Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zucht naar gewapend verzet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zucht naar gewapend verzet

Oud-knokker Atie Visser: Nooit ontmoette ik een man met zo veel uitstraling als Marinus Post

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Haar pistool droeg ze steevast bij zich. Opgeborgen in een speciale jaszak, maar altijd binnen handbereik. Als een van de weinige vrouwen deed Atie Ridder-Visser uit Rotterdam tijdens de oorlog mee aan het gewapend verzet. Ze was lid van de knokploeg van Marinus Post, broer van de bekende Johannes. Onder de schuilnaam Karin nam ze deel aan diverse overvallen op distributiekantoren. "Ik hield van het avontuur. De spanning was soms om te snijden, maar ik genoot ervan. Het klinkt opschepperig, zo bedoel ik het niet, maar ik voelde me altijd erg strijdlustig."

Eén keer tijdens het drie uur durend gesprek schiet het gemoed van de 85-jarige oud-verzetsvrouw vol. De herinnering aan het moment waarop ze voor het eerst hoorde van de executie van Marinus, in november 1944, wordt haar te machtig. Tranen springen in de ogen. Zwijgend zit Karin aan tafel in haar appartement aan het Rotterdamse Varenhof. Het kleed is bezaaid met brieven, kaarten en krantenknipsels.

"Marinus was zo'n geweldige man", fluistert ze. "Verschrikkelijk. Ik hing aan hem. Wij allemaal. Hij ging voor ons door het vuur." Op ferme toon: "Dat heeft hij letterlijk gedaan. Toen Marinus dacht dat de Duitsers hun kogels op zijn jongens afvuurden, heeft hij zijn vluchtpoging uit het huis in Amsterdam opgegeven. Hij is teruggegaan en heeft geprobeerd hen te hulp te schieten. Toen is hij opgepakt en terechtgesteld. Wij waren allemaal verslagen. Voor het eerst in de oorlog heb ik hard moeten huilen."

Atie wordt niet snel ontroerd. "Ik ben een harde, hoor", zegt ze zelf. "In de oorlog was ik helemaal hard. Toen drukte ik het minste greintje gevoel weg. Ik moest hard zijn. Anders moest ik met het verzet stoppen. En dat wilde ik niet, o nee. Ik wilde er altijd op uit. Weg met die moffen! Wat deden die in ons land?"

Ook lang na de oorlog ruimde Atie geen plaats in voor emoties. Eerst werkte ze nog een jaar voor de Binnenlandse Strijdkrachten, waarna ze vertrok naar Indië, waar ze haar man leerde kennen. Samen keerden ze terug naar Nederland. Beiden werkten aan een nieuw bestaan, zonder herinnering aan het oorlogsverleden.

Pas na het overlijden van haar man in 1983 zocht Atie weer contact met haar verzetsvrienden. Ze werd lid van het Voormalig Verzet Zuid-Holland en schreef de afgelopen vijf jaar een reeks artikelen over haar activiteiten in de Nieuwsbrief van de vereniging. Uitgeverij Voorhoeve in Kampen heeft die verhalen vorige week in boekvorm uitgegeven.

"Tijdens het schrijven kwam alles terug. Ik heb veel gehuild. Toen ik hoorde van de fusillade van twee goede verzetsvrienden, Arie en Frits, heb ik geen traan gelaten. Maar nu wel. Ik ben zo hard niet meer, nee, ik zie nu meer tekenen van zachtheid bij mezelf. Het waren twee schitterende jongens. Ze deden prachtig werk."

Wat wel een constante factor in haar leven bleef, is de zucht naar avontuur. Ondanks haar hoge leeftijd maakt Atie graag verre reizen. Aan de witte muren van haar woonkamer hangen schilderijen uit China en Egypte. "In mei heb ik nog een busreis door de Verenigde Staten gemaakt. San Francisco vond ik beeldschoon", vertelt ze. Voorlopig moet Atie even rustig aan doen: door een valpartij liep ze onlangs een bekkenfractuur op.

Atie kwam in het voorjaar van 1944 terecht bij de Leidse knokploeg van Marinus Post (1902-1944), in de oorlog bekend als Evert. Post had zijn verzetswerk naar het westen van het land verplaatst, nadat zijn boerderij in Kampen door de Sicherheitsdienst (SD) was overvallen en in brand gestoken. Hij verborg daar veel onderduikers.

