Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Spanning tussen filosofische vrijheid en historische feiten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Spanning tussen filosofische vrijheid en historische feiten

"Anno Dominl 1000 anno Domini 2000" van F. de Graaff (II):

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HATTEM — In ons eerste artikel over „Anno Domini 1000 anno Domini 2000" van de Hervormde theoloog en cultuurhistoricus dr. F. de Graaff hebben wij ons bezig gehouden met de weergave van de inhoud. In deze bijdrage willen we wat kritische vragen stellen en tot een beoordeling van dit omvangrijke boek komen.

De eenheid van conceptie maakt het eigenlijk onmogelijk om op onderdelen van dit boek kritiek uit te oefenen. Toch wil ik enkele vragen stellen, waarvan ik hoop dat zij aan het belang van dit boek geen afbreuk doen doch het juist onderstrepen.

Rond de geschiedfilosofie duikt altijd weer de vraag op, of er voor dit vak regels te stellen zijn. A. A. van Schelven heeft dat getracht in zijn studie Wegkruisingen, en het valt ons op, dat hij daarin aan de beoefenaar van de geschiedschrijving een grote mate van vrijheid overlaat, ook in het kiezen van de terreinen die hij in zijn beschrijvingen opneemt.

Feiten compleet

Wat dit betreft, valt aan dr. De Graaff alleen maar lof toe te zwaaien. Echter blijft altijd de hinderlijke vraag over: zijn de historische feiten door De Graaff zo compleet mogelijk weergegeven? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de manier waarop ook en juist na 1000 de middeleeuwse vorsten in hun tegenstelling tot het kerkelijk gezag en zijn aanspraken de Davidische titels voor zich opeisen, een lijn die Wycliff heeft doorgetrokken in een absolute veroordeling van kerkelijke, klerikale gezagsaanmatiging en die hem de opgraving van zijn gebeente heeft gekost, een postume ontering van de kant van de kerk.

Het opvallende van die claim op het Davidische koningschap is, dat zij zo weinig eschatologisch en messiaans van de zijde der vorsten beleefd is, of het moest zijn in de richting van gerechtigheid en bevrijding. Waarom neemt de schrijver deze ontwikkeling die zich ook na 1000 voortzet, niet op in zijn boek? Zij is ook voor de relatie tot het jodendom in de tijd van kruistochten en vervolgingen van uitnemend gewicht.

Een tweede vraag richt zich op de verhouding van het jodendom en het christendom. Volgens dr. De Graaff is het grote bezwaar van het jodendom tegen het christendom niet gericht tegen Jezus de Christus, maar tegen de camouflage van de dode god in het kleed van Jezus. Hij gaat zover dat hij stelt dat de verwerping der joden van crucifix en hostie geen verwerping van Jezus is, en treft dan een vergelijking tussen het joodse volk en de calvinisten.

Ik vraag me af of deze vergelijking juist is. In het feit dat Joden en Calvinisten beide crucifix en hostie hebben verworpen, ligt nog niet de garantie dat dit om dezelfde reden geschied is en vooral dat de Joden een andere, levende, instemmende of zelfs maar zwijgend toegevende relatie tot Jezus de Christus zouden hebben.

Zeker ben ik het met hem eens, wanneer hij op het slot van zijn boek zegt: ,,Als Talmud en traditie van de dode god wegvallen, zal een nieuw zicht op Jezus vallen, zowel vanuit het Jodendom als van de Christenheid".

Geen misverstand

Maar ik acht het onwaarschijnlijk dat het motief dat Jezus de Christus niet kan zijn, een soort misverstand is, gerezen onder Israël door de zonde van het christendom in de ontaarding van de god van het westen. Immers, in de dagen van Justinus de martelaar, dus rond 150, achtte rabbi Tarpoon van Sichem de aanspraken en bevoegdheden van Jezus als zijnde Gods Zoon en de Christus, reeds in strijd met de eenheid van de God van Israël.

En dwars door alles wat de christenheid op haar geweten heeft jegens Israël, niet het minst door de verduistering van Jezus als de Christus, blijft toch dit levensgroot overeind staan: Hij is voor Israël niet Degene van Wie de Schriften getuigen.

Ik weet dat daar tegenwoordig genuanceerd over gedacht wordt. Ik weet dat het zwijgen van velen onder Israël te maken heeft met een nieuw onderzoek aangaande Jezus en een vragen: Is Hij soms toch de Gezegende van de Vader?

M. Buber

Maar wij kunnen niet heen om het woord van Martin Buber, dat hij moeite heeft met Jezus als de enige Weg tot de Vader of wanneer God de Sprekende wordt geacht slechts door deze Middelaar te spreken en slechts door Hem aanspreekbaar te zijn.

