Het debacle van een dorpspredikant
Ds. A. van den Brandhof werd bestuurder van een kolonisatieproject in Suriname
Arend van den Brandhof werd geboren te Leersum, in februari 1796. Waarschijnlijk zouden we niets van hem weten als hij niet in 1845 met ruim 380 mensen uit de omgeving van Elst (bij Amerongen) naar Suriname was vertrokken. Deze expeditie zou bekendheid krijgen als "de Europesche Colonisatie". Het leek een veelbelovend en opzienbarend project, maar het draaide uiteindelijk op een groot debacle uit.
In 1813 begon de jonge Arend zijn studie godgeleerdheid in Utrecht. In 1817 stond hij ingeschreven als letterenstudent aan het atheneum van Franeker.
Hij was al tijdens zijn leven een predikant die de indruk wekte enigszins buiten de boot te vallen. Hij kreeg weinig beroepen, diende slechts twee kleine gemeenten, Schalkwijk (1821-1825) en Elst in Utrecht (1825-1845), en had nauwelijks bestuurlijke functies, noch binnen de classis Rhenen-Wijk, noch op provinciaal niveau. En toch had ds. Van den Brandhof ambities om nog eens wat anders te gaan doen.
Omstreeks 1840 moet hij het plan hebben opgevat om als predikant naar Paramaribo te gaan. Wellicht heeft hij vanuit zijn studeerkamer annex consistoriekamer in Elst over de Nederrijn staan kijken en gemijmerd over zijn toekomst.
In die dagen was het economische slecht gesteld met Nederland. De grote landbouwcrisis en een neergaande tabakscultuur in de directe omgeving van Elst, Rhenen en Veenendaal troffen de gezinnen zwaar. Er was sprake van dalende opbrengsten en lage lonen bij de arbeiders en daggelders. De eerste signalen van armoe moet ds. Van den Brandhof al in zijn eerste gemeente Schalkwijk hebben opgevangen, toen hij in de kleine dorpskerken in de omgeving preekte: Everdingen, Houten, Odijk, Tull en 't Waal en Werkhoven. Lopend, of in het gunstigste geval met een Schalkwijker sjees, verplaatste hij zich.
Nederland moest zich heroriënteren na de Franse tijd en was sterk verdeeld over de geforceerde eenheid met België. Van den Brandhofs ambitie om als predikant naar Paramaribo te gaan, ging in rook op: er was geen vacante plaats in de kolonie. Vanaf dat moment begon hij met de voorbereiding voor het kolonisatieproject.
Manuscripten
Aan de hand van een nagelaten handschrift -dat als uitgangspunt heeft gediend voor mijn doctoraalscriptie- weten we welke boeken ds. Van den Brandhof heeft gelezen om zijn onderneming gestalte te geven. De boeken leende hij van een hoogleraar in Leiden, prof. H. W. Tydeman, en notaris F. J. Nagtglas Versteeg uit Montfoort. In de manuscripten staan uittreksels uit boeken en nieuwsberichten uit verschillende kranten.
Ds. Van den Brandhof volgde de ontwikkelingen aangaande Suriname op de voet. In zijn aantekeningen schrijft hij opvallend uitgebreid over het kolonisatieproject Zoar van William Penn in het Amerikaanse Pennsylvanië. Zoar moet zijn voorbeeld zijn geweest.
Het kolonisatieplan begon vorm te krijgen. Samen met zijn studievriend ds. J. H. Betting uit Beesd en zijn zwager ds. D. Copijn uit Wilnis werkte ds. Van den Brandhof aan de plannen. Zijn voorstel werd op het departement van Koloniën na een onderhoud bij de minister aan huis serieus opgepakt. Kort daarna gingen de drie predikanten -in ambtstenue, daar hoorde in ieder geval een driekante steek bij- naar Den Haag. Ze werden ontvangen door koning Willem II. De reis naar Den Haag maakte ds. Van den Brandhof waarschijnlijk per trein. De winterdienstregeling 1844/45 tussen Amsterdam en Den Haag en van Amsterdam naar Utrecht met doorgaande treinen naar Driebergen heeft hij exact overgeschreven, met alle bijbehorende voetnoten. Hij was dus niet wars van vernieuwing. De voor die dagen nieuwe techniek had zijn aandacht. Misschien was hij zelfs een van de eerste treinhobbyisten.
