoe het ontstaat en zich ontwikkelt. Een compleet "Bossenboek".

Bijzonder knap is het dat de schrijver ook voor dit boek de vele illustraties zelf heeft gemaakt. Goede tot zeer goede kleurenfoto's worden afgewisseld door zwart-wittekeningen. Ik herhaal wat ik schreef over zijn "Bossenatlas deel II": „Ton van Wijlen is een veelzijdig man, die knap werk tot stand brengt. Ook in dit boek zijn de illustraties door hem gemaakt en dat is nogal wat. Hoe krijgt de man het voor elkaar!" De tekeningen van insekten en bloemen zijn erg goed; die van het burlende hert en het rendier zijn minder-fraai. De auteur blijkt vooral goed in het fijnere tekenwerk.

Vlotte stijl

Over zijn stijl schreef ik reeds een aantal keren. Bij Van Wijlen is het meeste met veel berken en laaggroeiend gewas. Er wordt veel op onderhoudskosten bespaard. Het gaat wel om de vraag wat je met bos wilt, want de houtopbrengst wordt minder".

Experiment

Daar ging en gaat het Harm van de Veen niet om. Hij vindt onze bossen onnatuurlijk en stelt dat natuurbehoud en houtproduktie niet samen kunnen gaan. Daar is weinig tegenin te brengen. Onze bossen zijn onnatuurlijk en arm aan flora en fauna. Ze zijn bewust aangeplant voor houtproduktie. Kun je ze omvormen tot natuurlijk bos? Volgens Van de Veen wel. Met Schotse Hooglanders en liefst ook wisenten. In later stadium heb je dan zelfs rovers als wolven en lynxen nodig om die 'grote grazers' in toom te houden. Hoe verloopt het experiment dat nu ruim vijf jaar oud is? Toen de dieren pas in de Imbos graasden, zei Van de Veen: „Van succes praat ik pas, als blijkt dat de proef geslaagd is. In totaal duurt die vijf jaar". En die zijn nu ruimschoots voorbij.

In "Natuurbehoud" 1987-4 doet een van de onderzoekers, drs. S. E. van Wieren, verslag van het experiment. Een artikel dat nauwelijks iets over de resultaten vermeldt. Wel hoe het met de dieren is gegaan, dat ze winterhard zijn, zich hebben vermeerderd en in goede welstand verkeren. Kun je al iets zien van het effect dat bosbegrazing belooft te geven?

„Het gras is op veel plekken zeer kort geworden. De in de loop van jaren ontstane dikke viltlaag is dunner geworden. Allerlei plantesoorten hebben zich opnieuw gevestigd. Er komt ook weer hei spontaan terug". Allerlei plantesoorten... klinkt erg vaag. Waarom worden ze niet genoemd? Harm van de Veen zei, toen de proef nog geen jaar oud was: „Zelfs in deze korte tijd is er op sommige plaatsen spontaan wilde braam gaan groeien. Andere planten volgen waarschijnlijk snel. Je kunt op korte termijn duidelijk verandering in de vegetatie verwachten".

Rechtvaardiging

Onderzoeker Van Wieren schrijft wel: „Na vijfjaar begrazing hebben de runderen ontwikkelingen in gang gezet die veelbelovend zijn", maar noemt die nauwelijks. Typerend vind ik de bruisend en onstuimig, turbulent of verbluffend, ontstellend en ongelooflijk kolossaal. Daardoor "wemelt" het in zijn tekst van "ontelbare" krachtige woorden. Over de egel schrijft hij bij voorbeeld: „Als een puntige bulldozer ramt hij dwars door de takkige struiken heen". Zijn opvatting over vogelzang spuide hij al eerderen zijn mening is ongewijzigd. Lees maar: „De vogels bezingen het heerlijke weer en kwelen een loflied op de Schepper. Althans, dat denken wij... Maar laten we ons vooral niet vergissen! Want wat wij voor lieflijk en vredig houden, zijn in werkelijkheid liederlijke reeksen van verwensingen en bedreigingen, die door fanatiek gillende, donzig bevederde diertjes door het luchtruim worden geslingerd". Je moet van deze stijl houden. Die is overigens vlot en zeer goed leesbaar, door de evenwichtige afwisseling van lange en korte zinnen. „Eten en gegeten worden... de strijd volgende passage: „Een toegenomen aantal bezoekers heeft in ieder geval duidelijk genoten van de aanwezigheid van de Hooglanders. In het weekend gaan veel mensen 'op safari' naar de Imbos. Kinderen (maar ook hun ouders) vinden de speurtocht naar de Hooglanders een spannende aangelegenheid. En, in tegenstelling tot het gezoek naar herten, worden de inspanningen vrijwel altijd beloond. Hoewel onze wandelaar dus wat minder rust kan vinden, is de aantrekkelijkheid van het gebied door de aanwezigheid van de Hooglanders duidelijk toegenomen".

