Zicht op de niet erg verhelderende leer van metahistoricus De Graaff
,,Geschiedenis van het Westen vertoont neergang die al in Middeleeuwen is begonnen
In de publiciteit rondom het conflict binnen de Evangelische Hogeschool duikt herhaaldelijk de naam op van dr. F. de Graaff, hervormd emeritus predikant en schrijver van vele boeken over cultuurfilosofische en theologische onderwerpen. In hoeverre het verschil van mening over de opvattingen van De Graaff de kern vormt van het conflict, kan hier in het midden blijven.
Feit is in ieder geval, dat dr. M. Oudiceric, de man die binnen de EH de leiding heeft over de mo-opleidingen en die met een aantal medewerkers belast werd met de voorbereiding van een faculteit "cultuurwetenschappen", zich in een programmatische rede ("In het oog, uit het hart", 1988) volledig baseerde op De Graaff, met name op diens "Anno Domini 1000 Anno Domini 2000" (1977). En de critici van Oudkerk en van het EH-bestuur hebben steeds bezwaar gemaakt tegen de in hun ogen te sterke invloed binnen de EH van De Graaffs leringen. Wat is eigenlijk de inhoud van de opvattingen van dr. F. de Graaff? En wat kan gezegd worden over de waarde ervan? Het volgende is een poging deze vragen te beantwoorden.
Massamens
De Graaff staat zeer kritisch tegenover de westerse cultuur. De geschiedenis van het Westen vertoont volgens hem een neergang die nu al eeuwenlang duurt. Al gedurende de Middeleeuwen is die begonnen. De mens heeft het besef van directe verbondenheid met de geschapen werkelijkheid verloren. Hij is zich als subject gaan zien en nu kan hij de werkelijkheid niet anders meer dan via 'voorstellingen' benaderen. Deze abstracte voorstellingen hebben de grondslag gelegd voor de moderne wetenschap, de verderfelijke macht die de levende schepping tot een dood object maakt.
De gevolgen zijn afschuwelijk. De tijd is mechanische klokketijd geworden, de aarde is gereduceerd tot een bol, de taal heeft haar geheim van de verbondenheid met de werkelijkheid verloren en is teruggebracht tot 'gepraat'. En de techniek is de nieuwe afgod geworden, want zij moet de werkelijkheid van de objecten bruikbaar maken. Onder verwijzing naar Heidegger, aan wiens filosofie hij in 1951 zijn proefschrift wijdde, klaagt De Graaff ook over het ontstaan van de 'massamens', die geen ziel meer heeft, maar beheerst wordt door onpersoonlijke reflexen.
Metahistorie
Volgens De Graaff kunnen we de geschiedenis van de cultuur pas echt begrijpen wanneer we oog krijgen voor de 'metahistorie', voor wat in de onzichtbare werkelijkheid gebeurt. Dit valt voor ons 'laatgeborenen' niet mee. Het wezen van een cultuur wordt beheerst door een geest, een god. Hierbij moeten we niet denken aan een fictie of een projectie. De 'goden' van de volkeren zijn volgens De Graaff 'engelenwezens', die de God van Israël na de zondeval heeft aangesteld als bemiddelaars.
De westerse wereld heeft ook zo'n god toegewezen gekregen. Een probleem is nu, dat de westerse christelijke kerk zich meer op deze god is gaan richten (de paus van Rome vertegenwoordigde hem) dan op de God van Israël.
Sterfelijke engelen
Volgens De Graaff spreekt Psalm 82 over deze tussenwezens, deze 'goden'. God houdt gericht te midden van de goden. Hij constateert dat ze verzuimd hebben de geringe en de wees recht te doen. En dan spreekt God een oordeel uit: „Wel heb ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten — nochtans zult gij sterven, als een der vorsten zult gij vallen".
De Graaff denkt bij deze psalmregels niet aan aardse rechters die door God veroordeeld worden, of aan afgoden die ten dode gedoemd zijn, maar aan engelen die sterfelijk worden wanneer ze hun dienst ten behoeve van een volk niet goed vervullen.
Keizer Otto
De god van het Westen heeft volledig gefaald. In zijn naam hebben mensen afschuwelijke wandaden bedreven. Volgens De Graaff is de sterfelijk geworden god van het Westen rond het jaar 1000 ter dood veroordeeld. De executie werd aanvankelijk nog uitgesteld, schrijft hij in "Als goden sterven" (1969). In het in 1977 verschenen "Anno Domini 1000 Anno Domini 2000" betoogt De Graaff dat de god van het Avondland zichzelf, in de persoon van keizer Otto III, heeft geofferd. Het plaatsvervangend offer van de god van het Avondland is door de hoogste God aanvaard. Dit blijkt uit het feit dat de cultuur op de kritieke datum, de zonnewende, de 21e juni van het jaar 1000, voorbij is gegaan zonder vernietiging van de Christenheid" (blz. 77).
Bach
Hoe het ook zij, de geschiedenis van de westerse cultuur sinds de Middeleeuwen laat zich slechts verstaan vanuit de dood van de god. De 'hinderaar' (een aan Buber ontleende benaming van Satan) heeft de macht kunnen overnemen. Het middel waarvan deze zich in de eindfase bedient, is de techniek.
