Naar de voltooide oecumenische hierarchie in kerk en zending
De pers gaf onlangs het volgende bericht door:
I.Z.R. EN WERELDRAAD.
In. het gerestaureerde gebouw van de Zendlngshoge-Bchool te Oegstgeest vond dezer dagen een vergadering plaats van het Comité van de Internationale Zendingsraad. Ongeveer 100 vertegenwoordigers uit meer dan 30 verscliiHende landen namen aan deze bespreldngen deel.
In het centrum van de overleggingen stond de vraag naar de verhouding van de Internationale Zendingsraad met de pas opgerichte Wereidra^ad van Kerlcen. De oecumenische beweging is ontsproten uit en steeds weer. gevoed door de Zending, met name door de noodzaalt, die men steeds gevoeld heeft, om in liet Oosten niet opnieuw de tragedie van de verscheurdheid van de Westerse kerken te herhalen. Met grote dankbaarheid werd daarom de oprichting van de Wereldraad begroet. Als teken van verbondenheid zal in alle officiële stukken in het vervolg worden gesproken van: „Internationale Zendingsraad in associatie met de Wereldraad". Hoewel in de verre toekomst gerekend moet worden met oen versmelting van belde raden, kan daar op dit ogenblik nog geen sprake zijn. i)
We kunnen zeggen, dat naast de definitieve oprichting van den Wereldraad van Kerken in Aug. 1948, deze nieuwe naamgeving: „De I. Z. R. in associatie met de Wereldraad" de voorloopige sluitsteen vornit van den zoo snel verrezen oecumenischen tempel. Reeds sinds de zendingsconferentie te Tambaram CVoor-Indië) in 1938 was er een steeds meer groeiende samenwerking tusschen de I.Z.R. en den voorloopig opgerichten Wereldraad. Dit was tot uitdrukking gebracht in een gemeenschappeUjk comité van beide oecumenische organisaties, waarin men gemeenschappelijke belangen besprak als: internationale zaken, de arbeid onder de jeugd, de materiëele en geestelijke hulp, enz. ^) Voorts sprak dit comité zich uit over de vertegenwoordiging van „jonge" kerken uit de zendingsgebieden. In April 1947 besloot dit „joint committee" behalve de 3 protestantsche kerken in Indië OOK DE KERKEN OP JA'VA uit te noodigen tot de vergadering van den Wereldraad te Amsterdsim.")
Dat versmelting van beide raden nog niet plaats kan vinden, heeft zijn oorzaak in het feit, dat
a. de Wereldraad gevormd wordt door enkel kerken. Ook bij de nationale oecumenische raden, zooals den Federalen Raad in Amerika, zijn enkel kerka^ aangesloten.
b. De I.Z.R. wordt gevormd door de nationale organisaties. Bij deze laatsten zijn kerken aangesloten, die in den Wereldraad opgenomen zijn, maar ook kerken die (nog) niet met den Wereldraad samenwerken, terwijl uiteraard ook talrijke zendingscorporaties aangesloten zijn, die omdat zij geen kerk zijn, niet in den Wereldraad opgenomen zijn.
De benaming is dus nog het gevolg van een zeker compromis. Maar welbewust werkt men getweeën samen èn internationaal in de groote organisaties èn nationaal. In het Oosten is de situatie thans reeds zoo, dat men er niet meer toe overgaat om aparte raden voor de kerkeUjke eenheid èn aparte raden voor de zending te stichten. Men vormt voor alle takken van samenwerking één raad. De Raad tot Samenwerking van Christelijke Kerken („Madjelis Keristen"), die zijn centrum te Makassar heeft, wil daarom mutatis mutandis hetzelfde doen als de Wereldraad beoogt: „Het bevorderen van alles wat het christeüjk eenheidsbesef onder kerken en christelijke organisaties in Indonesië tot ontplooiing kan brengen". Maar deze raad zal zich ook bezig houden met de zending, precies zooals de I.Z.R. dat doet*). De toekomstige samensmelting van-I. Z. R. en Wereldraad van kerken werpt in het Oosten haar schaduwen vooruit.
We kunnen het niet anders zien, of bovenvermeld gebeuren brengt den Antichrist dichterbij. Een bondgenootschap wordt aangegaan tusschen geloovigen en ongeloovigen. .Een machtig bloc bedreigt de kerk, die trouw wil blijven aan het Woord. En tot onze groote smart moet niet alleen gezegd, dat velen in de gebonden kerken dit alles toejuichen^), doch dat deze kerken ook metterdaad met dit alles medewerken.
Immers, de Synode van Zwolle, 1946, besloot toe te treden tot den Nederlandschen Zendingsraad. Dit beteekent, dat men ook aangesloten is (ipso facto!) bij de I.Z.R. En — daar de I.Z.R. thans officieel zich associeert met den Wereldraad, werkt men indirect ook met de laatste organisatie mede. Bovendien zijn daar de besluiten van Eindhoven 1948. 'Volledig werkt men nu mede met den Raad van Kerken op Java èn die van „Oost-Indonesië" (de z.g. Madjelis van Makassar). Men steunt de op te richten middelbare school te Makassar, waar docenten van diverse theologische pluimage onderwijs zullen geven.