Marinus had een koerierster nodig voor het overbrengen van boodschappen, brieven en wapens. Hij vroeg de 29-jarige Atie, die toen als secretaresse bij Unilever in Rotterdam werkte. Atie beantwoordde de vraag van Post onmiddellijk met een wedervraag: Of ze dan ook mocht meedoen aan overvallen op distributiekantoren. "Ik had daarover gelezen in politiebladen van mijn neef Kees Koen, die lid was van de knokploeg in Rotterdam en bij mijn ouders was ondergedoken. Ik wilde dolgraag knokker worden en daarom was ik blij dat Marinus ermee instemde."

Tot die tijd had Atie niet veel meer kunnen ondernemen dan het verspreiden van knipsels uit kranten zoals Het Parool en het beplakken van lantaarnpalen met anti-NSDAP-stickertjes. Die kreeg ze van de Communistische Partij, waarvan ze zo'n tien jaar lid is geweest. "Met heel mijn hart wilde ik iets ondernemen tegen de Duitsers. Ik kan je niet zeggen hoe Rotterdam eruitzag na de bombardementen: de rook, de flarden vol vuil, de stank. Het was vreselijk."

Johannes Post kon het niet vatten, een vrouw in de knokploeg.

"Hij zei ooit tegen Marinus: "Je bent gek dat je dat doet." Maar Marinus dacht er anders over. Johannes' koerierster, Hilde, was ook een heel ander type dan ik. Zij was niet zo wild en dol."

Voortaan ging Atie als Karin door het leven. Ze dook onder in Leiden en begon aan een intensieve samenwerking met Marinus, Henk Steenbeek, Hugo van der Wel en Herman Lugthart. Ook trok ze op met Arie Stramrood en Frits Smit. Later kwam Joop Kanbier bij de groep. "Onder ons groeide een kameraadschap die in vredestijd niet voorkomt." Nog als de dag van gisteren herinnert Karin zich het moment waarop ze een wapen kreeg, een FN 7.65.

Marinus wierp u meteen voor de leeuwen. Al na enkele dagen maakte hij u ooggetuige van een liquidatie.

"Hij wilde weten of ik tegen geweld kon. Als ik in paniek zou raken, kon ik niet meedoen aan overvallen. Het verzet in Noord-Holland had hem gevraagd die man uit te schakelen omdat hij zich in de illegaliteit had gedrongen en de een na de ander bij de Duitsers aangaf. We hebben hem in een val gelokt en Henk heeft hem neergeschoten. Eén woord riep hij nog: "Moeder!" Een rilling liep over m'n rug, maar ik verhardde me."

En u doorstond de proef.

"Het deed me niets. Nou, nee, dat kan ik niet zeggen. Het staat nóg op m'n netvlies, dat wel. Maar ik heb er nooit over gedroomd of zo."

U voelde geen medelijden.

"O nee. Hij was een verrader. Hij had de dood verdiend. Stel je voor dat we hem z'n gang lieten gaan. Hij had een boekje bij zich met adressen van onderduikers. Bij sommige namen stond een kruisje, bij andere een cirkeltje. Zo'n man moest uit de weg."

U hebt 45 jaar over dit voorval gezwegen. Geldt dat ook voor andere liquidaties?

"Nee, dat geloof ik niet. Toen ik lid van de knokploeg was, is er nog wel ene Tinus omgebracht. Dat heb ik nooit geweten. Ik hoorde er pas enkele weken geleden over. Evert vertelde alleen het hoognodige. Die Tinus wilde alles verraden. Ze hebben op hem ingepraat, maar hij hield vol. Nu ja, als je volhoudt, dan moet je kapot; een gevangenis is er niet."

De eerste overval waaraan u meedeed, werd gepleegd in Wezep. In juli kraakte Everts knokploeg daar het distributiekantoor. Wat was uw rol?

"Ik rende op het afgesproken tijdstip het pand binnen, de gang in. Hugo volgde mij. Wij moesten de mensen in bedwang houden. Ik hoorde in een kamer stemmen en daar ging ik naar binnen. "Handen omhoog", riep ik. En hup, ze gingen allemaal omhoog."

Atie lacht. Dan wijst ze even naar buiten, naar het balkon. "Kijk, m'n duif is geland. Een Turkse tortel. Elke dag komt hij even bij me langs."

