„Een zeer geoefend, zeer ongeleerd man"
William Gadsby verkondigde in 39 jaar twaalfduizend keer het Evangelie
Onder de baptisten in Engeland is de naam van de predikant en dichter William Gadsby nog niet vergeten. Dit geldt ook voor diegenen in ons land die de nagedachtenis van mensen als Philpot, Huntington en Warburton in ere houden. Dit jaar is het honderdvijftig jaar geleden dat William Gadsby (1773-1844) stierf.
Wie was William Gadsby? Hij werd in januari 1773 in Attleborough in de kerkelijke gemeente Nuneaton in het graafschap Warwickshire in Midden-Engeland geboren. Van zijn ouders weten we dat ze John en Martha heetten.
Martha was de tweede vrouw van John Gadsby, die uit zijn eerste huwelijk zeven kinderen had. John was een eenvoudige arbeider, maar welk beroep hij uitoefende, weten we niet precies. Wellicht landarbeider, of wever? Ook zijn zoon William is een tijdlang wever geweest. Het was vroeger niet ongebruikelijk dat een zoon het beroep van zijn vader koos.
Godspijlen
De jonge William werd twee of drie dagen per week naar school gestuurd. Toen hij dertien jaar oud was, werd de knul bij Copson, een linnenwever, in de leer gedaan. Als kind was hij altijd ondeugend en rumoerig geweest en dat werd er in de werkplaats van Copson niet beter op. Hij hield daar soms humoristische toespraken, af en toe een uur lang, waardoor zijn collega's slap van het lachen lagen.
Maar dat zou niet lang meer duren. Zoals Gadsby het zelf beschrijft: „Daar in die werkplaats ontmoette ik God, en het was gelijk gedaan met alle zotternij". Dat was niet naar de zin van zijn collega's, en ze vroegen hem heel dringend nog eens een toespraak te houden. Hij deed dat, maar het werd een heel andere toespraak dan ze voorheen van hem gewend waren: „Gods pijlen staken diep in mij, en ik zag de hel als het ware vóór mij, zodat ik nergens anders over kon spreken". Men was blij toen hij eindelijk zweeg.
Overgang naar baptisten
Hoewel hij als kind gedoopt was in de kerk te Nuneaton, kwam hij toch in zijn jonge jaren tot het standpunt van de baptisten. Dat betekent: verwerping van de kinderdoop en het dopen van volwassenen die vooraf hun geloof hebben beleden.
Gezien de kerkelijke achtergrond in Engeland is dat een heel begrijpelijke reactie. Immers, in grote delen van de (Anglicaanse) Kerk van Engeland was en is dit sacrament alles en de prediking bijna niets. Een gewone uitdrukking voor "dopen" is "to christen a child", dat wil zeggen: een kind door de doop tot christen maken! En dat zijn we met de baptisten eens, dat de doop alleen iemand niet tot een waar christen maakt.
In 1793 ontmoette Gadsby, die toen 20 jaar oud was, de baptistenpredikant Aston uit Coventry. Ds. Aston sprak veel en diepgaand met de ernstige en begaafde jongeman. Deze contacten leidden ertoe dat Gadsby op 29 december 1793 werd gedoopt in de kapel aan de Cow Lane te Coventry.
De jongeman werkte in die tijd als lintwever, wat een heel zwaar beroep lintwerver was. Dat deed hij tot zijn tweeëntwintigste levensjaar. Toen ging hij te Hinckley in Leicestershire werken als kousenwever, een. wat beter betaald beroep en ook minder zwaar.
In 1796 trouwde hij met Elizabeth Marvin. In dat zelfde jaar vestigde hij zich als zelfstandig wever. Rijk waren Williiam en Elizabeth allerminst: ze huurden een gemeubileerde kamer, omdat ze zelf weinig meer bezaten dan een oude eiken ladenkast en een paraplu.
Gadsby als prediker
In 1798 heeft William Gadsbv voor het eerst gepreekt. Eerst in Hinckley en Bedworth, waar men hem wel kende als de wever die met een zwaar pak op zijn rug naar de markt kwam. Want het preken deed hij naast zijn beroep.
