Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sporen naar ’t verderf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sporen naar ’t verderf

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een stap naar de hemel, een stap naar de hel. Predikant- dichter Da Costa gaf dat bijzondere etiket aan een uitvinding die hij beschouwde als een wonder van God.

Hij hangt in talloze huizen, scholen, verenigingsgebouwen en catechisatielokalen: de plaat van de brede en de smalle weg. Wie de tijd neemt om er eens van dichtbij naar te kijken, ontdekt bijzondere details. De zakkenroller, de leeuw aan de ketting, de man die zijn ezel afranselt, de kerkklok die op tien voor twaalf staat.

Maar helemaal boven aan de brede weg is een detail dat meer uitleg vraagt: een stoomtrein met een enorme pluim die in volle vaart op de opening van de hel afstormt. Wat heeft de ontwerpster, Charlotte Reihlen uit Stuttgart, bewogen om de trein in het rijtje te plaatsen van schouwburg en gokhal, in het verlengde van moordpartijen en drinkgelagen? Komt dat voort uit weerstand tegen de moderne techniek in de piëtistische kringen waarin deze Duitse predikantsdochter zich thuis voelde?

Reihlen maakte de afbeelding in 1866. In een verklaring bij de plaat, vermoedelijk geschreven door haar zoon Theodor, stelde ze dat de spoorbaan op zichzelf een nuttige en goede uitvinding is. Tegelijkertijd brengt diezelfde trein ook veel zonden teweeg, zoals de ontheiliging van de zondag.

Reihlen was zeker niet de eerste die vraagtekens plaatste bij de uitvinding van de trein. Op 18 december 1841 publiceerde de bekende Schotse predikant Robert Murray M’Cheyne een open brief aan zijn landgenoten over de zondagsontheiliging. Aanleiding was het besluit van de directie van de lokale spoorwegmaatschappij om de nieuwe verbinding tussen Edinburgh en Glasgow ook op zondag te gaan gebruiken: twee treinen per dag. M’Cheyne neemt geen blad voor de mond: „Ongelukkige mensen, die ernaar streven om ons geliefde Schotland te beroven van deze dag van dubbele zegen. (..) Is het het geluid van de gouden schelletjes van onze eeuwig levende Hogepriester over de bergen van ons land, en de adem van Zijn Heilige Geest over zo veel van onze parochies, die uw satanische inspanningen heeft opgewekt om het zoete genadegeluid te overstemmen door het oorverdovende geraas van treinwagons?”

De predikant had een paar weken eerder een persoonlijke brief geschreven aan de directie maar dat had kennelijk niets opgeleverd. Hij fulmineerde tegen de directeuren en noemde hen dieven („U berooft God van Zijn heilige dag”), moordenaars

(„U vermoordt de zielen van uw medewerkers”) en in moreel opzicht zelfmoordenaars („U haast zich om in de verdoemenis voor sabbatbrekers te komen”). Twee maanden later ging de spoorlijn open.

Terug naar Charlotte Reihlen: was de liefde tot de rustdag haar enige motief om de trein als bekroning boven aan de brede weg te plaatsen? De Duitse theoloog dr. Friedrich Lang heeft zich verdiept in het leven van zijn plaatsgenoot en wijst erop dat er vlak bij de trein ook een oorlogstafereel getekend is en een paar slaven die met zweepslagen worden opgejaagd. Lang concludeert dat Reihlen op haar plaat verwees naar de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861 tot 1865, die ontstond door de discussie over de slavernij. Bij deze oorlog speelden de spoorwegen een bijzondere rol. De stoomtrein betekende bevrijding voor tienduizenden slaven die naar het noorden vluchtten. Ze bejubelden de trein als de wagen die de profeet Elia naar de hemel voerde en zongen daarover in spirituals als ”Swing low, sweet chariot”. Maar in diezelfde oorlog functioneerden treinen als rijdende moordwapens. Noordelijke en zuidelijke legers joegen hun ironclads, gepantserde slagschepen, over dezelfde rails, zodat deze strijd de geschiedenis ingegaan is als de spoorwegenoorlog.

Stap naar de hel

Deze verklaring van Lang waarin de trein zowel zegen als vloek bracht, sluit goed aan bij de veelgebruikte uitdrukking over de boekdrukkunst: een stap naar de hemel, een stap naar de hel. De regel komt uit een gedicht van Isaäc da Costa uit 1840. De drukpers opende de deur voor wereldwijde Bijbelverspreiding en Da Costa beschouwde die uitvinding daarom als een wonder van God: „De Schrift,/ het eerste, ging van toen vertienmaalduizendvuldigd/ naar ’s aardrijks hoeken uit! O wonderen verschuldigd/ aan ’t toeval van één dag! Hier is de vinger Gods.”

Maar in één adem voegt hij de keerzijde eraan toe: „...verharde zondekweekster,/ verboden lust- en haat- en oproervlam- ontsteekster! (..) zie haar legioen romannen/ gezondheid beide en schaamt’ van maagdenwangen bannen.” Vandaar zijn conclusie: „Het was een reuzenstap,/ ten hemel – en ter hel. Ja, menschdom! ook ter helle.”