Ze pakt de draad weer feilloos op. "En daar stond ik dan. Ik richtte m'n pistool op de mensen, maar hield tegelijk m'n duim voor de beugel. Dat moest van Evert. Voor de veiligheid. Schieten mocht pas in het laatste geval. Ik was vooral verbaasd dat de mensen zo goed luisterden. Ik keek natuurlijk heel vuil. Ik wilde zo dreigend mogelijk overkomen."

Dat ging u kennelijk goed af, want in het proces-verbaal van de SD staat u vermeld als een "zwaar geverfd vrouwelijk persoon met een ordinair uiterlijk."

"Haha. Zo slecht zag ik er niet uit, hoor. Ik had rood haar en ik had nog nooit verf op mijn gezicht gehad. Ik was gewoon bruin van de zon."

Karin noemt de buit in Wezep "niet onaardig": 17.000 bonkaarten en 28.000 rantsoenbonnen. "Allemaal voor de onderduikers. Nederland telde 240.000 onderduikers, onder wie 40.000 Joden. Dat is een enorme prestatie. Iemand zei ooit tegen me: "Ik was in de oorlog maar onderduiker." Ik zei: "Wil je dat nooit meer op zo'n toon zeggen? Elke onderduiker was een man minder in het leger van de moffen.""

Over de roemruchte overval op het huis van bewaring aan de Amsterdamse Weteringschans in juli 1944 onder leiding van Johannes Post vernam Karin tijdens de oorlog vrijwel niets. Johannes ondernam toen een grootscheepse actie voor de bevrijding van zijn beste vriend en medewerker, Jan Wildschut. Omdat er verraad in het spel was, liep de overval uit op een ware tragedie: acht overvallers werden opgepakt, onder wie Johannes. De mannen werden de volgende dag al, op zondag 16 juli, geëxecuteerd.

Marinus was van de voorbereidingen op de hoogte, maar heeft geweigerd aan de actie deel te nemen. "Evert vertrouwde het niet", zegt Karin. "Hij heeft er nooit veel over gezegd, maar dat liet hij wel doorschemeren. "Waanzinnig", zo noemde hij het plan. Toch leende hij Henk Steenbeek aan Johannes uit, en ook Arie en Frits. Henk wist overigens te ontsnappen. Waarom Evert dat deed? Johannes had de gave van het woord. Hij heeft op Marinus veel invloed uitgeoefend. En vergeet ook niet dat de jongens zelf heel graag wilden meedoen."

In september vertrok Marinus met u naar Amsterdam, waar hij de Duitse Jood Rudi Polak, die voor de Sicherheitspolizei werkte, wilde doden. In uw boek schrijft u bang te zijn geweest voor die Polak.

"Hij belde op een dag aan bij het adres waar ik was ondergedoken. Toen ik hem van nabij zag, een klein, dikkig mannetje, raakte ik in verwarring. Hij was een verrader. We keken elkaar aan en ik zag hem naar me loeren."

Loeren?

"Ja, ik zag dat hij ook bang was. Later heb ik begrepen waarom hij bij ons langskwam. In het pand zaten drie vrouwen met rood haar. Hij heeft naar mijn idee het vermoeden gehad dat koerierster Hannie Schaft bij ons was. Zij had rood haar en werd door de Duitsers gezocht."

Marinus heeft hem toen in een val willen lokken door hem voor een bezoek uit te nodigen. Zodra Polak zou binnenkomen, zou hij om het leven worden gebracht.

"Hij kwam 's middags om vier uur. We hadden al een grote bruine koffer klaargezet waarin we zijn lichaam zouden opbergen. Toen kwam ik in een enorme tweestrijd terecht. In die ontzaglijke spanning rees een gevoel in me dat ik voordien nooit kende. Ik hoorde een stem: Hij komt daar niet in."

Wat eng!

"Verschrikkelijk. Het klonk oorverdovend, het loeide in m'n oor."

Atie beschrijft de afloop op intrigerende wijze in haar boek. Marinus zag een legerauto voorrijden en waarschuwde de leden van zijn knokploeg. Allen vluchtten de tuin in, de jongens naar rechts, Marinus en Karin naar links. Toen Marinus rechts schoten hoorde, is hij teruggekeerd, in de richting van zijn medewerkers. Later bleek dat zij het vuur op een Duitse buurman hadden geopend. Het huizenblok was binnen de kortste keren omsingeld door de Grüne Polizei. Alleen Marinus wist niet te ontsnappen. Hij viel in slaap in een schuurtje en werd daar opgepakt. Op 17 november werd de verzetsman in Alkmaar gefusilleerd.

