Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moreau-orgel in Goudse Sint Janskerk gerestaureerd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moreau-orgel in Goudse Sint Janskerk gerestaureerd

Fraaie klankkarakteristieken maar nog niet,,af'

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zo heeft dit orgel, sinds Moreau het bouwde, gezongen en geweend,in vreugde en verdriet", zo dichtte Nel Benschop bij de ingebruiknemingvan het gerestaureerde orgel in de Goudse Sint Jan op 26 juni j.l. Die avond was ik één van de 1600 „aanschouweren" van het gerestaureerde instrument. Dat was voor mij ook de eerste keer dat ik het orgel in levende lijve hoorde. De indrukken daarvan wil ik in deze kolommen weergeven.

Het Goudse instrument is gebouwd in een tijd dat de enorme wedijver tussen de steden onderling hoogtij vierde. Toen Gouda in 1736 het door de Vlaming Moreau gebouwde orgel kon tonen, was dat de spiegel van stadschauvinisme. De grote opdracht was aan de neus van Christiaan Müller en Rudolf Garrels voorbij gegaan. Desondanks had Moreau de Goudse heren toch laten zien dat hij best in staat was een orgel naar de Hollandse smaak te leveren, weliswaar met zuidelijke kenmerken. Het uiterlijk is zeker niet onder Hollandse of Duitse invloeden tot stand gekomen. Hendrik Carré te Den Haag (1696 - 1775) vervaardigde het ontwerp voor de orgelkas. Dat ontwerp sloot nauw aan bij de Zuid-nederlandse bouwtrant. De hoofdkas werd voorzien van slechts één rij grote pijpen, zonder daarbij, zoals gebruikelijk in Holland en het Noorden, aan de daarin opgestelde werken (hoofdwerk, bovenwerk en pedaal) een eigen geleding te geven. Gouda kon bogen op een instrument dat in het gewest Holland zijns gelijke niet had.

Invloed van Hess
„De orgels van de Sint Jan werden steeds bespeeld door goede, professionele krachten", aldus prof. dr. M. A. Vente bij de ingebruikneming van het instrument. ,,Twee malen fungeerde een organist bijna 60 jaar: Gerbrand van Blankenburg van 1648 tot 1707 en Joachim Hess van 1754 tot 1813. Vooral Hess heeft grote invloed uitgeoefend op het beheer van het hem toevertrouwde instrument; hij bepleitte menige verandering bij de kerkmeesters en meestal had hij succes. In later jaren memoreerde hij, dat hij de magere geluiden had doen vervangen door pijpen met een mannelijke toon. Hess liet het instrument aanpassen aan zijn inzichten, maar tevens moet men in menige verandering een poging zien om allerlei Vlaamse, dus Zuid-nederlandse, trekken te verwisselen voor effecten naar de Hollandse smaak. Had men van de uit Duitse ouders geboren, in de kring der kleine middenstand verkerende man, piëtist in hart en nieren, ook anders kunnen verwachten? Ook toen de financiën van de Goudse kerkmeesters, als gevolg van de scheiding van staat en kerk, er in 1800 veel minder gunstig dan voorheen voorstonden, kreeg Hess gedaan, dat zijn instrument werd gerestaureerd door de Nijmeegse kunstenaar Heyneman en zelfs nog met één register werd uitgebreid.

Ook heden telt het instrument nog 53 registers. Ook in de tijd na Hess, dus na 1813, gaf men het instrument veel zorg, want het werd intensief gebruikt, slijtageverschijnselen deden zich voor, maar ook kwam steeds weer de wens naar voren om ,,bij de tijd te zijn". De grote herstellingen van Lohman in 1836/39 en door de beide Witte's, vader en zoon, resp. in 1855 en 1893, hebben het instrument zijn tegenwoordige karakter gegeven."

Het orgelmeubel verkeerde in goede staat en eiste slechts incidentele voorzieningen. ren om ,,bij de tijd te zijn". De grote herstellingen van Lohman in 1836/39 en door de beide Witte's, vader en zoon, resp. in 1855 en 1893, hebben het instrument zijn tegenwoordige karakter gegeven."