Over zijn preken werd in die tijd heel verschillend geoordeeld. Men noemde hem „een zeer geoefend man, die vele kentekenen droeg van inwendig, goddelijk onderricht, maar die zeer ongeleerd was". Velen hoorden hem graag, omdat Gadsby niet wat vormendienst en een koude prediking bracht, maar de hoorders aansprak in hun geestelijke noden.
In 1805 werd hij dan ook als predikant beroepen van de Baptistenkapel aan de Back Lane, wat zoiets betekent als "de Achterweg", bij George's Road, in Manchester. George's Road heet nu Rochdale Road. Het is een grote doorgaande weg die vanuit het centrum van de stad Manchester naar het noorden leidt. Zo is Gadsby bekend geworden: als predikant van de kapel bij Rochdale Road.
In het begin ontmoette hij in die gemeente nogal wat tegenstand, maar dat werd snel minder. Men zag wel in dat Gadsby niet alleen een prediker was met grote gaven, maar ook met een duidelij ke lijn in zijn prediking: de lijn van vrije genade!
De duivel als voorzitter
Toen hij in Manchester stond, werd daar een vergadering van predikanten gehouden om samen te overleggen hoe men het beste kon preken. Na veel gepraat werd men het erover eens zó te preken „dat de hoorders niet konden merken of de prediker een voorstander was van de vrije wil of van de vrije genade".
Gadsby was uitgenodigd voor die vergadering, maar was er niet naartoe gegaan. Een predikant die wél was gegaan, vertelde hem op straat het besluit van de vergadering. Hij vroeg daarna: „En wie denk je dat er tot voorzitter is gekozen?" „De duivel!" was Gadsby's korte antwoord.
Zijn prediking van vrije genade trok vele hoorders. Soms kon hij op een pakkende manier iets duidelijk maken, waarbij de predikant ook de ironie op de kansel niet schuwde.
Een jongeman, Edward Blackstock, die jarenlang had horen prediken „dat het de plicht was van ieder mens om te geloven en het Evangelie gehoorzaam te zijn", liep onder dit soort prediking geestelijk vast. Na lang zoeken kwam hij onder het gehoor van ds. Gadsby. Deze preekte die keer over 2 Korinthe 1:18: „Doch God is getrouw, dat ons woord, hetwelk tot u is geschied, niet geweest is ja en neen".
Verpulverd
Ademloos luisterde Blackstock toe hoe ds. Gadsby al zijn vragen oploste vanuit het Woord. Toen de dienst voorbij was dacht hij: „Deze man heeft niet gestudeerd, en toch neeft hij in één uur heel net arminianisme verpulverd, mijn hart verklaard, en Gods Evangelie zó gepreekt als ik het nooit eerder gehoord heb".
Van wettisch gedoe moest Gadsby niets hebben, ook niet als dit in een vroom kleed werd gehuld. Hij werd daarom door sommigen een "antinominaan", een wetsbestrijder, genoemd. Deze beoordeling is het deel geweest van heel wat trouwe predikers, die men niet begreep of niet wilde begrijpen.
Ds. Gadsoy leefde overigens onberispelijk, wat ook niet-geestverwanten aan hem moesten toegeven. In de 39 jaar dat hij predikant te Manchester was, preekte hij ook in veel naburige plaatsen. Men heeft berekend dat hij in die jaren ongeveer twaalfduizend maal heeft gepreekt en zo'n honderdduizend kilometer heeft afgelegd.
Schrijver en dichter
Vanaf 1806 begon Gadsby over allerlei geestelijke onderwerpen te schrijven. Meestal waren dat korte geschriften ("pamphlets") over actuele onderwerpen. Na Gadsby's dood heeft zijn zoon John al deze geschriften gebundeld en ze in 1851 in twee delen uitgegeven.
Nog veel later, in 1884, gaf John Gadsby een aantal preken, gedeelten van preken en brieven van zijn vader uit. Gadsby senior had niet alleen een welversneden pen, maar ook dichterlijke gaven. Hij is met name door zijn dichttalent tot op vandaag bekend.
