VERSLAG van het afscheid van Ds. P. Blok van Capelle aan den IJssel
Op woensdagavond 29 oktober 1986 nam Ds. P. Blok afscheid van de Gemeente van Capelle aan den IJssel. Ds. bepaalde zijn gehoor bij Efeze 3 : 17. Paulus schrijft aan zijn geestelijke zoon Timótheüs: Gij dan, mijn zoon, wordt gesterkt. De apostel wees hem op Gods eeuwige en onveranderlijke raad. Wanneer de goddeloze leer in Efeze door zal vreten als de kanker, er velen zal besmetten en zelfs Gods Gemeente schijnbaar verleid wordt, dan geeft de hemel antwoord door Paulus: Evenwel, het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die de Zijnen zijn. Dat fundament ligt in de eeuwigheid en het blijft er liggen. Waar het vanavond over gaat is hoe God, bij alle wisselende gebeurtenissen, voor Zijn eigen werk instaat.
De tekst spreekt over een „Apostolische voorbede om de gemeenschap met Christus", onderverdeeld in a) De geloofsgemeenschap en b) De liefde-gemeenschap.
Deze apostolische voorbede, zoals in vers 13 beschreven staat, komt voort uit een wonderlijke geloofsvereniging: zij heeft haar diepe oorzaak en grond in de voorbede van Christus.
Het is immers de Geest van Christus Die uitgaat en Die in de ziel van Gods Gemeente zucht met onuitsprekelijke zuchtingen. Noch in de werkzaamheden van het geloof, noch in de werkzaamheden van het ware gebedsleven, ligt ook maar een nagelschrap van de mens. Zij is vrucht van het priesterlijk werk van de verhoogde Middelaar, Die ook ter rechterhand Gods zit. Die ook voor ons bidt.
Deze voorbede, vloeiend uit de arbeid van Christus, is er een bewijs van dat de Gemeente van Efeze op het hart van Paulus gebonden ligt. De wegen die God met Zijn gezant houdt hebben vrucht, zij hebben hem in de binnenkamer gebracht.
In Efeze, een rijke stad met veel godsdienst, heeft Paulus het Licht en het Leven verkondigd, de rijkdommen van Christus gepredikt en de vrucht is niet uitgebleven. Bij zijn afscheid hebben zij geweend. Uit Rome schrijft hij nu zijn brief aan de Gemeente van Efeze.
Hij had bekommeringen over haar dat zij toch niet zou vertragen in zijn verdrukkingen voor haar, hetwelk is haar heerlijkheid. Om deze oorzaak buigt hij zijn knieën. Er is geen groter gevaar in het leven van Gods Gemeente dan dodelijke rust, een rust waar de ziel niet rusten kan en mag. Daarom bidt hij tot de Vader van de Heere Jezus Christus dat zij toch niet vertragen en rust vinden, dan alleen in de gerechtigheid die in Christus is, opdat zij de gemeenschap met Christus mogen beoefenen, opdat Christus door het geloof in hun hart wone.
Niet in hun hart kome, maar wone. Hoe baant nu die Gezegende van de Vader een weg tot het hart van een dode, gevallen, goddeloze zondaar?
Als Hij in het hart woont. Zich daar openbaart en verklaart, dan is de vraag op welke wijze Hij dan in het hart van die gevallen mens plaats gemaakt heeft voor Zichzelf.
Hoe is Zijn ingang in het hart? Dat voert ons naar het willen van de eerste Persoon van het Goddelijk Wezen, naar het verkiezend welbehagen in de stilte van de eeuwige Vrederaad, waar een mens voorkomt als gevallen, om Zich in dat in de val besloten liggend schepsel te gaan verheerlijken in Christus. Het wonen van Christus in het hart komt dus uit het verkiezend werk van God en dat verkiezend werk heeft voorwerpen op aarde, in Wie Hij gestalte zal krijgen. Toen moest Hij en wilde Hij uit de schoot van Zijn Vader en toen wilde de H. Geest de volvoering van Zijn Raad. Daar werd een weg gebaand, waardoor de gevallen mens zalig zal worden zonder aanzien des persoons. God gaat wat doen als de volheid des tijds gekomen is.