Voor veel mensen is deze 'metahistorie' verborgen. Er zijn echter profeten
Dr. F. de Graaff is hervormd emeritus predikant. geweest die —op een verhulde manierde waarheid verkondigden. Met name Nietzsche was volgens De Graaff zo'n profeet. Hij verkondigde de dood van de god (niet van God, zoals lezers van Nietzsche altijd gedacht hebben). Ook Bach geeft er volgens De Graaff blijk van dat hij het geheim kende. Waarom zou hij anders zijn Matthaüspassion hebben afgesloten met het „Ruhe sanfte! Sanfte Ruh'!" Bach laat de dode god rusten in het graf. '
Jakob en Esau
Met het voorgaande is het geheim van de wereldgeschiedenis nog niet helemaal zichtbaar gemaakt. God heeft voor de mensheid heil willen bereiden via het volk Israël. Isaak heeft aan Jakob de grote zegen gegeven. Weliswaar had ook het volk Israël z'n eigen 'tussenwezen' (Michael), maar anders dan de volkeren rondom, kende Israël Jahweh als de God van hemel en aarde rechtstreeks. De Heere is met Jakob, en dus is er geen heil zonder verbinding met Israël.
Toen Jakob terugkeerde van Laban, worstelde hij in een nacht met een onbekende (Gen. 32). De Graaff meent dat deze onbekende de engel, de genius van Esau was. Jakob wilde de engel van Esau niet laten gaan voordat deze hem zou zegenen. Volgens De Graaff houdt dit in dat Jakob het behoud van zijn broer zocht. Slechts door Jakob te zegenen, dat wil zeggen door Jakobs eerstgeboorterecht volledig te erkennen, kon Esau verlossing ontvangen.
Deze geschiedenis is volgens De Graaff als de ouverture van een opera. Het vervolg is de uitwerking van wat in wezen al in de ouverture gegeven was. Israël blijft de uitverkorene; slechts door erkenning van Israël is het heil van de God van Israël te verkrijgen.
In de tijd van het aardse leven van Jezus was het Romeinse rijk gelijk aan Esau. In lijvige boeken over de evangeliebeschrijvingen van Johannes en Matthéüs betoogt De Graaff dat in het leven en sterven van Jezus opnieuw een worsteling tussen Jakob en Esau plaatsvindt.
Volgens De Graaff moet Jezus gezien worden als het diepste Zelf van Israël. Deze Jezus stierf voor het Volk (Israël) om de zonden van de volkeren te verzoenen. Zo had de hogepriester Kajafas geprofeteerd.
Maar hoe is het dan mogelijk dat de joden Jezus verworpen hebben? Volgens De Graaff is dat helemaal niet het geval geweest. De joden beseften dat er voor Esau (Rome) slechts redding mogelijk was door geloof in Jezus. En omdat ze wisten dat geen Romein ooit een vertegenwoordiger van Israël als heiland zou aanvaarden, hebben ze de list toegepast van de schijnbare verwerping.
Esoterie
Deze opvatting vraagt een totaal nieuwe lezing van de Evangeliën. Niet de oppervlakkige lezing, zoals ingewijden in de eerste graad die volgen, leidt tot werkelijk inzicht, maar het doorvragen naar de verborgen, de esoterische kennis.
Het hele Nieuwe Testament moet anders gelezen worden dan tot nu toe gedaan is. Het volk Israël heeft na de komst van Jezus niet afgedaan. Ook is het niet zo dat de grens tussen Israël en de volkeren is uitgewist.
Graden
De joden hebben destijds hun schuld, dat wil zeggen hun verplichting om als uitverkoren Volk de heidenen te verlossen, op Jezus gelegd. Door schijnbaar afstand te nemen van Jezus maakten ze de weg vrij voor de aanvaarding van Jezus door de Romeinen. Deze list is echter door de christenheid niet doorzien. Ontstellend, vindt De Graaff. „De Joden hadden verwacht, dat degenen die in de eerste graad waren ingewijd zo heilbegerig waren geworden, dat zij naar hogere graden verlangden".
Maar dat gebeurde niet. „Ja, de schaamteloosheid gebeurde, dat eerstegraadsingewijden (de oppervlakkig lezende christenen, KV) de meesters (de joden, KV) meenden te moeten en te kunnen onderwijzen" ("Jezus de Verborgene" II, blz. 43).
Speculatief
Het joodse volk gaat z'n eigen weg als uitverkoren Volk, geleid door de Thora (de wet), lijdend in verbondenheid met Jezus Messias. De heidenvolkeren hebben een andere betrekking tot de vleesgeworden Thora. Zij hoeven de voorschriften aan de Thora niet te volgen. Wel moeten zij de onverbrekelijke eenheid van Messias en Volk herkennen. Dan is de derdegraads inwijding mogelijk: dan zegent Jahweh degenen die Zijn Volk hebben gezegend.
