Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De invoering van de nieuwe psalmberijming (1773)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De invoering van de nieuwe psalmberijming (1773)

Over psalmberijmers en psalmgezang (slot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 19 juli 1773 werd door Pieter Leonard van de Kasteele, amanuensis van de Edele Mog. Heeren Commissarissen tot de verbetering der Rijmpsalmen de nieuwe psalmberijming ondertekend. Op last van de Algemene Staten werd de berijming van 1773 met ingang van 1 januari 1775 ingevoerd als het officiële psalmboek der gereformeerde vaderlandse kerk. Bijna overal in den lande werd het nieuwe psalmboek met instemming en veelal zelfs met vreugde ontvangen al bleven natuurlijk nog lange tijd vooral oudere mensen Datheen trouw.

De Staten van Holland en Westfriesland waren de eersten, die de invoering van de nieuwe psalmberijming verplicht stelden. Reeds op 1 oktober 1773 bevalen zij: „dat, zoodra het met den druk zou zijn gemeen gemaakt, het ook in de Hervormde Kerken der Provincie zou worden ingevoerd, en, met uitsluitinge van alle andere Berymingen, op de Predikstoelen, als mede in de gestoelten en zitplaatsen der Magistraten, Gerechten, Kerkenraaden en andere openbaare Ambtenaars, mitsgaders in de Godshuizen en Schoolen, zoo in de Steden, als ten platten lande, zou moeten gebruikt worden". Soortgelijke besluiten werden door de Staten van de andere Gewesten uitgegeven.

Preken en dichten
Zo wordt in de jaren 1774 en 1775 de Staatsberijming ingevoerd. Veelal ging dat met gelegenheidspreken en lofdichten vergezeld. Ds. Arnoldus Rotterdam uit Steenwijk hield een predikatie in de Grote Kerk te Zwolle over Jes. 24: 14-16. Ds. Van Spaan sprak op 25 september 1774 een feestrede uit in de Grote Kerk te Den Haag, naar aanleiding van Psalm 96:1-4 en eindigde die met een zelf gemaakt lof- en danklied:
O vlekkelooze Oppermajesteit!/
Wie 't juichend Rijk der heerlijkheid/
Volmaakt en eeuwig looft, met onnavolgbare zangen/
't Beige uw geduchte Hoogheid niet,/
De dankbare offers, van het Koormuziek te ontvangen,/
Die Jezus Bruid U biedt.

Ook in de Kloosterkerk droeg de dienst een bijzonder karakter. Hier sprak ds. De Koning over Psalm 47:7 en 8, waarin hij „het vernuftig en veraangenaamd gezang" aanprees. De preek die ds. Van den Berg hield over Psalm 92:2 besloot hij met de regels: Zingt, vrome zangers, zingt! De Hemel gaat u voor/En wacht u zingend in zyn Choor;/Daar zult gy Jezus zien, met al zijn lievelingen,/En nimmer oude Psalmen zingen.
Het ontbrak echter ook niet aan schertsende dichtstukken waarin de huiver tegen zogenaamde nieuwigheden in de kerk aan de kaak werden gesteld. In de Nederlandsche Bibliotheek verscheen in dichtvorm een lang en geestig „Veldgesprek" tussen vijf wandelaars, die verschillende standpunten innamen ten opzichte van de nieuwe berijming, zoals hun namen aangeven: Vreesaart, Oudlief, Dichtlief, Goedsmaak en Styfhoofd. De gesprekken worden door Hoorgraag bijgewoond en door Zwijgniet verteld. De auteur duidt zich slechts aan met de initialen: ds. J. v. S. (ds. Johannes van Spaan). Anderen konden Datheen's uitzetting niet verkroppen:

Een man altoos uitnemend groot,/
Een paar, gaer net, gantsch zeer, en bloot,/
Die nu ter kerk wordt uitgedreven,/
Zeer beseven./
Zelfs die zijn in 't zwart gekleed./
En met stukken overbreed,/
Willen nu Datheen verstrikken,/
Scheuren zijn papier aan stikken;/
d'Oogen pruisten zeer hoog op,/
Uit haar dikken vetten kop.

