Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Alphonse Pierre Antoine du Cloux (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Alphonse Pierre Antoine du Cloux (3)

Zij die bleven (21)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Evangelisatie te Middelburg

Onder de Vrienden der Waarheid, die niet meegegaan waren met de Afscheiding, maar als 'Gereformeerden' in de Hervormde Kerk waren gebleven, ontstond in de vijftiger jaren grote behoefte aan een prediking naar Schrift en Belijdenis. In vele gemeenten was die prediking niet meer te beluisteren en was men genoodzaakt thuis te blijven of uren te lopen om ergens anders het zuivere Woord te horen. Tenslotte ging men ertoe over om door middel van Evangelisatiesamenkomsten zelf in de dienst des Woords te voorzien. Dat is voor ons, die wel gewend zijn geraakt aan Evangelisaties, buitengewone wijkgemeenten en deelgemeenten weHicht niet zo opzienbarend, maar in die tijd was het uiteraard nog een schokkende gebeurtenis wanneer daar naast de officiële kerk een groep Hervormden bijeenkwam, terwijl dan in die groep ook nog een Hervormde predikant voorging...

Het begon in de Zeeuwse hoofdstad Middelburg. Daar hadden gemeenteleden die behoorden tot de Vrienden der Waarheid twee jaar lang de strijd gevoerd om de Gereformeerde prediking op de Hervormde kansels te krijgen, maar alle pogingen waren op niets uitgelopen.

Ten einde raad besloten ze toen, zoals J. C. Rullmann zegt in zijn boek 'De strijd voor Kerkherstel', 'het voorbeeld van Paulus te volgen, die te Efeze uit de synagoge de wijk nam naar de school van Tyrannus'. Uit eigen middelen stichtten ze een gebouw en op 9 juni 1857 werd daarin voor het eerst een dienst gehouden waarin voorging... ds. A. P. A. du Cloux, toen nog maar sinds enkele maanden predikant te 's Grevelduin-Capelle. Het was een echte 'oecumenische' dienst, want behalve vele Hervormden waren ook aanwezig vele Afgescheidenen en leden van de Kruisgemeente en van de Ledeboeriaanse gemeente van ds. F. van Dijke!

Voor zover wij weten is dan Du Cloux de eerste Hervormde predikant geweest die voorging in een Evangelisatie. Zijn voorbeeld zou nog door vele anderen worden gevolgd!

Majesteitsschennis?

Op 15 juli 1860 moest Du Cloux als predikant van 's Grevelduin-Capelle een vakaturebeurt vervullen in Raamsdonk. Hij preekte bij die gelegenheid over 2 Kron. 33 : 13b: Toen kende Manasse dat de Heere God is'. Op zichzelf was dat niet zo bijzonder, maar in de preek betrok hij de toestand van het volk en de kerk en het koningshuis. Zijn vijanden zaten niet stil en vonden er aanleiding in om hem op grond van zijn uitlatingen te beschuldigen van majesteitsschennis! Gelukkig voor De Cloux is het allemaal met een sisser afgelopen, maar het typeert toch wel de spanningen waaronder de trouwe predikers in die dagen hun werk moesten doen.

De omstreden preek is later ongewijzigd uitgegeven in het 'Tweede Twaalftal Leerredenen', zodat we nog precies weten wat De Cloux gezegd heeft. Hier volgt de bewuste passage:

'Wij hebben waarlijk niet op Israël te zien, wij bezitten daarvan in ons vaderland - helaas - als wij onze geschiedenis nagaan, de treurige voorbeelden. Eenmaal hadden wij, in de stamvorst van het huis van Oranje, een vorst die openlijk voor God en mensen beleed: Ik heb in mijn hart een verbond gemaakt met de Potentaat der potentaten', en hij die erkende dat de Heere God is, was voor zijn volk een voorganger in het dienen van God, in het bewaren van"Zijn geboden, in het handhaven van de zuivere leer der waarheid, in het houden van Zijn heilige inzettingen. Jarenlang heeft ons vaderland in die zegen gedeeld, dat de waarheid, verkregen door het goed en bloed onzer ouderen, ook door het bloed van Oranje werd voorgestaan, dat men de afwijkingen van de leer der waarheid niet duldde, evenmin als het openlijk schenden van Gods geboden en inzettingen. Toen werd Gods Woord algemeen geëerbiedigd als de grondwet van onze staat; de sabbat als rustdag gevierd, het openlijk misbruiken van de Naam des Heeren tegengegaan. In tijden van nood en bezoekingen, of wanneer de vijanden ons benauwden, verenigde de menigte zich met hen, die haar bestuurden in hun bedehuizen om onder belijdenis van zonden en schulden het aangezicht des Heeren te zoeken om Gods Almachtige hulp in te roepen. Bij uitreddingen en zegeningen werd God ervoor erkend als de enige Helper en Uitredder, die ^ulks gedaan had, niet om hunnentwil, maar om Zijns groten Naams wille. Dat waren onze zo gezegende bid-en dankdagen. En voor die bededagen waren onze vijanden bevreesder dan voor onze wapenen. Helaas! Diep is het te betreuren dat het drievoudige snoer. Kerk, Nederland en Oranje verbroken is geworden, dat de Kerk zo diep gezonken ligt, dat haar leer door hen die haar belijden en moeten onderwijzen, openlijk mag worden verguisd, bespot, geloochend en vertreden, dat Nederland opgehouden heeft te kennen dat de Heere God is, dat vele der volgende geslachten van Oranje niet meer voorgangers en handhavers zijn van die vrome instellingen onzer vaderen. Onze gezegende bid-en dankdagen zijn afgeschaft, onze sabbatten worden openlijk geschonden, allerwegen ontdekt men openbare Gods-en Christus-verloochening en schepselvergoding, en zij die nog als overblijfsel der verkiezing erkennen dat de Heere God is en met vrijmoedigheid de zonden en ongerechtigheden bestraffen, voor de waarheid strijden, worden bespot, veracht, gesmaad en gelasterd. Zichtbaar zijn de oordelen Gods over Nederland vanwege het verlaten van de ware dienst des Heeren en het niet erkennen dat de Heere God is en het is te vrezen, als het zo voortgaat, dat de Heere meer en meer Zijn geducht oordeel zal doen ondervinden. Geen herstellingen hebben wij te verwachten van de zogenaamde vrijzinnige instellingen onzer dagen, maar alleen van een terugkeren van de vorst en zijn huis, en van het volk tot de Heere, van Wie wij zijn afgeweken, met de ootmoedige erkentenis: wij en onze vaders en onze kinderen, wij hebben tegen u gezondigd en gedaan wat kwaad en zonde heet in Uw heilige ogen. O mocht God de Heilige Geest over u uitstorten, er zou een waarachtige bekering gezien worden. Gods Woord, Gods waarheid zou dan geëerbiedigd, Gods geboden en inzettingen gehandhaafd worden, de oordelen Gods die ons drukken zouden in zegeningen veranderen en Nederland zou weer als voorheen het land zijn waar koning en volk erkennen: de Heere is God’.

Een droevige Pinlisteren

Tijdens de ambtsbediening van Du Cloux te 's Grevelduin-Capelle (1857-1864) werd de gemeente en verschillende plaatsen in de omgeving getroffen door een ramp. Op de maandag 28 mei 1860, Tweede Pinksterdag, verging de Capelse stoomboot 'De Langstraat' in een storm op het Hollands Diep, waarbij 42 passagiers uit Sprang-Capelle, uit Lage Zwaluwe en andere plaatsen in de golven omkwamen. Slechts tien personen konden na een bange nacht met veel moeite worden gered.

Met deze gebeurtenis, die wel niet direkt binnen het kader van ons onderwerp valt, is de naam van Du Cloux toch verbonden, doordat hij er een boekje over schreef onder de titel: 'Een droevige Pinksteren'. In deze brochure geeft Du Cloux ons een nauwkeurig verslag van de reis. De meeste passagiers waren nog jong en gingen op die Tweede Pinksterdag per

boot naar Rotterdam of Dordrecht om daar 'de bloemetjes buiten te zetten'. Het weer was echter de hele dag ongunstig en vooral op de terugweg stak een storm op waartegen de nogal ranke stoomboot niet bestand bleek.

