Natuurmonumenten wil oerbos ontwikkelen
Door het kappen van het Beekbergerwoud verdween ons laatste stukje natuurlijk bos
Tussen Apeldoorn, Beekbergen en Klarenbeek lag eens het legendarische Beekbergerwoud. Dit laatste natuurlijke bos in Nederland werd omstreeks 1870 gekapt, om plaats te maken voor weilanden. De laatste tijd is de Vereniging Natuurmonumenten op veel plaatsen bezig landbouwgrond om te vormen tot natuur. Dat wil men ook doen op de plek die nog veel sporen vertoont van Het Woud.
In de omgeving van Beekbergen wordt het land lager. Hoe verder men noordoostelijk komt, hoe woester het terrein wordt. Vochtige heidevelden, moerassen en poelen vol veenmos wisselen elkaar af Hier en daar zijn berken- en wilgenbosjes of velden geurige gagel. Steeds hoger en dichter wordt het kreupelhout, natter de grond.
Aan de horizon rijst donker en massief een bos van elzen en essen, berken en wilgen: het Beekbergerwoud, een oerbos. Het karakteristieke beeld van hoe het eens overal in West-Europa was. Een moerasbos waarvan de Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef dat het schrikwekkend en stinkend is. Hij wist niet dat het ook wonderlijk rijk en schoon is van ongestoorde natuur. Ruim een eeuw geleden werd het Beekbergerwoud gezien als een waardeloos stuk onland. Het begrip "natuurmonument" was nog niet bekend. Boeren hadden grond nodig. Het moerassige stuk oerbos nam nutteloos een groot terrein in beslag. Daar konden goede weilanden voor in de plaats komen. Ontginnen dus. Het laatste stuk natuurlijk bos in ons land ging teloor. Hoe zag dat er ongeveer uit?
Een oerbos
Anderhalve eeuw geleden: het hart van Nederland is ruig, eenzaam en bijna onbewoond. De Vale Ouwe strekt zich uit van Amersfoort tot aan de grote, eens door enorme ijsmassa's opgestuwde heuvelrug van Hattem tot de Posbank. Dat is de ruggegraat van de Veluwe. Van horizon tot horizon is het land woest, met vrijwel onafzienbare heidevelden en grote zandverstuivingen. Apeldoorn is een gehucht. Verspreid eromheen liggen kleine buurtschappen. Daar wuift de rogge en zijn de boekweit velden in het voorjaar roze van de bloesem. De grond is arm en de bevolking ook.
Wildernis
Het is een warme dag in een droge zomer, waardoor het Beekbergerwoud begaanbaar is. De grond is voor het grootste deel droog, wat niet vaak voorkomt. Het hakhout aan de buitenrand is bijna ondoordringbaar. Langs de geulen en greppels wuiven varens. Op open plekken is het blauw van vergeetmenieten. Aan alle kanten steken lissen hun stengels met gele leliebloemen omhoog. Strak staat de zomerlucht boven de wildernis van Gelderse roos, kardinaalsmuts, hazelaar en meidoorn. Dicht strengelt zich de kamperfoelie en de klimop dooreen.
Onnavolgbaar mooi klinkt ook hier aan alle kanten het gezang van ontelbare vogels, die ongestoord in dit lustoord huizen. De plantengroei is rijken gevarieerd. Op de droge plekken bloeit de slanke sleutelbloem en het goudveil. Groot springzaad vult de lege plaatsen op. Gele dovenetels bloeien uitbundig. Ook groeien er zeldzame orchideeën in groot aantal. Uit de dichte gedeelten komt de De boerderij Het Wotid werd gebouwd toen het hos geveld was. schorre roep van raven. Met rumoerig vleuelgeklap gaan purperreigers op de wieen. Vanuit de oude eikebomen op de hoge gedeelten klinkt de melodieuze roep van de wielewaal. Er is niets te zien van mensen of hun activiteiten. Slanke reeën glippen geruisloos door de dichte begroeiing. Otters, dassen en vossen wachten tot het duister wordt; dan gaan ze op jacht. Wanneer het donker is, klinkt uit de rietwildernissen de doffe bas van de roerdomp. Ransuilen laten hun lugubere roep horen. Foto's A. Schouten van der Velden
Zo was het ongeveer tot omstreeks 1870. Aan het begin van onze jaartelling, toen in de lage landen aan de zee nog geen of slechts enkele mensen woonden, was het Beekbergerwoud een vrijwel ondoordringbaar gebied, puur natuur. Toen die zich in de omgeving vestigden, begonnen zij hout te kappen en turf te graven. Dat gebeurde op kleine schaal en tastte het bos niet aan; het gaf er juist het grillige karakter aan.