Problemen en verzet
Lang niet iedereen was in staat een nieuwe psalmbundel aan te schaffen. In Den Haag waren goede gemeenteleden, die een aantal bundels beschikbaar stelden om aan behoeftige lidmaten uit te reiken. In Heenvliet had Vrijheer Jean Louis Baron van Aldewereld „edelmoediglijk op eigen kosten, de nodige Psalmboeken voor Kerk en School, doen bezorgen".
We moeten ons echter ook niet verbeelden dat het invoeren van de „nieuwe psalmen" overal zonder verzet is gegaan. De meeste onlusten ontstonden, doordat men met de nieuwe berijming ook een betere wijze van zingen wilde invoeren. Er waren - ook toen al! - discussies over het tempo. Allerwegen trachtte men de zogenaamde „korte zingtrant" in te voeren. Daarbij werd alleen de eerste noot van iedere regel lang, en de andere korter gezongen.
Men moest niet „de Noten onnodig uitrekken, in de mond draaien, kauwen en door ettelijke verlagingen en verheffingen tussen de tanden en 't gehemelte slangsgewijze henen slingeren en dwarrelen, 't welk de meest algemene, doch belachelijke gewoonte was",(Josua van Iperen). In Vlaardingen verwoordde men het aldus: „Het pluimgedierte zweeg, er loeide stier noch koe/En waar men haastig zong, was 't haastig: mondjes toe". Het was de tegenstanders van de nieuwe berijming ernst. De Kralingse predikant Th. van der Groe, moet gezegd hebben: „Zij nemen de gouden vaten weg, wij hebben er zilveren voor in de plaats gekregen".
Waar zich verzet tegen de „nieuwe psalmen" openbaarde, zoals in verschillende gemeenten in Zeeland, gelastten de Staten der provincie de classes om „de onwilligen tot hun plicht te brengen". Om de overtreders te beboeten, werden gerechtsdienaars in de kerk aangesteld. Ds. Vos te Arnemuiden heeft het tot aan zijn dood in 1776 volgehouden geen nieuwe psalmen te laten zingen. Hij betaalde trouw de boetes. Met zijn opvolger deden echter ook de nieuwe psalmen hun intrede.
De grootste tegenstand ontstond in Vlaardingen, Maassluis en ook in Westkapelle. In de „Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart" (1782), het bekende boek van Betje Wolff en Aagje Deken, lezen we het protest van de Maassluise visser Klaas tegen de invoering van de nieuwe psalmen: „Jae wel, ze willen met Saetans geweld ier niewe Zalmen ebben, maar Klaes eit ook kneukels an zen lijf. Wij willen Daeyis Zalmen ouwen, al zou Maassluis 't onderste boven... Ik, en men oude wijf Neeltje Gerrits, ebben al die zestig jaar lang met stichting gezongen, dat et over den diek dreunde!" In Maassluis wilde men bloed zien. De „paskwilmakers" en al de „nieuwe Zangers" moesten vermoord worden!
Den Voorzanger Ouboter, sloegen zij dermaaten, dat zij hem zelven voor dood hielden". Of voegt het, dat Elkeen,/Onkundig Lid.of geen,/Het Kerkgezang koom' dwingen?/'t Kan wezen!...'t is gebeurd !/Waar Godvrucht nog om treurt,/ Met al haar Voedsterlingen. Vlaardingen, 2 april 1775: „Ja, d'Opperzanger, lang gewoon ons oor te strelen,/ verhief op de ouden trant de nieuwe Dichtluwelen". Maar, „het talloos leger dat de ruime kerk vervulde/En op den ouden toon als jonge leeuwen brulde". Er werden klappen met psalmboeken uitgedeeld en men dreigde de dominee van de stoel af te halen en hem te vermoorden.

Overwonnen
Op tal van plaatsen werd bij de inwijding der nieuwe psalmen ook „heerlijk Muzyk" gebruikt. In Elst liet zich niet alleen het orgel horen, maar ook „eene menigte van andere Muzyktuigen" („Waldhorens, Hoboos en ander speeltuig"). In Bergen op Zoom vereerde het „Muzyk-Collegie" van de stad de plechtigheid met een concert van Orgel, pauken, trompetten, waldhorens en allerlei speeltuig in een groot getal, „tot ongemeen genoegen van alle de Toehoorders, zoo Roomschen, als Onroomschen".
Menig predikant stond voor de vraag, hoe met de beoogde vernieuwing van de kerkzang mee te gaan. In vele gemeenten werd het niet meer gebruikte orgel in de kerk weer in dienst genomen. Waar geen orgel was, werd een instrument aangeschaft, dat veelal op een plechtige wijze in gebruik werd genomen. Er kan zelfs gesproken worden van een wedijveren in het plechtig en statig inwijden van orgels, welke plechtigheid naar de profetie van Voetius verhoogd werd met „een concert der instrumentaal en vocaal muziek", omdat men zich met orgeltonen niet alleen zou vergenoegen. (Voetius was tegen het orgel in de kerk!) Zo beklom de 80-jarige Ds. C. Wiersma uit Jelsum de preekstoel niet om het orgel in te wijden („hij haatte die uitdrukking als te zeer naar 't Pausdom riekende"), maar: „om in nederige afhanging van den Heere, zulk een stof te verklaren, welke alleen ter gelegenheid van het nieuw en aangenaam blaastuig dienen kon, om zijn hoorders te onderrigten wat 't inhad, den Heere Psalm te zingen".
Echter, Ds. Groenewoud te Roodahuizen „heiligde het speeltuig op de allerwelsprekendste wijze God en Zijn dienst toe", waarbij hij betoogde, „dat het godsdienstig psalmzingen, (al of niet, A.) vergezeld met de verrukkende orgelklanken, een der voortreffelijkste deelen van den christelijken godsdienst is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1984

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

De invoering van de nieuwe psalmberijming (1773)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1984

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's