Tot waarschuwing en leering van onszelf en anderen, willen we de klemmende vraag stellen: Hoe kon men zoo spoedig aan het Woord ontzinken? Als antwoord hierop diene het volgende:
A. Bewust of onbewust werd de leer der plurifofmiteit der kerk al meer in toepassing gebracht. Daarmede ging gepaard een betrekkelijk maken van de waarheid. Alle „kerken" werkten immers voor hetzelfde „doel" ? De belijdenis is een kwestie van traditie.
Als gevolg hiervan, stond men machteloos tegenover de — van modernistische zijde — voorgedragen redeneeringen, als zou de kerk tot grooten bloei gekomen zijn in het heden. Immers: eerst was er in de kerk een middelpunt-vliedende koers te bespeuren, tengevolge waarvan schisma's aan de orde van den dag waren. Thans is'de m i d de 1 p u n t - z o e-kende koers gekozen. Was de vorige eeuw de eeuw der zending, dit zal de oecumenische eeuw zijn. De richtingen vinden elkaar; allen, van wat voor kerkehjke kleur ook, stellen we ons onder den Heer Jezus ").
Wanneer men niet den norm van onze belijdenis aanlegt, dan heeft men tegen dergelijke redeneeringen geen verweer meer. Vooral niet als de vrijzinnigen een orthodox lamsvel omdoen en meezingen in het veelstemmige oecumenische koor.
B. De lijnen ten aanzien van de kerk, door vorige SjTiodes getrokken, zijn almeer vervaagd en verlaten.
De Synode van 1920 achtte aan het lidmaatschap der (interkerkeHjke, niet specifiek gereformeerde) NederlEindsche ChristeUjke Studenten Vereeniging (N. C. S. V.) groote bezwaren verbonden en besloot er bij allen, „die geroepen zijn aan onze Gereformeerde studenten leiding te geven, op aan te dringen, dat zij den studenten deze bezwaren onder het oog brengen, en hun dit lidmaatschap ten zeerste ontraden"''). De Synode van Middelburg (1930) besloot uit te spreken, „dat van volledige samenwerking met andere, niet gereformeerden, geen sprake kan zijn, waar 'het evangeliseeren bestaat in of gepaard gaat met prediking van het Woord Gods"^). In deze uitspraken komt klaar de Ujn uit, die men trok: Ook tegenover anderen vfasthoud en, dat men zich heeft te voegen bij de kerk der reformatie, die de belijdenis handhaaft! Te Utrecht in 1905 (!) besloot de Synode, dat het concept inzake institueering van Javaansche kerken, opgesteld door de commissie adhoc, voortaan leidraad zou zijn bij institueering. Wanneer men vandaag dit rapport leest ^), kan men niet anders dan uitroepen: Hoe is het goud verdonkerd!
Op de vraag: welke confessie zullen de geïnstitueerde kerken hebben? antwoordden de deputaten vrijmoedig — en de Synode ging er mee accoord! •—: „dat die kerken beginnen met zich aan te sluiten bij de geloofsuitdrukking van de Gereformeerde Kerken in Nederland, namelijk „de drie Formulieren van Eenigheid". Wanneer zij alleen de geloofssom der Apostelen, d.i. de „12 geloofs-artikelen" aannemen, dan zou dat, naar het oordeel Uwer deputaten, feiteUjk een confessioneele terugtred zijn. En daarvoor is h.i. geen reden aan te wijzen. De Heilige Geest heeft ons meer geleerd dan in die 12 artikelen staat; d.w.z. Hij heeft de beUjdenis, in den loop der tijden, duidelijker ontvouwd en uitgebracht. Ge'institueerde kerken van Javanen behoeven daarom op confessioneel gebied niet weer bij de „Patres" te beginnen; en ook zou niet te hopen zijn, dat zij den confessioneelen strijd sinds de tijden der Patres gevoerd, zelf nog weer zouden moeten doormaken; zij kunnen nu reeds dadelijk eene meer gedefinieerde belijdenis krijgen in „de drie Formulieren van Eenigheid", en moeten dies ook beginnen met die aan te nemen" 10).
Hoe anders is vandaag de redeneering! Wij moeten, zoo zegt men, onze verschillen-, niet naar het „terrein" van zending of evangelisatie overbrengen. De Synode van Zwolle 1946 beloofde mede te werken met een theol. hoogeschool te Batavia en met de te stichten middelbare scholen, indien deze uitgingen, „van de inheemse kerken en dat wel in gebondenheid aan de belijdenis dier kerken""). In 1, 9 05: vasthouden aan de belijdenis van de kerk der reformatie, ook in Indië. In 1946: men mag daar in Indië best een andere belijdenis hebben, wij zullen onze medewerking dafl, rom niet opzeggen.