Tijdens de voorbereiding werd er nog niet nadrukkelijk gesproken over de Europesche Colonisatie. Het ging steeds om een "proefbedrijf voor landbouwers."
Kwartiermaker
Het welslagen van deze onderneming was van groot economisch belang. Na de afschaffing van de slavernij moesten er voldoende vrijwillige arbeidskrachten zijn om het werk van de slaven voort te zetten. Zonder veldarbeiders was het niet denkbeeldig dat de wankele economie van Suriname in zou storten. Ds. Betting reisde alvast als kwartiermaker naar Suriname om een gunstige plaats uit te zoeken. Hiervoor werd de verlaten militaire post Groningen, aan de Saramaccarivier, uitgekozen.
Inmiddels kwamen de eerste aanmeldingen voor deelname al binnen. Ds. Van den Brandhof weigerde een lutherse timmerman uit de omgeving van Zutphen toe te laten. Een timmerman was niet welkom. Hiermee leek ds. Van den Brandhof zich niet te realiseren dat er ook onderhoud nodig was aan woningen en loodsen, karren en gereedschappen en dat een timmerman dus wel degelijk nuttig werk kon doen. Er ging wel een onderwijzer mee om les te geven aan de kinderen van de kolonisten.
In Nederland verkeerde ds. Van den Brandhof in de veronderstelling dat zij al in het najaar van 1844 zouden vertrekken. Voor veel gezinnen had dat als consequentie: het opzeggen van de baan, de huur van het huis en de verkoop van onnodig huisraad. Een barre winter zorgde vervolgens bij veel deelnemers voor een slechte conditie aan de vooravond van de grote oversteek.
Ds. Betting had geadviseerd om in het najaar naar Suriname te gaan in verband met de grote en kleine regentijd en de mogelijkheden om het land voor het eerst te bewerken. Pas in mei 1845 vertrokken er vier schepen met ruim 380 mensen aan boord naar Suriname.
Bacterie
Na een gunstige zeereis van zes weken leek verder alles vanaf dat moment tegen te zitten. De stoomboot die de schepen naar de post Groningen zou brengen, bleek ergens anders voor nodig te zijn. De aftredende gouverneur had de enige beschikbare stoomboot geconfisqueerd voor eigen gebruik, ondanks de toezegging aan het kolonisatieproject. Omdat de vier schepen vervolgens te lang onder de hete tropenzon bleven ronddobberen, raakten veel kolonisten besmet met een bacterie. Als gevolg daarvan overleden er binnen enkele weken tientallen mensen aan tyfus.
De toezeggingen van Den Haag en Paramaribo zijn weinig of in het geheel niet nagekomen. De verlaten militaire post zou in gereedheid worden gebracht als plantage, maar het opgaande hout bleek niet eens te zijn gekapt. De post lag op een strategisch punt: aan de rivier. Daarmee kon controle worden uitgeoefend op het in- en uitgaande scheepvaartverkeer. Omdat de post wat hoger lag, was er geen probleem bij een eventuele overstroming. De rivier trad bij hoog water frequent buiten haar oevers. Dat had een zeer ongunstige leefomgeving tot gevolg, met moerassen, stilst aande lucht en weinig wind van zee. Er waren voorts te weinig woningen en ook was er nog geen veestapel, geen kippen en geen koeien.
Ds. Van den Brandhof verloor zijn vrouw en zijn zoon. Gedesillusioneerd zat hij in zijn uit Holland meegenomen woning. Ds. Betting was al in 1844 uit zijn functie als bestuurder gezet. Curieus is dat ds. Betting niet naar Nederland is teruggekeerd, maar predikant in bijzondere dienst werd op Curaçao. Medio 1853 werd hij predikant in Paramaribo. Of ds. Betting en ds. Van den Brandhof elkaar ooit nog in Suriname hebben ontmoet, is niet bekend.
Rendabel
Bij dit hele project blijkt weinig van enige leiding die ds. Van den Brandhof uit hoofde van zijn functie had moeten geven. Er lijkt geen zakelijk landbouwkundig plan te zijn geweest. De kolonisten, die hoofdzakelijk arbeider op boerenbedrijven in de omgeving van Elst, Rhenen en Veenendaal waren geweest, gingen op dezelfde wijze verder.