In het voorgaande heb ik getracht De Graaffs visie weer te geven zonder het verhaal te onderbreken door commentaar. Maar ik wil niet afsluiten zonder eerlijk te zeggen dat ik er niets van geloof. De Graaffs betogen zijn vaak sterk speculatief. Wat hij beweert over tussenwezens, over de god van het Avondland en over het offer van Otto III, mist elke serieuze grond. De Graaff heeft een omvangrijke kennis, onder andere van historische gebeurtenissen. Deze kennis wordt zo gezeefd en geordend, dat de indruk kan ontstaan dat alle stukjes van de puzzel passen. En als iets beslist niet past, dan spreekt De Graaff over verhulling en list, waardoor een niet-ingewijde een verkeerde indruk krijgt.
Mystificatie
De manier waarop De Graaff met het Nieuwe Testament omgaat, lijkt me ontoelaatbaar. Om de visie te handhaven dat Israël Jezus niet verworpen heeft, dat er een blijvende grens tussen het Volk en de volkeren blijft bestaan en dat slechts heil verkregen kan worden door hen die Israël zegenen, worden de Evangeliën compleet gemystificeerd: lees maar, er staat niet wat er staat. Wist u bij voorbeeld dat Judas Jezus verraden heeft omdat Judas wist dat zijn meester de Messias was? Volgens De Graaff wilde hij Hem voor een voldongen feit stellen in een confrontatie met Rome, zodat Jezus Zijn macht wel zou moeten doen gelden.
Kabbalisme
Ook het boek Handelingen en de brieven van Paulus moeten onderzocht worden op hun geheime betekenis, die slechts de ingewijden kunnen begrijpen. De sleutel is ook hier de 'Jakobslist': de bedoeling is dat de heidenen er via een omweg toe worden gebracht Israël te zegenen.
De stijl van betogen van De Graaff doet denken aan die van de leraars van 'verborgen wijsheid', zoals die in de geschiedenis vaak naar voren zijn gekomen, bij voorbeeld de gnostische leraars uit de tijd van de oude kerk of de Joodse Kabbalisten uit de Middeleeuwen. De dingen zijn niet wat ze lijken; de ingewijden kunnen erdoorheen leren zien en ontcijferen daardoor geheimen.
Als De Graaff in "Anno Domini 1000 Anno Domini 2000" het 'offer' van Otto III een 'metahistorische navolging' van het offer van Christus heeft genoemd, wendt hij zich tot zijn lezers. De welwillenden onder hen zullen nu wel te zwaar beproefd zijn om nog verder mee te gaan, schrijft hij. Hij vervolgt: „Ik kan hier alleen op antwoorden, dat het hier niet meer gaat om welwillendheid, maar om de hoge moed tot de waarheid, niet bedoeld in de zin van vrijblijvende bespiegeling, maar de waarheid, waar mensen naar krijten, als de werkelijke nood van hun situatie openbaar wordt" (blz. 83). De argumentatie houdt op. Een geestelijk leider bezweert zijn volgelingen met de belofte van geheime kennis die hun verlossing zal brengen.
Mondige christenen moeten hier maar afhaken, lijkt me.
Niet verhelderend
Dat De Graaff mensen boeit, kan ik me goed voorstellen. Iemand die een sterke overtuiging omtrent zeer belangrijke zaken (de ontwikkeling van onze cultuur, de toekomst van de wereld, van de christenheid en van Israël) naar voren brengt in goedgeschreven boeken, die ook getuigen van een grote eruditie, kan rekenen op gehoor.
Is De Graaffs cultuurkritiek toch niet de moeite van het overwegen waard? Een kritische houding tegenover onze cultuur is zeker geboden. En elke steun bij de analyse ervan is welkom. Toch ben ik er niet van overtuigd dat De Graaffs door Heidegger geïnspireerde opvattingen over wetenschap en techniek erg verhelderend zijn.
Mijns inziens zijn objectivering en abstractie op zichzelf geen euvels; ze kunnen wel levensgrote problemen opleveren als ze worden toegepast door mensen die menen dat wetenschappelijk onderzoek de enige, of in ieder geval de eigenlijke, toegangsweg naar de werkelijkheid is. En heimwee naar een tijd dat de mensen directer verbonden waren met de realiteit (was zo'n tijd er?), gekoppeld aan een soort 'herovering' van de wereld, is mijns inziens weinig vruchtbaar.
Publikaties van dr. F. de Graaff:
— Het schuldprobleem in de existentiefilosofie van Martin Heidegger, 1951
— Als goden sterven, de crisis van de westerse cultuur, 1969
— Spinoza en de crisis van de westerse cultuur, 1977;
— Anno Domini 1000 Anno Domini 2000
— de duizend jaren bij de gratie van de dode God, 1977
— Nietzsche, 1979
— Het geheim van de wereldgeschiedenis; zeven overdenkingen van woorden uit de Heilige Schrift, 1982
— Jezus de Verborgene, een voorbereiding tot inwijding in de mysteriën van het Evangelie, 1987
— Jezus de Verborgene, deel II; vertaling en uitleg van het Matthéüs-Evangelie, 1989.
Prof. dr. K. Veling is hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt in Kampen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's