C. Men brengt thans sterk naar voren, dat de kerken in het Oosten zelf eenheid willen en dat men hun niet de smart aan kan doen door Gods Woord uitgelegd naar onze belijdenis in de-zending te prediken.
De vraag moet echter gesteld: Hoe komt het, dat de „jonge" kerken dit vragen? Het antwoord kan niet anders zijn, dan dit: vele z en delingen hebben bij hun vertrek naar het zending-s t e r r e i n hun belijdenis thuis gelaten en hebben een verwaterd evangelie gebracht. De opzettelijke devalueering van de eigen belijdenis is juist door de „zendingskringen" jaren achtereen ter hand genomen. Dit begon reeds in de „Wereld Federatie van Christen Studenten". Mede door de idealen, die daar aangekweekt werden, zijn de huidige oecumenische leiders gevormd'^^). Zij hebben met kracht deze (ethische, barthiaansche, modernistische) leer naar voren gebracht en op het zendingsveld in daden omgezet: „Het eenig maatgevende mag zijn: wie kan, welk stempel hij ook draagt, het Evangelie verstaanbaar verkondigen? Men bedenke wel dat de groote Evangelisten bij de gratie Gods, zooals b.v. Wesley, Stanley Jones of Kagawa, als men deze regel niet volgde, weinig
kans zouden gekregen hebben of krijgen aan het woord te komen"").
Als gevolg hiervan hebben de zendelingen aan hun volgelingen gepredikt, dat alle kerken toch praktisch één waren en hebben hun de verschillen verzwegen. Dit geschiedde in China (waar de modernistische zending, gerugsteund door de I.Z.R., het monopolie verkreeg), doch ook in Korea en Japan (waar de gedwongen eenheid door den staat tot nog toe gehandhaafd is) en Voor-Indië (waar men praktisch alle kerken tot een kerk-unie vereenigd heeft, n.l. de angli» caansche, methodistische, presbyteriaansche en amerikaansdh-nederlandsch-hervormde!). En we weten allen wat vandaag in dit opzicht in den Archipel gebeurt. Laten we toch niet denken, dat die kerken, die zich vereenigen, straks door den Geest zoo geleid worden, dat er vanzelf uit hen een nieuwe belijdenis opkomt. Laten we bedenken, dat het evangelie hun vaak kort en onvolledig is gepredikt. Hun verlangen na, ar eTenheid is vrucht van den h u m a, n i s-tischenoecumenischen wind, dien de gedeformeerde z-endelingen zaaiden. En voorts komt daarbij de uiteranate gevaarUjke nationaUstische factor. Voor den staat, die alles controleeren wil, is een eenheidskerk zeer gemakkelijk. Japan dwong niet voor niets tot kerk-unies. Hoe breeder de eenheid wordt, hoe meer de kerk uitgehold wordt, het modemisme wint en de'kerk staatsinstrument wordt.
In naam van Christus, wiens ja ja is, spreke de kerk op het zendingsveld hetzelfde rijkei Woord Gods als hier in hl et afvallige Westen. Dat dat Woord gehoord kan worden, bewijst de stem die tot ons overkwam uit Oost-Soemba").
D. Het ig voorts aan het inslapen V an het ambt der géloovigien te danken, dat-er een aparte kaste van „zendingsmenschen" kwam, die thans de kerk bij den strijd aan het zendingsfront de nederlaag bezwrgt. We zullen hier onze schuld te belijden hebben. De zending had veelal niet dié aandacht, waar ze recht op had. En hierdoor — en mede door den tijdgeest en de infiltratie vanuit reeds aangestoken gebieden — zette daar de deformatie in. Sprak niet de modernist dr J. R. Mott in 1926 (!) te Djogja voor den N.I.-Zendingsbond? ^^) Kreeg men niet een hiërarchie juist in de zending? Zijn het in de geheele wereld niet steeds dezelfde figuren, die op oecumenische conferenties aanwezig zijn en wordt er zoo over het zich al meer on-, mondig makende kerkvolk niet een oecumenische dictatuur uitgeoefend? Ook door de Indische leiders, als b.v. Probowinoto? En aanvaardt men hier te lande maar niet al te gaarne argumenten als: we moesten toch wel wat toegeven, anders raakten we alles kwijt! Alsof we de zonden doen moeten, opdat de genade des te meerder worde! Opereert men niet volgaarne met het argument, dat tegenover de massaliteit van Islam en Rome, alleen een massale aanval van het onroomsche protestantisme helpt! ^''> Dezelfde menschen, die als kind in de overwinning van de kleine Gideonsbende geloofden, laten zich nu door deze argumenten misleiden. We leven in de eeuw der oecumenische hiërarchie, die, koste wat het kost, haar plannen, doorzet. Velen maken zich diets, dat men bij samenwerking de eigen belijdenis nog wel zal kunnen vasthouden, ja dat door 'mee te doen met de vrijzinnigheid, wier gunst men nu heeft, deze al meer orthodox zal worden. De tekst, dat de Geest in alle waarheid zal leiden, doet hierbij 'dienst.....