Deze slotconclusie dient blijkbaar als rechtvaardiging van dit dure experiment. Daarvan geldt nu: „De tijd is nog te kort geweest voor grootse resultaten". Of is het experiment toch tot mislukken gedoemd?

Drs, Van Pinxteren, etholoog, kenner van diergedrag, acht het niet mogelijk dat de vegetatie op de Veluwe door oerossen en andere grote grazers in toom kan worden gehouden. En nog minder dat die grote grazers op hun beurt door wolven zouden worden geselecteerd. Want volgens hem laat de natuur zich niet dwingen. In een kleinschalig land waar de natuur reeds eeuwen door de mens is gereguleerd kan de idee van een "zelfregulerend ecosysteem" volgens hem nooit gerealiseerd worden. Daarmee wil niet zijn gezegd dat begrazing in natuurgebieden geen effect heeft. Het vraagt echter zeker nog een periode van vijf jaar om te kunnen vaststellen in welke vorm en omvang dit zinvol is terwijl de mens zal moeten blijven 'reguleren'!

Hoogvliegerij

In het pasverschenen boek van Ton van Wijlen schrijft deze, als bosbouwer, kritisch over "Grote zoogdieren in het bos". Als aanvulling op mijn recensie neem ik die passage graag op. Hij schrijft: „De mens reguleert naar hartelust. Het is nu zelfs zover, dat men overweegt om weer grote zoogdieren als wilde runderen, wilde paarden, wolven en lynxen los te laten in de bossen. Omdat ze daarin van oudsher thuishoren. Omdat ze onderdeel hebben uitgemaakt van het natuurlijk milieu. Omdat ze daarom recht hebben opnieuw deel uit te maken van het natuurlijke milieu van tegenwoordig. Grote graseters als wilde runderen en paarden zouden de vergraste bossen nieuwe impulsen kunnen geven. Ze zouden het gras wegvreten en de grond vrijmaken voor de opslag van jong geboomte. En ruwe rovers als wolven en lynxen zouden de natuur kunnen reguleren, als het gaat om het op peil houden van bij voorbeeld de hertenen reeënstand...

Allemaal ongepolijste gedachten. Salonfilosofie. Borrelpraat. Hoogvliegerij, overgoten met een wetenschappelijk getint sausje. Het is immers uitgesloten dat wij, mensen, slopers van het immense Europese oerwoudenrijk van weleer, nu in deze moderne tijden even snel het geperfectioneerde natuurlijke evenwicht van het oerwoud van de gematigde luchtstreken kunnen herintroduceren!"

Dit gaat keihard tegen de mening van Harm van de Veen in. Ton van Wijlen vervolgt, naar mijn mening terecht, over natuurlijk evenwicht aldus: „Het biologisch oerwoudenevenwicht dat om het bestaan woedt in het bos op z'n felst. Dit boek gaat vooral over die strijd om het bestaan", schrijft de auteur in de inleiding. Daarvan merkt de doorsneewandelaar niet zoveel. Benadert de schrijver het daarom zo sterk?

Nuchter oordeel

In zijn enthousiasme is Ton van Wijlen soms te optimistisch. In "Wachter in het bos... een extra biologische dimensie" somt hij een rijkdom aan in water levende organismen op, die in het meeste water van ons land niet meer te vinden is. En waar zijn nog van die „heldere, koele, snel stromende beken met rivierkreeften, heel bijzondere salamanders, zeldzame platwormen en andere biologische exclusiviteiten"?

Ton van Wijlen is een nuchter mens. Over wasbeertjes, dieren die niet bij ons thuishoren maar zich als immigranten vanuit Duitsland hebben gevestigd, schrijft hij positief. Veel biologen vinden het toelaten van deze dieren faunavervalsing, een bedreiging voor eigen fauna. Ton van Wijlen schrijft: „Onderzoek heeft aangetoond, dat ze nauwelijks of geen vogels eten, heel veel planten en ingebaseerd was op oneindig grote, volstrekt wilde wouden met kolossale bomen, ondoordringbare struwelen en een welhaast verpletterende diversiteit aan levende organismen. Het oerwoudevenwicht, waar plaats was voor beperkte aantallen wolven, paarden, lynxen, runderen en meer van dat grote spul. Omdat in de huishouding van de natuur op dat moment en op die plaats ruimte was gereserveerd voor deze grootste dieren van het woud".