Begin 1900
„Het staat vast dat de klank van het instrument bij het ingaan van de 20ste eeuw zeer sterk van de oorspronkelijke afweek. Het staat echter evenzeer vast, dat de grote wijzigingen gedurende de 19e eeuw eveneens als historische evenementen, uitgevoerd door bekwame orgelmakers, moeten worden geaccepteerd. Vandaar dan ook, dat de adviseurs niet kozen voor herstel van de oorspronkelijke toestand van 1736 — gesteld, dat deze nauwkeurig bekend zou zijn — maar voor een restauratie op basis van de status quo van het begin van de 20ste eeuw. Dat impliceerde: handhaving van de bestaande toonhoogte, de gelijkzwevende stemming, de dispositie (op enkele correcties na), de zwelkast, de kleuren van de orgelkas en de kleur van de frontpijpen. Alle acht oorspronkelijke blaasbalgen werden weer in werking gesteld ter regulering en stabilisering van de wind. Het regeerwerk, ernstig ontzet door de verzakkingen, werd geheel gerestaureerd, evenals de windladen, die weer in de situatie van omstreeks 1900 werden hersteld. Het pijpwerk werd schoongemaakt, opgerond en opnieuw geïntoneerd.

Het orgelmeubel verkeerde in goede staat en eiste, behoudens het weer te lood brengen, slechts incidentele voorzieningen. De restauratie van het schilderwerk lag in handen van de Gebr. de Jongh uit Waardenburg; zij hebben prachtig werk geleverd, dat iedereen duidelijk aanspreekt. De restauratie van het instrument is tot stand gebracht door Orgelbouw Ernst Leeflang te Apeldoorn." Tot zover deze verantwoording van prof. Vente.

Wanneer we de historie er op naslaan, wordt het instrument in vele toonaarden bezongen. De ,,visitateurs" roemden als eersten op 13 mei 1736 de klank van het instrument. Willem Lootens, organist en klokkenist te Middelburg rangschikte onder de „grootste en beste Kerk Orgels" ook Gouda. Ook de bekende reizende orgelvirtuoos abbé Georg Joseph Vogler bezocht het Goudse orgel en ook het Haarlemse in de jaren omstreeks 1785. Hij formuleerde zijn gedachten,als volgt: „Ik vergelijk ze met twee zeer verschillende vrouwen; dat van Haarlem is een schone vrouw, schitterend, maar trots, hard, wispelturig; dat van Gouda is lief, beminnelijk, in één woord, het is mijn maitresse". Merkwaardige woorden, maar de beeldspraak is stellig niet geheel onjuist.

Bekend zijn ook de registratieaanwijzingen van Nicolaas Woordhouder en Aeneas Egbertus Veldcamps. Woordhouders voorstellen hebben betrekking op de funkties van het orgel als begeleidingsinstrument van de gemeentezang; Veldcamps geeft aanwijzingen voor de registratie van kóraalgebonden orgelmuziek (psalmvariaties), van vrije stukken en enkele registraties ten behoeve van het begeleiden van de gemeentezang. Waarom zij deze voorstellen deden, gedateerd 1736? Was de toenmalige organist Van der Brugge niet bekwaam genoeg? Naar de reden kunnen we gissen. In elk geval schreef Veldcamps: „Het soude jammer zijn dat soo een schoon orgel niet wel behandelt wierd " Ondanks alle veranderingen is de roem van het instrument blijven voortbestaan.

Zelfs in 1945 is het niemand minder dan Lambert Erné, die in zijn „woord vooraf' bij de heruitgave van „Hess' disposities" het instrument karakteriseert als „briljant, volumineus, barok". Wanneer we onze ,,ouderen" mogen geloven dan is deze karakterisering met de restauratie van 1959 de das omgedaan. Ontluisterd dus!