Inderdaad, de Geest leidt in alle waarheid. Maar die waarheid moet niet (barthiaansch) gevonden worden in een nieuwe oecumenische theologie, waarvan vele dwazen droomen, maar die is er in Gods heilig Woord. Dat roept ons toe ons vèr te houden van zulke onheilige relaties en als spelbrekers ons den haat der wereld op den hals te halen"). Het is hard noodig dat de oogen van hen, die zéggen te staan op den grondslag van Gods Woord in ons land en in de geheele wereld, opengaan voor de rampen, die onheilige samenwerk, ing, ten strengste door den Heere verboden (2 Kron. 19 : 1, 2; 20 : 37) in de kerkhistorie reeds bewerkt heeft (China, Korea, Nederland!) daar deze steed SI uitliep op een dictatuur van het modernisme.
Dat de oecumenische macht zich zóó snel ontwikkelen kon, doet ons, die de Schrjften kennen, huiveren. Dat zij, die nog niet zoo lang geleden met ons aan één avondmaalstafel zaten, deze wereldmacht steunen met gebed en gaven, zij ons een aansporing om ons niet te verheffen, doch toe te zien dat we nederig het Woord van onzen Koning vast blijven houden. De Heere make ons getrouw, opdat wij allen die den Heere Christus liefhebben in onverderfelijkheid oproepen zich vrij te maken van alle oecumenische tyrannie en met ons de zending krachtig ter hand te nemen, onverzwakt handhavende „de drie F o r.m ulieren van Eenighei d".
C. v. d. WAAL.
Naschrift. In Amsterdam kwam onlangs een congres bijeen van bijbelgetrouwe theologen; ze wilden tegen de oecumenische nivelleering een dam opwerpen. Zeer noodzakehjk. Toen, tegen de aanvankelijk gewekte verwachting in, tóch achteraf de synodocraten werden gevraagd (Aalders, Dijk), die fact i s c h met deze internationale prijsgeving van het evangelie meedoen (lees ook de noten onder dit artikel) hebben collega Veenhof en ik geweigerd mee te doen: het helpt niet, de vloer te dweilen, als de waterkraan niet afgesloten wordt. Men heeft dat benepenheid genoemd, en enkele theologen, bien étonnés de se trouver ensembles, klopten mekaar eens op de schouders, en waren tegen de extremisten en'tegen de absolutisten. Nu, wij ook. Maar willen zij dit artikel eens overwegen ?
De benoeming van Bavinck is gebleken een achteruitgang te zijn; hetgeen we aanstonds hebben gezegd; een oogenblik hebben we, toen de man één keer een goede lijn trok in een eerste lezing, nog gedacht, dat ons bezwaar tegen hem kon vervallen, maar we zijn hevig teleurgesteld. En wat hier in de noten gezegd wordt over Berkouwer, Waterink, e.a. is ook duidelijk. Over de prinsessen in Soestdijk schrijven is gauwer geschied dan op internationaal gebied panden te bewaren.
K. S.
Art. 1 en 2 van de Zendingsorde
De zendingszaken verdienen onze bijzondere aandacht op de komende generale synode te Amersfoort. Niet alleen in verband met het rapport, dat de deputaten voor de Zending hebben uit te brengen over hun daden en over den arbeid op Oost-Soemba, maar vooral in verband met het verzoek van Groningen en Friesland om de synode bijeen te roepen, gezien het aanbod van een nieuw zendingsterrein.
Eer we iets over dat nieuwe terrein willen zeggen aan de hand van de ons toegezonden rapporten, willen we een opmerking maken over de wijze waarop deze heele zaak de synode heeft mogen en Imnnen bereiken. In de rapporten, welke de commissie van de classis Leeuwarden aan de kerken heeft toegezonden en waarin we een duidelijk beeld ontvangen van hetgeen tot nu toe geschied is, wordt behoorlijke aandacht besteed aan de artikelen een en twee van de Zendingsorde.
Het is een wonder dat het vragen om te mogen gaan werken op West-Borneo de Generale Synode heeft mogen bereiken. Een mensch zou zoo zeggen dat niets vanzelfsprekender was dan dit. Maar dat is blijkbaar niet zoo, gezien de moeite die het gekost heeft om ieder ervan te overtuigen, dat we nog zooiets als de Z.O. hebben en die dan ook hebben na te leven, wat voor bezwaren we dan ook wellicht mogen hebben tegen die bestaande Z.O. Dat die op de helling moet en moet worden herzien ligt in den aard der zaak. Ook in de gebonden kerken heeft men te maken met een herziening van de Z.O. Maar zoolang de huidige niet door de kerken in synode bijeen van tafel is genomen is ieder gebonden aan en verplicht tot naleving van deze Z.O.
En wanneer we nu de rapporten lezen dan zien we hoe er pogingen zijn aangewend om de heele zaak te beslissen buiten de Generale Synode om.