Du Cloux, die deze ramp ziet als een Goddelijk ingrijpen in de losbandigheid en de brooddronkenheid van de feestvierders, beschuldigt overigens de kapitein van verregaande roekeloosheid. Verschillende keren was hij gewaarschuwd om bij zulk noodweer niet uit te varen, maar hij had alle waarschuwingen in de wind geslagen. Ook zwaait Du Cloux lof toe aan de redders die met gevaar van hun eigen leven nog enkele drenkelingen aan de wal wisten te halen.

Maar vooral neemt hij de gelegenheid te baat om zijn gemeente en heel het Nederlandse volk ernstig te waarschuwen: 'Op de dag des Pinksterfeests in het jaar 1860 heeft de Heere God door een sterke stormwind Zijn heilig ongenoegen getoond over uw handelingen, o volk van Nederland! Kastelen en torens waggelden, muziektempels werden omver geworpen, schepen werden verbrijzeld, zware bomen ontworteld en van rondom hoort men de mare hoe menig mensenleven is uitgeblust. Ja, wanneer God spreekt, dan hebt gij niets te zeggen en wanneer God komt, dan kunt gij u voor Hem niet verbergen. Hóe gij, o mens, uw ellende zoekt weg te dartelen, niemand is er die het nog ooit van de Almachtige gewonnen heeft. Mij dunkt, ik hoor hier en daar een stem die ontkent dat hier een oordeel Gods is en die alles aan natuurlijke oorzaken toeschrijft. Dit verzwaart ons oordeel te meer en is in waarheid: een oordeel in een oordeel. Het is zoals er geschreven staat: Ik heb ze geslagen, maar ze hebben geen pijn gevoeld'.

Dan heeft hij ook een woord van vermaning aan hen die gered zijn. Dat hebben ze niet te danken aan hun redders maar aan Hem Die hun leven nog sparen wilde. En waarom? 'Om u nog enige tijd te schenken tot bekering. Wellicht is die tijd kort, zeer kort, maar nog is het tijd, want gelooft het, indien gij u niet bekeert, niet als een arme zondaar aan de voeten van de Heere Jezus nedervalt, uw juichtonen zullen klaagtonen worden'. Ook richt Du Cloux zich tot de familie van de slachtoffers. 'Wij bidden u van God dit toe, dat gij Gods doen leert billijken en stil zijt onder de hand die u geslagen heeft, maar ook en vooral dat de vraag u ernst wordt: hoe staat het met mij voor de eeuwigheid? Heb ik reeds een Borg voor mijn ziel? en zo niet, dat gij mocht leren worstelen aan de voeten van Hem Die nog nooit een kermende zondaar ledig heeft weggezonden'.

Tenslotte heeft Du Cloux een woord 'tot allen, koning en onderdaan, predikant en lidmaat, rijk en arm'. Hij zegt: 'Hij Die te komen staat, Hij zal komen, hetzij in de storm, hetzij in de watervloed, hetzij in een zachte windstilte. Waakt en bidt, want Hij zal komen als een dief in de nacht en hij die zonder brui loftskleed de zaal binnendringt wordt niet toegelaten, maar het 'vriend, wat doet gij hier? ' zal u vreselijk in de oren klinken, want gij zult niet worden toegelaten aan de bruiloft des Lams'. Du Cloux eindigt zijn geschrift met de volgende wens:

'Hij Die op de vleugelen des winds wandelt moge het behagen dat weldra een andere wind dan die van 28 mei moge waaien. Och, mocht het de wind des Heiligen Geestes zijn opdat hetgeen dood is mocht leven en de Naam des Heeren op het hoogst mocht worden verheerlijkt!'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Alphonse Pierre Antoine du Cloux (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1979

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's