Zeker, in de belofte van het Woord Gods onder de oude dag is Hij reeds aangewezen. Men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Hij baant door de bange barensweeën van de nacht van Bethlehem Zichzelf een weg. Gelegd in een beestenstal naar 's Vaders wil en naar Zijn eigen keus. Langs die weg wilde de Vader Hem het lichaam toebereiden.
Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave, opdat Christus door het geloof in het hart wone en plaats make. Door de weg van lijden en sterven, voldoening gevend aan 's Vaders recht, heeft Christus een weg gebaand tot het hart Gods door de prijs van Zijn bloed. Omdat Hij nu terugkeerde in het hart van Zijn Vader, kan Hij in het hart van een zondaar wei ken. Er kan niet een blijkje van Gods gunst in het hart zijn of het moet vloeien uit het Heiligdom.
Paulus begint dus niet te schrijven wat het geloof doet, maar waar de bron ligt en welke functie het geloof daarin heeft.
„En gij in de liefde geworteld en gegrond zijt".
Is er gemeenschap met Christus in het hart, dan komt er ook liefde. Dus geworteld in de liefde. Betekent dit dat Gods Kerk meer en meer die liefde gaat beoefenen tot dat beminnelijke Voorwerp? Zeker, het is niet uit te spreken met welke zoete, wonderlijke banden de H. Geest Zijn volk verbindt met dat beminnelijke Voorwerp. Maar het bedoelt hier dat ze door het geloof een inzicht krijgt van die liefdegave Gods en van die onbegrijpelijke, onuitblusbare liefde van Hem, Die voor het aangezicht van Zijn Vader staat en vanuit die plaats de liefde des Vaders toepast. Want het is niet alleen een verkiezend welbehagen, het is ook de verkiezende liefde Gods. Het grote wonder in het leven is dat men langs de weg van de ontdekking aan de weet komt wie men is, opdat men meer en meer zou mogen inblikken in de oorzaak van het zalig worden van de Kerk en daar de grond in vindt. De Kerk wordt gebouwd op de Hoeksteen, Wiens werk volkomen is. Door dat dierbare geloof krijgt Gods volk zoveel onderwijs, dat ze zegt: Geef mij Jezus of ik sterf, buiten Jezus is geen leven. Wat houdt de Kerk nu over? De begeerte om in Hem geworteld te mogen worden. Liefde-gemeenschap is de hemel in het hart.
Na het zingen van Ps. 106 : 3 richt Ds. Blok zich tot de aanwezige afgevaardigden van de Classis Rotterdam, tot de predikanten, de kosters, de catechisanten, de organisten, de diverse verenigingen, commissies enz., de scholen, de dames die de kerkgebouwen schoonhouden, zijn gezin, de kerkeraad en tenslotte de aanwezige kerkeraad van de Gemeente Kootwijkerbroek.
Ds. C. J. Meeuse spreekt daarna namens de Part. Synode Noord-West en namens de Classis Rotterdam Ds. Blok toe en zegt hem dank voor het verrichte werk.
Ouderling J. M. Benard van de gemeente Capelle aan den IJssel richt zich daarna tot Ds. Blok, die hem eveneens bedankte voor de door Ds. verrichte werkzaamheden. De prediking gaf de verbondenheid. Was er blijdschap toen Ds. op 15 okt. 1980 het beroep van Capelle aannam, nu is er droefheid. Door de prediking werd het hart van menigeen verklaard en onderwijs gegeven; de Heere zal de vrucht op Zijn tijd openbaren. Hartelijk dank voor al het goede dat u ons gaf.
De slotzang was Ps. 37 : 2, waarna Ds. voor het laatst als eigen herder en leraar de zegen op de gemeente legde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1987
De Saambinder | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1987
De Saambinder | 8 Pagina's