Geen superlatieven
Terecht mogen we dus nu de vraag stellen of met de voltooiing van de huidige restauratie de luister weer hersteld is. „Het is niet aan mij, als onmiddellijk betrokkene en als een der verantwoordelijke experts, een publiek waardeoordeel over deze restauratie uit te spreken. Ik hoop en vertrouw, dat de klank bevrediging schenken zal". Zo besloot prof. Vente zijn betoog in de bomvolle Sint Janskerk, ter gelegenheid van de heringebruikneming.

Dat was het moment waarop de firma Leeflang-Keijzer hun „keizerlijk" karwei geklaard hadden. Opgelucht konden zij ademhalen na zo'n opdracht, waarvan ze zelf zeggen, dat dat een dankbare levenservaring was. Met Bachs bekende Toccata en Fuga in d vulde adviseur Arie J. Keijzer de immense ruimte van de Sint Jan, aangevuld met „Psalmen" van eigen hand, een improvisatie en César Franck.

Zo, dat is dan Gouda! Zoiets moet je even op je laten inwerken. De luister van het orgel in Gouda. Er rezen mij een aantal vragen. ,,De conclusie ligt voor de hand, dat Moreau niet de grote meester is geweest, waarvoor men hem altijd heeft gehouden". Deze woorden, afkomstig van prof. Vente, had ik gelezen in een van zijn vele artikelen, daterend uit vervlogen jaren. Ook nu geen superlatieven uit de mond van prof. Vente, noch aan het adres van Moreau, noch aan het adres van de restaurateurs.

„Briljant, volumineus, barok" had Erné géschreven. Maar waarom ging nu dat volumineuze achter een gordijn schuil? Briljant klonk het wel, uiterst doorzichtig zelfs. Is dat een Wonder, wanneer je een blik op de dispositie werpt? Wat een rijke bezetting aan vulstemmen! Dan lees ik van Mr. A. Bouman in „Het Orgel in de St. Janskerk te Gouda" (heruitgave Fraestantpers, 1965): „Al kan men het Goudse orgel, zoals het nu is (1965), door zijn vele wijzigingen niet meer representatief noemen voor de orgelbouw uit de eerste helft der 18e eeuw, niettemin is het nog steeds een schoon instrument, met Helmond het belangrijkste in ons land van zuidelijke afkomst, en uniek in de briljante vulstemmen, die de vele restauraties gelukkig hebben overleefd."

Kritiek
Al met al stapelen de vragen zich op ,rond het legendarische Moreauorgel. De kritiek die meteen na de ingebruikneming al rondwaarde was nogal agressief. Wanneer ik kreten hoor, zo van: ,,het is geen Haarlem" of iets dergelijks, dan pleegt men vergelijkingen die natuurlijk niet opgaan. Daar nam zelfs Vogler in 1785 afstand van!

Gelukkig deden zich nog tal van gelegenheden voor het instrument te horen met het jaarlijks Internationale Orgelconcours ,,Haarlem" voor de deur. Ik heb die gelegenheden te baat genomen, waarbij het orgel ongetwijfeld fraaie klankkarakteristieken ten toon spreidde. Desondanks waren er ook momenten om minder opgetogen over te zijn. Even de kerk verwarmen (kosters zijn vaak aardig voor het publiek) was van pijnlijke invloed op de stemming van het instrument. Tongwerken waren zodoende onregelmatig van aanspraak en klonken hier en daar benauwd. Al met al werden de vragen, ook tijdens latere concerten noch opgelost noch beantwoord.

Bij vandaag aangeland kunnen we de vraag stellen: waar ligt dat aan? Hoe komt het dat het Goudse instrument niet aan het verwachtingspatroon beantwoordt? Misschien toch de herintonatie van het pijpwerk? Of is de race tegen de klok de grote hoofdschuldige? Gemiddeld twee registers per dag afintoneren in de kerk, is een hele prestatie! Maar wat blijft er van die prestatie over als bij het resultaat een vraagteken moet komen te staan. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat de heren Keijzer het hierbij laten zitten.