Bij voorbaat willen we wel opmerken dat we het geheel eens zijn met de handelwijze van de friesche kerken, welke volkomen correct en loyaal is geweest. Ze hadden volkomen gehjk door er voor te strijden dat de Generale Synode over de zaak van een eventueel nieuw zendingsterrein zou hebben te beslissen.
Laat ons tot recht inzicht in deze kwestie uit het rapport een en ander aanhalen en bespreken.
Op blz. 3 blijkt dat West-Bomeo eerst werd aangeboden aan de Vereeni^de Zen< yngscorporaties, aan wat we in de wandeling gelieven te noemen „Oegstgeest". Deze lieten weten, dat ze niet in staat waren een gebied er bij te nemen. De deputaten van de gebonden kerken lieten zich in dezen zin uit, dat zij dit terrein er alleen bij zouden nemen, als niemand anders zich meldde.
Op initiatief van den Nederlandschen Zendingsraad werd toen het aanbod gericht door bemiddeling van den quaestor van onze deputaten aan het college van generale deputaten voor de zending onzer kerken.
Deze hebben toen aan den secundus-deputaat voor Friesland de opdracht meegegeven, dat Friesland zich verder op deze zaak zou beraden, zich met de betreffende instanties in verbinding zou stellen en eventueele verdere voorbereidende en informatorische werkzaamheden zoti verrichten. Het is noodzakelijk te letten op den inhoud van deze opdracht. Z o o en niet anders is door de vergadering van zendingsdeputaten geadviseerd. Het bleek ter vergadering, dat men in Friesland veel voelde om een nieuw terrein te gaan bearbeiden en toen men hoorde van West-Borneo had men hier wel ooren naar. Maar het ligt in den aarfl der zaak, dat deputaten alleen maar konden vragen aan de friesche kerken deze zaak nader te onderzoeken en dan weer opnieuw te komen om advies.
Maar wanneer we nu lezen van den gang van zaien op de cl. Leeuwarden van 14 Jan. 1948, dan treft ons een wonderhjke vraag: „Is het juist geweest, dat de generale zendings-deputaten het nieuwe zendingsterrein in handen van Friesland hebben gelegd? " Men vraagt zich af hoe deze op zichzelf juiste vraag kon worden gesteld? De deputaat voor Friesland had toch wel verteld, dat Friesland alleen voorbereidende werkzaamheden had te verrichten? Natuurlijk hebben de zendingsdeputaten dat terrein niet in handen gelegd van de friesche kerken. Daartoe waren ze niet bevoegd, en ze hebben het eenvoudig ook niet gedaan. We willen onze bevreemding uitspreken over deze vraag, die overbodig zou zijn geweest indien de boodschap van deputaten goed was overgebracht.
Op diezelfde vergadering komt dan art. 1 van de Z.O. in bespreking, welk artikel toch zegt dat de Gcenerale Synode het zendingsterrein bepaalt. Kunnen, zoo luidt de vraag terecht, de kerken of deputaten zoomaar een terrein aanvaarden? De classis besluit nu, en we zijn erg blij met dat besluit, te overleggen o.a. met de zendingsdeputaten of, en zoo ja, hoe de zaak van het verkrijgen van een nieuw terrein aanhangig moet af kan worden op een zoo spoedig moge-Ujk bijeen te roepen Generale Synode.
Nu komen wonderlijke uitspraken. Want op de classicale vergadering van 11 Febr. 1948 concentreert zich de bespreking met enkele aanwezige zendingsdeputaten vooral op art. 1 (redactie 1939, art. 2a) van de Z.O.
Dit artikel blijkt een moeilijkheid op te leveren. Er klinken stemmen om, gezien den nood, maar te gaan buiten dit artikel om. De vrees is er, dat men, formalistisch redeneerende en handelende, het jterrein zou verspelen.
Generale deputaten merken nu op dat huns inziens de Z.O. sterk hiërarchisch en „synodocratisch" is. Ze „moet noodig op de helling, alle zendingsactiviteit van de plaatselijke kerken wordt er door lamgelegd". Ook werd opgemerkt, dat de deputaten zelf de Z.O. ook niet al te ernstig nemen.
Ja, dat staat er werkelijk. Anders zou geen mensch dat kunnen gelooven. Maar ik vraag me toch af hoe' zoo iets mogelijk is. Wanneer is dat dan gebleken? Wie hebben dat gezegd ? Stel u voor dat generale deputaten zich niet zouden storen aan de Z.O. Niemand mag breken de voor het aangezicht des Heeren gemaakte afspraken (Zendingsorde), of zelfs de, naar de meening der classis toch naar het Woord des Heeren gegeven: Kerkwet, zegt de cl. Leeuwarden in haar schrijven van 16 Felsr. 1948 aan de kerken in Friesland en Groningen. Volkomen terecht. En we noteeren met dankbaarheid de opnjjprking dat, wanneer de Z.O. niet wordt nageleefd er een chaos komt. Zeker, het is hard noodig dat de kerken uit het geheele land zich gaan beraden over de Z.O., maar het is een eisch van goede trouw, dat zoolang zelfs geen voorstel tot wijziging van de Z.O. op de meerdere vergaderingen had gediend, men zich had te houden aan de bestaande Z.O. Dat zijn vanzelfsprekende dingen, zou men zoo
zeggen. Maar dat is blikbaar een vergissing, want we lezen in de bijlagen van een merkwaardigen brief van den kerkeraad van Groningen. Deze had te antwoorden op den reeds genoemden brief van de classis Leeuwarden d.d. 16 Febr. 1948.