Atie: "Hij was echt geweldig. Later heb ik nooit meer een man met zo'n geesteskracht ontmoet. Hij beschikte over veel mensenkennis. Hij had een enorme uitstraling. We hielden van hem. Marinus was het helemaal."

Toch rees later kritiek op zijn functioneren.

Fel: "Na de oorlog zijn veel leugens over hem verspreid. Dat vind ik verschrikkelijk. Met mijn uitgave over hem wil ik dat beeld eindelijk eens rechtzetten."

Hij kwam als onbesuisd te boek te staan.

"Waar halen ze het vandaan? Hij was een pientere vent. Neem dat verhaal met het slikken van pervitine: hij zou aan dat middel ten onder zijn gegaan. Ik vind zo'n verwijt schandelijk. Marinus was de sterkste figuur van de groep."

Hoe komt het dat Johannes, tegen wil en dank van de nabestaanden, uitgroeide tot de nationale verzetsheld?

"Dat zou ik niet weten. Wat ik wel weet, is dat Anne de Vries (die een geromantiseerde biografie over Johannes Post schreef, red.) na de oorlog veel in Rijnsburg kwam. Wij verbleven daar vaak bij ds. Henk Post, de broer van Johannes en Marinus. De Vries wilde alleen maar over Johannes spreken. Wij kregen toen al argwaan. "Die man wil aan de oorlog verdienen", zeiden wij tegen elkaar."

Johannes kreeg in tientallen plaatsen een straatnaambordje, Marinus in slechts twee.

"Daar klopt niets van. Er zijn gemeenten die een straat naar Johannes hebben vernoemd, terwijl Marinus daar een overval heeft uitgevoerd op een distributiekantoor."

Marinus motiveerde zijn verzetswerk vanuit het geloof in de God van de Bijbel. Wat merkte u daarvan?

"Je merkte het aan zijn manier van doen. Het was voor hem duidelijk dat het helpen van de naasten, de onderduikers en de Joden, een gebod van zijn God was."

Wat mij opviel in uw boek, is dat u zo'n vijf keer de naam van God noemt.

"Ik wijt het aan de invloed van Marinus. Ik heb het ook beslist niet ijdellijk bedoeld. Toen ik tijdens de oorlog in een moeilijke situatie verkeerde, riep ik uit: "God, help!" Kennelijk wist ik op dat moment bij Wie ik moest zijn, ook al was ik toen nog communiste."

Heeft Hij u gehoord?

"Dat weet ik niet. Wie zal zeggen dat mijn uitroep God bereikt heeft? Ik zou eigenlijk niet weten hoe ik als klein mens zo'n grote God moet omschrijven."

Hij maakt Zich aan u bekend in Zijn Woord.

"Ik zie dat zo niet. Je zult wel geschokt zijn, maar ik geloof niet in Jezus als de Zoon van God. Ik zie Hem als mens. Dat maakt Jezus voor mij nog wonderlijker."

Zo geeft u Hem niet de eer die Hem toekomt. "Op dit punt is er een verschil van mening tussen ons. Daar zullen we het wel nooit over eens worden."

Over het christelijk geloof werd volgens Atie uitvoerig gesproken tijdens bezoeken aan de pastorie van ds. Post in Rijnsburg. "Er werden langdurige disputen gevoerd over de ouderdom van de aarde. Dat weet ik nog wel. Ik merkte dat de familie diepgelovig was. Maar ik wilde niet geloven, ik was immers communiste." Tot verwijdering in de knokploeg heeft dat nooit geleid, aldus Atie. "Nee, de vriendschap was enorm. En nóg. Herman en Hugo zijn nog in leven. We onderhouden goede contacten met elkaar. En wat ik zo aardig vind: de jongens noemen mij nog altijd Karin."

Mede n.a.v. "Marinus Post alias Evert. Oorlogsherinneringen uit 1944", door Karin; uitg. Voorhoeve, Kampen; ISBN 90 297 1633 9; 256 blz.; 34,90.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1999

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

Zucht naar gewapend verzet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1999

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's