In de bundel "Gadsby's Hymns" staan ruim 250 liederen van Gadsby, naast nog vele andere liederen. De dichters van die andere liederen zijn vooral Joseph Hart, Berridge, John Kent en Isaac Watts. In november 1838 zag de eerste druk van deze bundel het licht. De volgende edides hebben een "Woord vooraf' van ds. J. C. Philpot. Philpot schrijft daarin „dat hij alleen maar de druiven hoefde te verzamelen, nadat het werk aan de wijnoogst gedaan was".
Wie Gadsby's liederen aandachtig doorleest, zal enkele typerende dingen opmerken. Te noemen vallen de grote nadruk op het werk van de Drieënige God, de afkeer van alle werkheiligheid en de liefdevolle warmte waarmee over Christus en Zijn werk wordt geschreven. Hier treffen we de pit en het merg van alle ware religie aan, in de radicaliteit van zonde en genade. En dat is precies de prediking die de Heere behaagt te gebruiken. Wat we ook in Gadsby's liederen steeds weer tegenkomen, is de diepe verwondering over Gods opzoekende zondaarsliefde.
"The Gospel Standard"
Williams zoon John was de oprichter van "The Gospel Standard" (De Evangeliebanier), het blad van de Strict Baptists in Engeland. Dit blad werd in 1835 opgericht, en het verschijnt nog iedere maand. Terwijl ik dit schrijf, ligt nummer 1902 van de 160e jaargang voor mij.
John Gadsby werd op 19 november 1808 te Manchester geboren, dus drie jaar nadat zijn vader als predikant naar die stad gekomen was. Hij was het vijfde kind van de zes kinderen in het gezin Gadsby. In zijn kring was hij een man van betekenis: drukker, uitgever, schrijver en spreker, maar geen predikant. Na jaren in de wereld te hebben geleefd, maar met een kloppend geweten, moest John het ten slotte van de Heere verliezen. Na een diepe weg van ontdekking behaagde het de Heere Zijn Zoon in hem te openbaren. Op 4 oktober 1835 werd hij door zijn vader in Manchester gedoopt.
Ds. Gadsby meende aanvankelijk dat het plan van zijn zoon om een eigen blad uit te geven te hoog gegrepen was. „Je zult er geld aan verliezen", zei hij tegen hem. Hij overwoog de hele zaak echter biddend en gaf ten slotte zijn toestemming.
Zwakke christen
Op 1 augustus 1835 was het zover: het eerste nummer van het blad verscheen, met 24 bladzijden, voor de prijs van twee pennies. Oorspronkelijk had het blad een ondertitel: "De steun van de zwakke christen", maar die is niet gehandhaafd.
De eerste oplage bedroeg vijfhonderd exemplaren, bestemd voor de eigen gemeente en voor wat vrienden in Lancashire en Yorkshire. Maar de gemeente in Manchester kocht bijna alle vijfhonderd exemplaren op! Daarom werden er nog vijfhonderd nagedrukt. Toen daarna echter veel vraag kwam uit de Londense gemeenten in Gower Street en Great Alie Street, moesten er in allerijl nóg duizend bijgedrukt worden.
Velen hebben gespot met het oprichten van „weer een blad". Maar in 1835 was er in Engeland nauwelijks een blad te vinden dat de leer van de "Particular Baptists", zoals ze toen werden genoemd, uitdroeg. Er bestond wel een Gospel Magazine, maar dat werd uitgegeven door personene n uit de Anglicaanse Kerk, terwijl de hoofdredacteur maar niet moe werd te waarschuwen tegen de baptisten. Toen John Gadsby op 12 oktober 1893 stierf, had het blad -dat met zoveel vrezen en beven was opgericht- een oplage van 17.500 exemplaren.
Het levenseinde
In 1844 stierf ds. William Gadsby. De laatste maanden van zijn leven was hij steeds niet in orde. Toch heeft hij nog iedere zondag kunnen preken, al was dat met veel moeite. De laatste zondag van zijn leven, 21 januari 1844, kostte het hem vier minuten om de trap naar de preekstoel te beklimmen. Op elke trede moest hij even rusten, maar toen hij eenmaal boven was, preekte hij met veel vuur over Jesaja 43:2: „Wanneer gij zult gaan door het water. Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden en de vlam zal u niet aansteken".