Dat is in één woord gezegd een pracht brief. Dat is gaan in den kerkdijken weg en elkander den kerkelijken weg voorhouden.
Maar Groningen zegt heel gewoon in zijn antwoord, dat het heelemaal niet noodig is om een Generale SjTiode bijeen te doen komen, teneinde van haar een fiat te verkrijgen voor de aanvaarding van een' nieuw terrein. Vier gronden worden voor deze meening aangevoerd. Art. 2, laatste alinea, doet duidelijk uitkomen dat (al wordt hier niet gesproken over het bezetten van een nieuw terrein) voor de bezetting van een bepaalde post, in den tijd tusschen twee synodes, groote vrijheid van handelen aan de deputaten der Generale Synode wordt gegeven.
Maar dat is een interpretatie van den tekst die met den tekst zelf in flagranten strijd is. Voorts is daar het beroep op de buitengewone omstandigheden, waarin onze kerken sindg de Vrijmaking zijn komen te verkeeren. Wanneer men dan art. 1 letterlijk gaat toepassen zou er belemmering ontstaan. Maar sinds wanneer breken de omstandigheden de wet? Dat is reine revolutie. Nooit breekt de nood de wet. Met die opvatting is letterlijk' alles goed te praten en ieder doet dan maar wat goed is in zijn oogen. De derde grond is, dat de Deputaten van de Gen. Synode reeds hun fiat hebben gegeven voor aanvaarding. Dat is nu apert onjuist. Lees in het begin van dit artikel de opdracht aan de friesche kerken. Die hadden zich te beraden, ze moesten voorbereidende en informatorische werkzaamheden verrichten. Wie leest daarin van een gegeven fiat ? En in verband daarmede is de vraag merkwaardig, die aan de aanwezige generale deputaten werd meegegeven door de cl. Leeuwarden: „Is het goed geweest de zaak van het nieuwe zendingsterrein te leggen op de handen van Friesland? " Die vraag had staande de vergadering kunnen worden beantwoord met de opmerking: „Dat hebben de deputaten ook niet gedaan. Dat ligt niet binnen onze bevoegdheden, we zijn gebonden aan de Z.O." Ik begrijp niet hoe in Friesland en Gromngen deze gedachte heeft kunnen postvatten. Tenzij sommige generale deputaten zelf deze gedachte hebben doen postvatten. Maar dat is haast niet te gelooven.
Op de Particuliere Synode van Friesland van 7 April zijn er afgevaardigden van de kerk van Groningen aanwezig om hun standpunt te verdedigen. Er wordt breed gehandeld over de Z.O. en er werden vele bezwaren tegen die bestaande orde ingebracht. Besloten wordt aan de roepende kerk voor de eerstvolgende Generale Synode te verzoeken zoo spoedig mogehjk een buitengewone Generale Synode bijeen te roepen, opdat deze een beslissing neme ten aanzien van het aanvaarden van een reeds aangeboden of nog te zoeken nieuw zen-. dingsterrein. Dat is een bewandelen van den kerkelijken weg. En we kunnen niet anders dan dankbaar zijn, dat de friesche kerken niets anders hebben ge~ wUd, ondanks de verleidelijke voorstelling van zaken van bepaalde zijde. Inderdaad, deze zaak hoort thuis op de Generale Synode. En terecht werd er in het schrij. ven van de cl. Leeuwarden d.d. 16 Febr. 1948 op gewezen, dat, gezien het advies der Generale Synode 1946, art. 246, 4, dat n.l. alle kerken voorloopig met de kerk van Zwolle als zendende kerk zullen samenwerken, de vraag rijst of het verantwoord is dat enkele kerken zich aan die samenwerking onttrekken, zonder voorafgaand overleg met de kerk van Zwolle, en voorts met ALLE kerken. De classis wil voor alles zich wenden in den kerkelijken weg tot de e.v. Generale Synode.