De argumenten die Ton van Wijlen aanvoert tegen het introduceren van grote grazers en roofwild zijn sterk en worden door meer mensen gedeeld. Er is voor wat Van de Veen wil ruimte nodig. Ik citeer verder: „Nu is die ruimte er niet meer. Zij is er allang niet meer. Omdat de oerwouden verdwenen zijn, weggevaagd door de mens. Laten we daarom bescheiden blijven en erkennen, dat we de natuur niet kunnen opdragen het complexe oerwoudensysteem te creëren in woudsplinters (want dat zijn onze

Ook het landgoed Wolfheze wordt hegraasd door runderen en paarden. sekten, een gering aantal amfibieën en reptielen en verder nog wat knaagdieren en vissen. Wasberen zijn, met andere woorden, in geen enkel opzicht schadelijk". De meningen over dergelijke zaken zijn verdeeld en zullen dat blijven! Van Wijlen vindt preventieve afschot van vossen niet verstandig en heeft geen bezwaar tegen de vele muskusratten...

Sluw zoogdier

De auteur gelooft in de evolutie. Hij schrijft daarover alsof de op die theorie berustende veronderstellingen bewezen zijn. Zoals iemand schrijft over dingen die hij zelf heeft gezien en beleefd. De mens noemt hij bij voorbeeld een „sluw zoogdier". Dat doen aanhangers van de evolutietheorie steeds vaker. Alsof zij daar trots op zijn. Theorieën kunnen slechts worden nageschreven. Het gebeurt zo vaak dat velen het als vaststaand aannemen.

Voor het eerst las ik in dit boek het volgende: „Het is vrijwel (!) zeker, dat de voorouders van de honingbij en de hommel een solitair leven hebben geleid. Vele miljoenen jaren geleden echter moet er iets (!) zijn gebeurd, wat ze ertoe heeft gebracht een volkomen andere

Het vervolg van "wisenten in het bos" is: wolven introduceren... (Diezeis Niederjagd, 1882). kleine bossen toch...), die qua oppervlakte en samenstelling volstrekt ongeschikt zijn voor een dergelijke operatie. Want laten we wel wezen, herten, runderen, paarden, wolven en noem maar op fokken in een bosachtige omgeving, dat kunnen we allemaal. Dat is het dierentuinid:ee. Maar een biologisch oerrnilieij fokken in een door steden en iiidustriéën vérgé-' ven werelddeel, dat kunnen we nooit!" Terwijl veel mensen zich opwinden over faunavervalsing door wasbeertjes en muskusratten als vreemde indringers, experimenteren anderen met uitheemse runderen als 'bosbeheerders'. Laten we het maar als werkverschaffing zien. Over een aantal jaren levert het misschien nieuwe objecten. Om te herstellen wat nu verkeerd wordt gedaan. Dit zal door experimenteren moeten worden aangetoond. En dan kan misschien ook blijken of de voorstanders van bosbegrazing toch gelijk hebben... levenswijze te gaan volgen..." (Uitroeptekens van mij, SvdV)

Wie zich aan die evolutiegedachten ergert, moet in het begin van dit boek een paar bladzijden overslaan. Daarna volgt een enorme hoeveelheid boeiende tekst over het bos en wat daarin te zien en te beleven valt. De uitgever schrijft in de aankondiging: „Maar laten we niet vergeten dat er ook nog heel wat te genieten valt. Daar kom je vooral achter als je met Ton van Wijlen het bos en de natuur ingaat". Zelf zegt de auteur: „Dit boek trekt dwars door de bossen van ons land. Het staat stil bij kevers, vlinders, mieren en ander nietig spul. Maar het vertelt ook over herten en wilde zwijnen. Over roofvogels, orchideeën, paddestoelen, varens en vissen". Een enorme verscheidenheid, gezien en beschreven door iemand met kennis van zaken, een optimistische kijk op de natuur en met een aparte stijl. N.a.v.: "Het Bossenboek", door Ton van Wijlen; uitgeverij Zomer en Keuning Ede; formaat 22 X 29 cm, genaaid en gebonden. Ruim 200 kleurenfoto's en een honderdtal tekeningen en schetsen; prijs 49,90 gulden. JL/e leeuw is een roofdier dat vanouds op de mens veel indruk heeft gemaakt. Hij was en is nog zinnebeeld van macht en koninklijke waardigheid. Daarom wordt hij "koning der dieren" genoemd. Dat was vroeger in Israël al zo. In bijbelse tijd leefden er veel leeuwen in Palestina. Die tijd is voorbij. Tijdens de kruistochten, ongeveer 800 jaar geleden, zijn de laatste gedood.