In dat opzicht is de voorbereiding ondanks de literatuurstudie onvoldoende geweest. Er hadden een korte- en een langetermijnvisie aan de onderneming ten grondslag moeten liggen. Hoe kan de onderneming binnen enkele jaren rendabel worden gemaakt? En welke producten zijn daarvoor nodig? Nu gingen de kolonisten met hun in Holland opgedane kennis in Suriname aan de slag. De opbrengst van het land was pover: kleine kolen die nauwelijks verkoopbaar waren op de markt in Paramaribo. De benodigde goederen die ingekocht moesten worden, waren duur, en de afstand van Groningen naar Paramaribo over water was groot. Als het getij tegenzat, was men drie dagen lang onderweg.
Ds. Van den Brandhof bloeide even op toen hij in 1846 een hoge koninklijke onderscheiding ontving vanwege de getoonde inzet voor het project. Tegelijkertijd ontving hij de benoeming tot herder en leraar van de Europesche Colonisatie. Zijn langgekoesterde wens ging daarmee toch in vervulling.
De tegenslagen bleven zich echter aandienen. Kolonisten keerden terug naar Nederland of gingen naar Paramaribo om daar een zelfstandig bestaan op te bouwen. Ds. Van den Brandhof heeft er lange tijd rekening mee gehouden dat er nog een tweede, veel grotere groep uit Nederland zou komen. Dat moesten dan "welvarende zelfstandige boeren" zijn. Ook die hoop bleek ijdel.
In Den Haag en Paramaribo werd een wisselend beleid gevoerd ten aanzien van de kolonisatie. Ministers spraken elkaar tegen. Het gouvernement wilde er geen tijd en geld meer in steken. In 1848 viel het doek.
Traktement
Ds. Van den Brandhof keerde pas in 1853 terug naar Nederland om zijn traktement veilig te stellen. Hij diende de volle contractsperiode uit. Met zeven van zijn acht kinderen ging hij in Wijk (bij Duurstede) wonen. Enkele jaren later verhuisde hij naar de woning Bergzicht in het Gelderse Terborg. Daar trouwden twee van zijn dochters. Of hij dat huwelijk zelf bevestigd heeft, is zeer onwaarschijnlijk. De toenmalige predikant maakte in zo'n geval gewoonlijk een aantekening in het kerkelijk huwelijksregiste r dat er een gastpredikant was voorgegaan. Bij dit dubbelhuwelijk was dat niet het geval.
In april 1863 overleed ds. Arend van den Brandhof in Terborg. De dragers droegen hem de enkele tientallen meters van zijn woning naar zijn laatste rustplaats aan de Silvoldseweg. Dat is opmerkelijk, want dat was een algemene begraafplaats. De hervormde begraafplaats in Silvolde lag enkele kilometers verderop.
De kerkenraad schonk in het jaarverslag over 1863 geen aandacht aan zijn overlijden. De Arnhemsche Courant evenmin. In stilte is hij heengegaan. Alleen een eenvoudige grafzuil op de algemene begraafplaats herinnert nog aan deze predikant, die in de luwte van de kerk bezig is geweest met zijn werk.
Waarschijnlijk had ds. Van den Brandhof zich zijn loopbaan als dienaar van het Woord anders voorgesteld. De hele onderneming had de Nederlandse regering beduidend meer geld gekost dan waar in de begroting rekening mee was gehouden. In 1843 nog -voordat de onderneming van start ging- werd besloten om het batig saldo op de jaarrekening van 150.000 gulden aan het project te besteden. Naderhand bleek dat het ruim 650.000 gulden had gekost. Ook kostte het project, door slechte en niet nagekomen afspraken van de zijde van de regering, het leven aan enkele tientallen mensen.
Dit lijkt een klus voor een parlementaire enquête. Dat instrument waarvan de Tweede Kamer in de afgelopen jaren meer dan eens gebruik heeft gemaakt, was toen maar net vastgelegd in de Grondwet van 1848. De Kamer was kennelijk niet zo snel verontrust. Ook niet als het om een debacle in de kolonie ging.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 2003
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 2003
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's