De classis Leeuwarden heeft in haar vergadering van 14 April een antwoord gegeven aan den kerkeraad van Groningen. En het is een staal van kerkehjk handelen, wanneer ge leest op hoe voortreffelijke wijze Leeuwarden afwijst de suggestie van Groningen. Ze motiveert dat aldus:
daar 1. de classis niet een ander den verkeerden weg wil zien of doen bewandelen, dien zij zelf vermeden heeft; (Groningen wil desnoods zelf dat terrein aanvaarden buiten de Generale Synode om!);
2. zij zelf al het mogehjke doet om dit terrein, dat speciaal onder haar aandacht is gebracht, in samen-Werking met alle zusterkerken te^kunnen aanvaarden, en zij dus nog geen afstand van dit haar aangeboden terrein mag doen;
3. zij van oordeel is dat de kerk van Groningen, beter dan door onmiddellijke, in strijd met de Z.O. bevonden, aanvaarding van dit terrein haar zendingsroeping kan vervullen, door m e t de classis Leeuwarden den voorgeschreven weg naar de Generale Synode te bewandelen, waartoe de kerk van Groningen bij dezen wordt opgewekt".
We weten dat de kerken uit de provincie Groningen dezerf kerkelijken weg hebben bewandeld en dat ook de Part. Synode van Groningen aan de reppende kerk van Amersfoort verzocht heeft de Generale Synode bijeen te roepen om over dat aangeboden nieuwe terrein te oordeelen.
Waarom we dit heele verhaal hier doen? Allereerst omdat deze zaak alle kerken betreft. Volledige opening van zaken worde gegeven. We begrijpen de opmerking in een van onze kerkbladen, dat men graag zag dat de rapporten van de classis Leeuwarden gemeen goed werden. We meenden er goed aan te doen reeds dit 26 aspect van de zaak onzen lezers voor te leggen.
Het is goed dat we elkander voortdurend opwekken ons te houden aan den kerkelijken weg. Als iedere kerk, met de beste bedoelingen natuurlijk, haar eigen weg gaat, ontstaat er groote verwarring. Inderdaad, de zaak van een eventueel nieuw zendingsterrein betreft alle kerken. En dus behoort deze zaak aan de orde te worden gesteld op de Generale Synode.
De volgende vraag die ons bezig houdt is deze of het noodzakelijk was, dat het aanbod van een nieuw terrein inoest dienen op een buitengewone of op een vervroegde Generale Synode. DAT ze op de Generale Synode hoort is wel duidelijk. Maar of het de synode nu reeds bereiken moest is een andere kwestie, die we in een volgend artikel willen bezien.
D. K. W.
Opmerking:
Art. 1 van de Z.O. luidt als volgt: Het zendingsterrein van de Gereformeerde Kerken in Nederland wordt door de Generale Synode bepaald.
Art. 2. Elke Generale Synode wijst op het Zendingsterrein eenige plaatsen aan, met nauwkeurige bepaling van elks grenzen, welke aan Kerken, die willen uitzenden, allereerst worden aanbevolen.
Derde alinea: Een Kerk, die op jhet Zendingsterrein een post wil bezetten, die niet door de Generale Synode is aangewezen, vraagt daartoe goedkeuring van de Generale Synode, of, zoo deze in het jaar van aanvrage niet meer vergadert, van de Deputaten der Generale Synode voor de Zending onder Heidenen en Mohammedanen.
Naschrift. Deze copie kwam aan op 23 Sept. De publicatie, d.d. 24 Sept. in ons blad opgenomen, was dus daarin niet verschenen. — Redactie.
1) „Trouw" van 16 Sept. 1948. In het bericht stond verder nog o.a., dat tot een der 8 vice-presidenten dr H. Kraemer werd gekozen (verbonden aan het Oecumenisch Opleidingscentrum te Bossey-Genève); mr S. C. Graaf van Randwijck (Zendingsconsul te Batavia), 'verd .'jekozen in de flnanciëele commissie en ds Je. Hoekendijk (secretaris van den Ned. Zendingsraad) in de internationale studiecommissie.
2) Zie mr S. C. Graaf van Randwgck, Medewerkers in Gehoorzaamheid, blz. 29; dr H. v. d. Linde, De Wereldraad van Kerken, blz. 39.
3) Van Randwijck, a.w. blz. 28. Onlangs meldde „Trouw" het volgende: „De Javaanse kerken op Midden-java ten Zuiden en de Chinese kerken op Java hebben In beginsel 'besloten zich aan te sluiten bij de Wereldraad van Kerken. In verband hiermee hopen B. Probowlnoto, als voorzitter van de D. P. G. (Raad van Kerken), en ds Poerbowijogo van Midden-Java ten Zuiden de conferentie van Amsterdam als waarnemers mee te maken. Op de conferentie zelf zal over het verzoek tot toelating worden beslist."
4) Art. 3 der statuten.
5) Het maandblad van de werkgemeenschap „Jeugd en Evangelie", waaraan o.a. prof. dr J. H. Bavinck, prof. dr G. C. Berkouwer, prof. dr J. 'Waterink medewerking verleenen, doet enthousiaste publicaties over den 'Wereldraad. Hetzelfde doen , ds A. G. Barkey Wolf en dr B. Wielenga in „Elsevier".
6) H. P. van Duseu: „Het Christendom in de wereld", blz. 86. , , ,
7) Acta van de Synode van Leeuwarden, art. 81; ds H. Bouma, Kerkenordenlng, blz. 238.