Wat de mens nodig had leverde het enorme oerbos ruimschoots op. Het was echter niet gemakkelijk om die produkten te oogsten. Het Beekbergerwoud was een moerasbos, een drassig gebied, waarin men slechts kon doordringen als het lang droog was of streng vroor. Het grootste deel van het jaar stond er ruim een halve meter water. Dan bleven alleen de horsten, de hoger gelegen delen, droog. Wanneer het lang vroor, kon men over het ijs in het bos doordringen. Dan hakte men de zware elzebomen om.
Elzestoelen
Door deze manier van exploiteren kreeg het Beekberger woud op den duur zijn bizarre vorm en oerwoudachtig karakter. De zware elzebomen werden door de hoge, met ijs bedekte waterlaae, op een halve meter hoog afgekapt. Er Dieven dus noodgedwongen hoge stobben achter. Die liepen in het voorjaar weer uit. Door het steeds weer hakken en opnieuw uitlopen, kregen die "elzestoelen" op den duur een enorme omvang. Rentmeester Bosker, die in de vorige eeuw werd aangesteld om het woud te ontginnen, schreefdaarvan: „Verbeeldt u, eizenboomstoelen ter hoogte van drie tot vier voet en in de omtrek van tien tot twaalf meter".
Op die oude, breed uitgegroeide stoelen, stonden dan vaak zes ofmeer elzen% Nog zijn er fraaie plekken in het voormalige Beekberger Woud. stammen van meer dan twaalf meter hoog. Vorst en ijs maakten het werk in het woud mogelijk. Invallende dooi belemmerde het werk soms halverwege. Een deel van de reeds gevelde bomen bleef dan achter, zakte door het ijs en verdween geleidelijk in de drassige grond.
De grillige elzenstoelen, met de achtergebleven stammen en takken, werden in de zomer overwoekerd door bramen, hop en kamperfoelie. In de herfst en de winter werden ze bedekt met mos en zwammen. Met de andere bomen en struiken vormden die enorme elzestoelen een echt oerwoud. Het laatste wat wij hadden. Niemand had er belang bij dit te behouden. Integendeel: men wilde cultuurgrond in plaats van die wildernis.
Natuurontwikkeling
De tijd is veranderd. Nu wordt getracht van landbouwgrond weer oorspronkelijk gebied te maken. Bij Beekbergen wil men dus weer een natuurlijk bos tot stand brengen. De door de huidige natuurbeschermingsmensen graag gehanteerde stelling dat de natuur zichzelf regelt, wordt hiervoor niet toegepast. Er moet juist heel wat worden gedaan door de mens om de ontwikkeling van een moerasbos op gang te brengen. Dat is een logisch gevolg van het ingrijpen in 1870. Eerst moet de oude situatie zo goed mogelijk worden hersteld. Daarna is er zeker een eeuw nodig voor er weer een volgroeid natuurlijk oerbos is ontstaan.
Moeten wij een dergelijk streven toejuichen en steunen? Ik betwijfel het. Het natuurbeheer krijgt steeds meer iets krampachtigs. Wie gelooft in de steeds naderbij komende herschepping, heeft een grootser doel om naartoe te leven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1993
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1993
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's