Indrukwekkend
Ontegenzeggelijk heeft het instrument zeer fraaie hoedanigheden, Het technisch resultaat van de restauratie heb ik met eigen ogen mogen aanschouwen. Dat dat indrukwekkend is kan ik verzekeren. De firma Leeflang-Keijzer heeft schitterend werk geleverd. Alleen moet het „gordijn" waarachter nu nog de intensiteit van de klank schuil gaat, worden opgetrokken. Dan.... „zouden de zulken die met geringe denkbeelden aangaande dit werk bezet zyn, van deszelfs grootheid en verdere hoedanigheden, van het tegendeel overtuigd zyn."

,,Spreeken wy van volmaakt, zo begrypt yder ligtelyk, dat dit niet volstrekt te verstaan zy: in welken zin, gelyk geen werk van Menschenhanden, alzo ook inzonderheid geen Orgel volmaakt kan genoemt worden. Te veel nauwkeurige waarneemingen, en al te groote Kunst word 'er tot het Zamenstel deszelfs vereist, dan dat men ooit van eenig werk zoude kunnen zeggen, dit is Volmaakt zonder Gebreken. Eene Voortreffelykheid is alleen groot genoeg om een Werk en deszelfs Maaker beroemt en geagt te maaken; en yder Orgel heeft slegts als zyne eigene Volmaaktheid, het een in dit, en het ander wederom in een ander opzigt uitmuntende" aldus de anonieme schrijver uit 1764.


LEEFLANGS MOOISTE OPDRACHT

Het Apeldoornse orgelbouwbedrijf Ernst Leeflang heeft het gigantische karwei er op zitten. „De grootste en mooiste opdracht", zegt medefirmant Jan Keijzer, „die ik in mijn meer dan dertigjarige loopbaan onder handen kreeg".

Meer dan tien jaar is de firma er mee bezig geweest. Dat wil zeggen, vanaf het moment dat het College van Kerkvoogden de voorlopige opdracht tot restauratie gaf. De definitieve op; dracht volgde in 1975 en pas in 1979 kon met de werkelijke restauratie worden aangevangen. Broer Arie J. Keijzer, werd na het overlijden van Lambert Erné; voorgedragen als adviseur. Samen met prof. dr. M. A. Vente en rijksadviseur de heer Wiersma hebben zij het werk door uitgebreide voorstudie voor de restaurateurs gemakkelijk gemaakt.

Arie J. is in de archieven gedoken en heeft precies in kaart gebracht hoe Moreau het orgel bouwde en wat er nadien allemaal aan is gesleuteld. Het werd een gigantisch rapport. Jongste broer Keijzer, Johan, trad op als intoneur, de man die zorgt dat de pijpen het juiste geluid voortbrengen. Met recht een „Keijzerlijke" aangelegenheid, deze restauratie. Voor schoonvader Ernst Leeflang, een stukje familietrots, terwijl de nog altijd actieve schoonmoeder ook de nodige steentjes bijdraagt in het bedrijf.

Familiebedrijf
Orgelbouw Ernst Leeflang, een familiebedrijf dus. Hun wieg stond in Nieuwe Tonge, op Flakkee. Daar werden de Keijzers geboren als zonen van een eenvoudige dorpsschoenmaker. Na de watersnoodramp van 1953 kwam de orgelbouwtak in Apeldoorn terecht. Arie vond zijn weg als musicus in Rotterdam, conservatorium en Doelen en sinds enige tijd ook de Grote Kerk te Dordrecht.

Het immense karwei in Gonda zit er op. Maar de weg gaat verder. Voor de komende vier jaar is er voor de firma nog werk volop. „God zorgt voor de vogels, maar ze moeten er wel voor vliegen", zo luidde de opmerkelijke spreuk, die als wandversiering in de werkkamer van hun vermaarde Flakkeese dorpsgenoot hing. Daarom zijn de Keijzers alle autoriteiten dankbaar die het hun mogelijk maakten om in Gouda's kerk te „vliegen".

Zij vlogen er al eerder. Daarvan getuigden de gouden letters op de achterzijde van het koororgel in de kerk, dat zij in 1975 bouwden: ,,Wij timmeren aan de weg. Wat zullen wé ons nog wensen. De zegen komt van God. De gunst van goede mensen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1981

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Moreau-orgel in Goudse Sint Janskerk gerestaureerd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1981

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's