Eeuwenlang is er in het heilige land strijd geweest tussen de mens en leeuwen, want de laatste hebben nog zo'n 2000 jaar na Simson en David door Israël gezworven. In de Bijbel wordt de leeuw zelfs 130 keer genoemd. Volgens Azaria Alon heeft de Hebreeuwse taal zes namen voor dit dier. In iedere naam is tevens een bepaalde eigenschap vastgelegd. Zo zijn de aanduidingen voor een jonge, oude of brullende leeuw, voor een leeuwin en voor een jagende leeuw alle verschillend.

Algemeen

Het bekendste verhaal over de leeuw in de Bijbel is dat van Simson, die een jonge leeuw versloeg toen hij op weg was naar zijn bruid. Later haalde hij honingraten uit het verdroogde karkas. Behalve uit de verhalen in de Bijbel en de vele keren dat de leeuw daarin als zinnebeeld wordt gebruikt, blijkt ook uit oud snijwerk, oude tekeningen en andere oude afbeeldingen dat de leeuw in Israël eeuwenlang een algemeen dier was. Hij leefde door hef hele land, maar vooral langs de Jordaanoevers. Vaak belaagde hij de schaapskudden. Daarop duidt het verhaal van David ook.

Bij voorbeeld bij de Babylonische koningen was de leeuwenjacht erg populair. Ook werden in die tijd leeuwenkuilen in stand gehouden om de booswichten ter dood te brengen. Het verhaal van Daniël is overbekend. De leeuw werd gezien als een toonbeeld van kracht en moed. In 2 Samuel 23:20 staat van Benaja: „Die sloeg twee sterke leeuwen van Moab, ook ging hij af en sloeg een leletiw in het midden van een kuil in de' sneeuwtijd". Hiermee werd aangetoond dat hij sterk en dapper was.

Katachtigen

Leeuwert behoren tot de familie van/Ie katachtigen, een opvallende, gemakkelijk te herkennen en bekende groep dieren. Ze zijn lenig en slank, hebben een gespierd, stevig lichaam, een korte snuit en een stompe kop met hoge jukbeenderen en felle ogen. Het gezicht, het gehoor en de reuk zijn zeer scherp. De voorpoten zijn zo krachtig, dat een leeuw met één klap van zijn klauw een groot dier kan vellen. Rennen en desnoods klimmen gaat een leeuw gemakkelijk af door zijn soepele lichaamsbouw en lenigheid.

Leeuwen leven in een gesloten gemeenschap, soms in een grote troep en jagen gezamenlijk. Ze besluipen een prooi om die snel te kunnen overrompelen of in een hinderlaag te krijgen. Darfslaan ze die met één klauw neer en doden het dier door een beet in de nek. Leeuwen zijn de enige van de katachtigen die in een groep jagen; de andere soorten jagen alleen. De meeste dieren van deze diergroep zijn nachtdieren.

Na een geslaagde jacht doet de groep leeuwen zich te goed aan de ^ prooi. Om die te verscheuren hebtsen zij grote, scherpe, schaarachtige tanden, die knipkiezen worden genoemd. Daarmee kunnen zij verscheuren, snijden en vermalen. Het zijn geduchte wapens, onmisbaar voor het voortbestaan van deze roofdieren.

Dat de leeuw zelfs in de wereldliteratuur de erenaam van "koning der dieren" heeft, komt waarschijnlijk door zijn opvallend en imponerend uiterlijk. Een leeuw loopt 'waardig'. De prachtige zware manen van een mannetjesleeuw, die gedrongen maar toch forse gestalte, zijn schijnbaar gebiedende blik en zijn doordringend gebrul hebben door alle tijden heen veel indruk gemaakt. Een opvallende geschiedenis staat in 1 Koningen 13, over de man Gods, die tegen Jcrobeam moest profeteren, maar door een „oude profeet" werd verleid om, tegen Gods bevel in, te Beth-El brood te eten en water te drinken. God gebruikte een leeuw om de man Gods te doden. Van de oude profeet staat in vers 28: „Toen toog hij heen en vond de ezel en de leeuw staande bij het dode lichaam: de leeuw had het dode lichaam niet gegeten en de ezel niet gebroken". Van Daniël in de leeuwenkuil staat dat de uitgehongerde leeuwen, die zijn vijanden verscheurden voor ze op de grond van de kuil kwamen, hem geen schade hadden berokkend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1988

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's

Bosbegrazing, veelbelovend of "ongepolijste gedachte"?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1988

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's