En nu keert de vraag naar de compleetheid van de feiten terug. Want rond de hoge roeping van Willem van Oranje noemt dr. De Graaff de jood Marco Perez, uit wiens leidinggevende aanwezigheid bij het gesprek tussen de Prins en de calvinistische consistoriën te Dillenburg 1568 hij besluit tot een bondgenootschap tussen Oranje, de Calvinisten en de Joden als het begin van de vrijheid der Nederlanden.

Zeker wanneer de schrijver er dan op laat volgen: „Jodendom en Calvinisme leven beide uit de rechtstreekse verhouding met de God van Israël", rijzen er bij mij vragen.

Calvinist en Jood

Immers, Marco Perez was niet een jood die terwille van de inquisitie de schijn van het christendom had aangenomen, maar in 1563 werd hij een overtuigd calvinist, die zich inspande om geschriften van Calvijn naar Spanje te smokkelen en die samen met een andere christenjood Ferdinand Bernay te Antwerpen trachtte lutheranisme en calvinisme te organiseren in de strijd om de vrijheid van godsdienst.

In dat kader trachtte Perez in 1566 met enige kooplieden, onder wie Bernay, drie miljoen gulden bijeen te brengen en Filips II in ruil hiervoor om vrijheid van godsdienstoefening te vragen. En in datzelfde kader is hij te Dillenburg 1568 aanwezig. Dat nuanceert n.i. de mening van het samengaan van Oranje, de Joden en de Calvinisten.

Messianisme

Evenzo lijkt mij op grond van de contacten en vriendschap en ook wel diplomatieke betrekkingen tussen Willem III en.Nunes da Costa en Antonio Machado de conclusie: „Kenmerkend is, dat, evenals Willem van Oranje herkend werd door het Messiaanse Joodse volk als gezalfde des Heren, ook zijn achterkleinzoon Willem III door hen als gezalfde des Heren herkend werd" een weinig te ver te gaan (blz. 270).

Wat wij van hen en Suasso weten, getuigt niet expliciet van een messiaanse verwachting jegens deze koning-stadhouder, al zal ik als eerste toegeven dat dergelijke verwachtingen in liet Amsterdam van die dagen volop leefden.

De waardering van de auteur ten aanzien van Barok, Contra-Reformatie en Romantiek roept vele vragen op. Ik acht zijn schildering van iemand als Ignatius de Loyola te gunstig en die van het Piëtisme en de zgn. Nadere Reformatie te smal. Wanneer er één tijd geweest is, waarin het positieve van de mystiek tot brede contacten en concepties heeft geleid, dan is het die van Piëtisme en Quietisme.

Tot jaar 2000?

Doch genoeg. Rest mij nog één vraag over de breuklijn die de auteur in zijn werk heeft aangebracht. „Tot het jaar 2000 moet het Avondland de mogelijkheid bezitten om zich te bekeren tot de levende God. De kracht van het offer van het jaar 1000 reikt tot aan het jaar 2000" (blz. 320). Mijn vraag is; hoe weet de auteur dit?

Aangenomen dat hij gelijk heeft, wanneer hij stelt dat wij nog steeds teren op de resten van de naglans Gods via de (offer) dood van de god van het westen, hoe denkt hij dan waar te maken dat de toelating Gods reikt tot aan 2000? En dan nog wel: tot aan het jaar 2000? Nauwkeurig getermineerd. Brengt hem daartoe de periode van Christus tot het jaar 1000 en neemt hij aan dat de emanatie na 1000 van wat middellijk van God werd geopenbaard vóór 1000. niet langer kan duren dan die betrekkelijk heerlijke tijd zelve?

Of is het de conceptie dat na 1950 de hinderaar zich niet meer door de ,kerk als dienaar laat gebruiken en openlijk heer van de wereld is geworden (blz. 215), welke hem dwingt om voor deze verschrikking niet langer dan een halve eeuw te verwachten?

Of zijn er andere redenen welke hem ertoe brengen om wat stellig zijn verwachting is, te verkondigen als feitelijkheid voor het westen, ja voor de wereld?

Spanningsveld

Alle vragen rond dit boek bewegen zich tussen polen. Het gaat om de spanning tussen conceptie en data, feiten. Het gaat om de slechts in geloof af te tasten band tussen historie en metahistorie. Maar juist daarom kunnen wij de auteur niet dankbaar genoeg zijn voor dit werk, waardoor hij ons op een verrassende wijze bij de grond van leven, bewegen en zijn bepaald heeft.

(Dit is het tweede en laatste artikel van dr. Tukker over dit boek van F. de Graaff. Hel eerste werd geplaatst in het RD van woensdag 24 mei).

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1978

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Spanning tussen filosofische vrijheid en historische feiten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1978

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's