8) Acta van de Synode van Middelburg, art. 167, 170; Bóuma, a.w. blz. 26.
9) Opgesteld door ds H. Dijkstra en dr J. Hania.
10) Acta, art. 127 en bijlage I bij het zendingsrapport De deputaten merken op, dat uiteraard later de vorm kan wisselen en aanvullingen kunnen noodig zijn.
11) Acta der (Jen. Synode, 27 Aug.—2 Oct. 1946 te Zwolle, art. 209 ad 3o. Zulk een besluit komt er feitelijk op neer, dat men een bel ij denis voor binnenlands en buitenlands gebruik heeft. Het is een angstig ding, te weten, dat de radicaal vrijzinnigen. P. van Dusen (voorzitter van het studie dep. van den Wereldraad; voorts spreker op de laatste zitting der I.Z.R. in 'Whitby, Canada, 1947), ook de onderscheiding maakt tusschen de „belijdenis voor. evangelisatie-doeleinden" en de „belfldenis" in haar „theologische volheid"; „Het Christendom in de wereld", blz. 205.
12) Van Dusen, a.w. blz. 95 e.v. Indien men oude jaargangen van Bltheto, het orgaan der N.C.S.V., doorziet, is het merkwaardig, dat men daar juist de namen tegenkomt van hen, die thans vooraanstaan in de oecumenische zending b.v. H. Kraemer en dr John R. Mott, die destijds secr. der wereldfederatie was.
13) Dr H. Kraemer, „De Roeping der Kerk", blz. 115. In deze uitspraak wordt het accent dus gelegd op de bevrediging van het religieus gevoel, niet op het brengen der klare, doch ergerlijke boodschap Gods.
14) Zie wat gepubliceerd werd van de hand va" ds K. Tanahomba. Rev. J. G. Vos schrijft in „The Foreign Missions Conference of North America, a Review of lts fiftieth Annual Report", blz. 16, dat hij als missionaris in Manchuria in prediking en onderwijs overeenkomstig de Westminster Confessie Gods Woord bracht. Hij „bevond, dat chinese christenen zeer goed dat leersysteem kunnen aanvaarden en bevatten, en dat overal waar zij dit doen er geen sprake" Is van dat verlangen naar organische unie doch Integendeel er een echte waakzaamheid is aan de zijde van chinese christenen ten opzichte van gevaren en valkuilen van organische unie op een minimale leerstellige basis, zooals b.v. deze naar voren komt bij de „'Kerk van Christus in Cliina"."
Over CWna zie voorts de (helaas weinig opgemerkte) noodkreten hi het begin van „Gods Ploegschaar", door D. Krijger.
15) Het verslag van deze conf. meldt, dat dr Mott toen reeds over de eenheidsbeweging sprak. „Ik kan u zeggen, dat deze beweging vooruit gaat, snel vooruit gaat als een meetkundige reeks". „Het doel schijnt te zijn om t, e kunnen komen tot een federatie van alle belijdende Christelijke Kerken", Verslag blz. 42. Samenwerking t.a.v, onderwijs, lager en hooger, literatuur, medische verzorging kwam mede naar voren. Tenslotte bepleitte dr Mott sterk de vorming van een zendingsraad. „Elke Kerk heeft van een andere Kerk wat te leren". In dit verband Is het opmerkelijk dat In „Tomorrow is here" van K. S. Latourette en W. RIchey Hogg opgemerkt wordt, dat vóór den eersten wereldoorlog „dr Mott de wereld rondreisde om lichamen in het leven te roepen, die later christelijke nationale raden werden" (blz. 46). Blijkbaar heeft dr Mott na den eersten wereldoorlog Indië met dat doel bezocht.
16) Van Dusen, a.w. blz. 80: „Slechts een groot, werkelijk kerkllchaam kan standhouden tusschen de ontbindende krachten van oorlog en revolutie. Slechts een werkelijk kerkllchaam telt mee in een eeuw van wereldconflicten en ma^sa-beweglngen". Aardsche macht begeeren wij!
17) Joh. 17 : 14 : Ik heb hun Uw Woord gegeven (daarin ligt de ware é é n h e i d!) EN DE WERELD HEEFT HEN GEHAAT! Laat ons bedenken, dat we vandaag weer ta dezelfde positie verkeeren als de Afgescheidenen. Schreef niet 25 Mei 1836 Mtolster van Pallandt aan Minister van Maanen: Het Is wel te bejammeren, dat bij zoveel merkbare toenadering tusschen de onroomsche christelijke afdeelmgen, een paar ellendelingen slegts hebben op te staan en stoute schoenen aaji te trekken, om niet slegts den gewenschten voortgang in den waren christelljken zin te stuiten, maar ons weder een halve eeuw te doen agterultgaan" (Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, deel III, bewerkt door dr F. L. Bos, no. 162, blz. 285). Reeds toen was reeds hij veracht, die het teeken van het Oecumenische (destijds irenisch geheeten) beest niet wilde dragen!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 oktober 1948
De Reformatie | 8 Pagina's