Opvallend is dat Da Costa in ditzelfde gedicht ook de spoortrein en een reeks andere uitvindingen bezingt en net als bij de boekdrukkunst er zegen en vloek aan toekent. Is deze tweeslachtige houding typerend voor de opvattingen van christenen over wetenschap en techniek? Eigenlijk niet. Het is juist niet vanzelfsprekend dat Da Costa de beide visies zo terloops aan elkaar verbindt. Wie graaft in de geschiedenis zal eerder wijsgeren, theologen en wetenschappers aantreffen die zich in een van de twee uitersten herkennen.

Iemand die zich grondig verdiept heeft in deze vraag is de in 1999 overleden filosoof dr. J. H. J. van der Pot. Hij schreef in 1985 een ruim 1400 pagina’s tellend standaardwerk over de geschiedenis van de techniek en dan met name de waardering daarvan. De auteur overleefde ternauwernood het verblijf in vier concentratiekampen en had dan ook gemengde gevoelens bij de technische ontwikkelingen.

Van der Pot stelt vast dat het juist de Europese christelijke cultuur is geweest waarin de ontwikkeling van de techniek kon gedijen. Niet de Chinezen, Grieken of Romeinen maar Europese christenen gaven een impuls aan wetenschap en techniek en dan met name sinds de periode van de Reformatie en de renaissance. De verklaring daarvoor is volgens Van der Pot –en anderen– dat juist deze christenen de natuur niet als heilig zagen maar naar hun hand durfden te zetten: dijken bouwden, wind- en watermolens ontwierpen, paarden voor hun kar spanden en machines bedachten voor de oogst. Daar komt bij dat christenen vanouds kritisch stonden tegenover uitbuiting en pogingen hebben ondernomen om arbeid te verlichten.

De Reformatie heeft geleid tot een positieve waardering van kunst en wetenschap. Calvijn noemt het menselijk verstand –ook van goddelozen– een genadegave van Gods barmhartigheid. We mogen die gaven niet verachten, zo’n nalatigheid zou God terecht straffen. Bovendien was Calvijn degene die bij zijn uitleg over de scheppingsopdracht, het bouwen en bewaren, de mens wees op de plicht van het ontginnen, beheren, rentmeesterschap. De renaissance en het humanisme waren de voedingsbodem voor de natuurwetenschap en versterkten de drang tot zelfontplooiing en het bedwingen van de natuur. Het wereldbeeld veranderde, niet alleen omdat de aarde voortaan om de zon draaide, maar ook omdat de natuur zich liet beschrijven in modellen en wiskundige formules. Dat opende de deur voor de industriële revolutie. De Britse apologeet Lewis noemt de komst van machines de grootste verandering sinds het tijdperk van de farao’s.

Met een beroep op de cultuuropdracht uit de eerste twee hoofdstukken in de Bijbel hebben christenen een positief gestemde opvatting over techniek ontwikkeld. Voortgang werd steevast betiteld als vooruitgang. Vooral Abraham Kuyper, oprichter en eerste rector van de Amsterdamse Vrije Universiteit, had daar hooggespannen verwachtingen van. Zeker, de mens is hier op aarde een pelgrim, zei Kuyper in zijn befaamde Stonelezing over calvinisme en wetenschap (1898), maar wel een pelgrim die „op de weg naar het eeuwige vaderland nog een onmetelijke taak op aarde had te vervullen.” Het calvinisme deed landbouw en nijverheid, handel en scheepvaart bloeien als nooit tevoren, stelde hij vast.

Dienst der heiligschennis

Vooral na de Tweede Wereldoorlog is die optimistische opvatting bijgesteld. Dr. E. Schuurman, hoogleraar reformatorische wijsbegeerte, noemt het een vergissing van Kuyper „dat hij geen aandacht had voor de (mogelijke) dreigingen van de moderne techniek. Kuyper vergat de bijbelse waarschuwing, dat de mens met de techniek God naar de kroon kan steken, zich op aarde een naam wil vestigen, en zo een cultuur-los-van-God (een Babelcultuur) wil bouwen.” In het spoor van Da Costa sprak Schuurman weer over „techniek als zegen of als vloek”, afhankelijk van de motieven van mensen.

De bouwkunde bracht zowel Bezaleëls tabernakel als Babels toren voort en de drijfveren van de bouwers liepen sterk uiteen. Dat geldt niet minder voor de gebruikers van het spoor: sabbatschenders, slaven of soldaten. En eveneens voor uitvinders, zegt Da Costa: „Gy wetenschappen en gy Kunsten!/ gy krachten, machten, gaven, gunsten,/ door d’ Adem Gods in ons verwekt!/ weg met de dienst der heiligschennis;/ gy hoort den Goël toe, wiens kennis/ eerlang het aardrijk overdekt!”

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 april 2014

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Sporen naar ’t verderf

Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 april 2014

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's