Interlandelijke adoptie soms minst schadelijke oplossing
HOOGLERAAR JEUGDRECHT IN ORATIE:
AMSTERDAM — Gistermiddag hield mevr. prof. dr. M. de Langen aan de Universiteit van Amsterdam haar inaugurele rede als buitengewoon hoogleraar in het jeugdrecht over „Kinderen op de schopstoel", waarbij zij zich intensief bezig hield met de theorie en praktijk van de interlandelijke adoptie, door haar een vorm van „onder-ontwikkelingshulp" genaamd.
Hoewel in 1959 een „Verklaring van de rechten van het kind" door de algemene vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen, waarin de meest fundamentele behoeften en rechten van kinderen geformuleerd staan, moeten we helaas constateren dat thans nog meer dan de helft van de kinderen op onze aardbodem geen voldoende voeding, kleding en medische verzorging ontvangt, aldus prof. De Langen.
Ondanks het feit, dat er veel hulp geboden wordt door vele nationale en internationale organisaties ten behoeve van de miljoenen kinderen in nood, blijkt maar al te vaak dat vormen van ontwikkelingshulp falen vanwege een te aanmatigende houding van de hulpverlenende instanties en gebrek aan respect voor de eigen identiteit en de autonomie van degenen, aan wie men hulp meent te bieden.
Zo kan men hulpprogramma's waarbij kinderen massaal geïnterneerd en veelal geïndoctrineerd worden of waarbij kinderen in grote aantallen naar andere landen getransporteerd worden eerder „onderontwikkelingshulp" noemen.
Toelaatbaar
Het overplaatsen van kinderen naar andere landen met de bedoeling dat ze daar geadopteerd worden, wordt dus uit oogpunt van ontwikkelingshulp verworpen, waarna de vraag volgt of deze interlandelijke adoptie uit oogpunt van het recht van het kind wenselijk is, d.w.z. of het voor bepaalde kinderen onder bepaalde omstandigheden toch mogelijk moet zijn.
De belangrijkste voorwaarde voor interlandelijke adoptie zal moeten zijn, dat naar de normen en niogelijkheden van het land — ondanks financiële en eventuele steun uit het buitenland — er geen aanvaardbare andere oplossing voor een bepaald kind is. Dat oordeel zal moeten worden overgelaten aan diegenen die de achtergrond en de omgeving van dat kind het beste kennen.
Alleen wanneer en zolang — ondanks hulp ter plaatse interlandelijke adoptie naar de mening van de instanties aldaar noodzakelijk blijft is deze uiterst ingrijpende vorm van kinderbescherming toelaatbaar.
Onmondig
De Nederlandse „Richtlijnen voor toelating van buitenlandse pleegkinderen" analyserend moeten we constateren, dat zij opgesteld zijn met het doel het aantal kinderen dat ons land binnenkomt om geadopteerd te worden te beperken, doch dat hiertoe bepalingen opgenomen zijn die niet uitgaan van de mondigheid van de ouders die een kind in hun gezin willen opnemen en nog minder uitgaan van de rechten van het kind, zo betoogde mevr. De Langen.
Ook zullen wij onze pretentie, dat wij deze kinderen uit de ontwikkelingslanden in onze gezinnen een betere ontwikkelingsmogelijkheid kunnen bieden zeer kritisch onder ogen moeten zien. De moeilijkheden, die zich voor kunnen doen na een dergelijke ingrijpende en onherroepelijke overplaatsing, zijn in bepaalde gevallen bijzonder ernstig van aard. Realistische voorlichting aan het publiek en zeker aan die ouders die zich daadwerkelijk opgeven als adoptiefouders is geboden.
Minst schadelijk
Voorlopig kunnen we niet anders concluderen aldus de hoogleraar, dan dat interlandelijke adoptie in sommige gevallen misschien de minst schadelijke oplossing is. Doch ook al zal interlandelijke adoptie voor bepaalde kinderen misschien betere ontwikkelingsmogelijkheden bieden, men moet niet denken dat hiermee de kindernood in ontwikkelingslanden ook maar bij benadering gelenigd kan worden.
Indien wij niet komen tot een bundeling van krachten en middelen ten behoeve van de miljoenen kinderen in nood, zullen de rechten van het kind slechts na te streven idealen blijven en vele kinderen op de schopstoel, zo besloot zij haar oratie.
Personalia
Mevr. prof. Miek de Langen werd in 1930 te Wassenaar geboren. Zij studeerde aanvankelijk Nederlandse taal- en letterkunde en daarna rechten aan de Universiteit van Amsterdam, waarin zij in 1959 haar doctoraal examen aflegde. Geïnteresseerd in problemen van jeugdrecht en jeugdzorg werkte zij na haar studie gedurende vijf jaar praktisch op het terrein van de jeugdbescherming, respectievelijk bij de Hendrik Pierson Vereniging te Amsterdam en bij de Maatschappij Zandbergen te Amersfoort.
Daarna werd zij assistente van de toen nog enige hoogleraar in het jeugdrecht: prof. mr. J. C. Hudig, tevens haar promotor. Haar proefschrift had als titel „Recht voor jeugdigen" (1973).
Vervolgens doceerde zij enige jaren aan de Kopse Hof, een opleiding voor educatieve arbeid in Nijmegen.
Van haar hand verschenen in diverse tijdschriften artikelen en kritische commentaren op recente publicaties op het gebied van jeugdrecht en jeugdzorg.
Zij was verder mede-oprichtster en later bestuurslid van de Stichting Interlandelijke Adoptie (SIA), thans alleen nog van de stichting, „Steun een kind in Korea".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 9 november 1976
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 9 november 1976
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's