's Middags had hij dezelfde tekst: hij was er nog niet over uitgepreekt! Zijn laatste punt was: het doorgaan van Gods kinderen door de doodsrivier. Men moest hem thuisbrengen. Het preken moet hem veel inspanning hebben gekost, want hij was in de laatste fase van een longontsteking.
Vanaf dinsdag 23 januari moest hij op bed blijven. Hij heeft tijdens die laatste dagen nog felle aanvallen van de satan te verduren gehad. Zijn vrouw, die toen geestelijk gestoord was, begreep er niets van dat haar man ging sterven.
Maar voor hem brak het licht weer door en hij ondervond de waarheid van wat hij zijn leven lang had gepreekt. Vlak voor zijn dood bad hij nog hardop met veel gevoel voor de kerk en voor zijn familieleden. Daarna zei hij: „Voor Christus is niets te moeilijk. Hij is de machtige God, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij was dierbaar, en Hij is dierbaar'.
Omdat hij zijn rechterhand, die koud en bewegingloos was, niet meer kon gebruiken, stak hij zijn linkerhand naar boven, en riep het driemaal uit: „Victorie!" Na een korte slaap getuigde hij ervan dat hij gefundeerd was op de Rots. Zijn vriend John Asworth vroeg hem: „Is Hij dierbaar voor je?" Waarop het antwoord een krachtig „ja" was. „Koning Immanuël, Verlosser, alles aan Hem is heerlijk. Het zal nu gauw afgelopen zijn. Spoedig zal ik voor altijd bij Hem zijn, om uit te roepen: Victorie!" Toen was hij even stil. Kort daarna zei hij enkele malen: „Vrije genade!", waarna hij in Jezus ontsliep. Gadsby had in zijn leven de Heere geëerd, en nu eerde de Heere Zijn knecht met een heerlijk en ruim levenseinde.
Drieduizend mensen
Op zaterdag 27 januari 1844 kwam dus het einde van Gadsby's aardse leven. Hij werd begraven op het kerkhof aan de Rusholme Road. Ongeveer drieduizend mensen woonden de begrafenis bij.
Ds. John Kershaw, die de begrafenis leidde, sprak aan het graf, geheel in de geest van zijn overleden vriend. Ds. Kershaw noemde als hoofdpunten van de prediking van zijn overleden ambtsbroeder: de diepe val van de mens in Adam, de verloren staat van elk mens buiten Christus, de noodzaak om door de Heilige Geest de wet persoonlijk toegepast te krijgen, Christus in Zijn ambten en staten, de noodzaak van het werk van de Drieënige God in het zaligmaken van zondaren, Gods eeuwige verkiezing, het onwankelbare verbond, en een leven uit Christus. Altijd vernederde ds. Gadsby de mens op het diepst en verhoogde hij God op het hoogst.
Op zondagmorgen 11 februari hield dezelfde predikant een rouwdienst in de kapel, over de door Gadsby zelfgekozen tekst: „De allerminste van al oe heiligen". Het was zó druk, dat er voor velen geen plaats was in het gebouw.
Op zijn grafsteen staan de woorden, die hij zelf had geschreven op een vel papier, dat na zijn dood in zijn lessenaar werd gevonden: „Hier ligt het lichaam van een vuile zondaar, die alleen maar kon hopen op verkiezende genade. De liefde, het bloed, het leven en de gerechtigheid van God was zijn geliefde onderwerp, en dat heeft hij bekendgemaakt".
Nederigheid
Philpot was zeer op Gadsby gesteld. In een gedachteniswoord wees Philpot op de echte nederigheid van Gadsby en ook op diens afkeer van laster en achterklap. In de omgang met andere predikanten probeerde hij altijd het goede in hen te benadrukken. Volgens Philpot heeft hij door deze positieve houding zich wel eens in mensen vergist, maar dan dwaalde hij wel in de liefde. Philpot schrijft ook nog dat Gadsby een uitgesproken hekel had aan de gewoonte van sommige predikers om er een bepaalde preektoon op na te houden.
Ds. Gadsby had ook contacten met John Warburton, die door hem werd gedoopt. Wellicht is een "gelijkend portret' van deze Evangelieprediker bij uitnemendheid getekend. Het is volkomen terecht dat de namen van mensen als Gadsby, Philpot, Huntington en Warburton nog in ere worden gehouden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1994
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1994
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's