Petrus Immens en de roepstem van Zachéüs
"Ik weet, ik zal zeker zalig worden, doch het zal maar nauwelijks, nauwelijks, nauwelijks zijn"
Wie onderzoek doet naar de gezinssituatie van Petrus Immens, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij uit een bijzondere familie kwam. Onmiddellijk valt de hardnekkige keuze op van de voornaam Robertus voor de oudste zoon. Zo heette Petrus' broer Robertus, evenals zijn vader, grootvader en overgrootvader. Bijzonder was zeker ook de opvoeding van de kinderen. Kernmerkend is het verhaal dat geen van de kinderen ongevraagd in aanwezigheid van de ouders zijn mond opendeed. Zelfs als de oudste zoon, die in Utrecht voor predikant studeerde, eens thuiskwam, sprak hij aan tafel niet, totdat zijn vader zei: "Zoon, nu is 't u geoorloofd te spreken."
Vooral valt op hoeveel predikanten dit vrome geslacht voortbracht. De vader van Petrus was predikant, evenals beide grootvaders. Vijf broers van Petrus gingen theologie studeren en zijn twee zussen trouwden met een predikant.
Petrus Immens (1664-1720) werd op jonge leeftijd bekeerd. Zijn biograaf, Jacobus Willemsen, schrijft hierover: "De Heere gaf hem diepe indrukken van de noodzakelijkheid en het eeuwige belang van het geloof. Hij kreeg bij ontdekkend genadelicht veel te zien van de afgrond van zijn verdorven hart en van zijn walgelijke melaatsheid en vloekwaardigheid voor de Heere. Die overtuiging werkte bij hem een verlegenheid en een bekommering over zichzelf. Het bracht hem tot een ootmoedige verloochening van alle eigen wijsheid, gerechtigheid en krachten. Wat hij voorheen voor gewin hield, achtte hij nu om Christus' wil schade. Hij kreeg een honger en een dorst naar de gerechtigheid van Christus. Tot Hem nam hij zijn toevlucht. Hij wendde zich naar Jezus met al zijn schulden, zonden en wonden."
Tijdens de studententijd van Petrus Immens, overleed zijn broer Samuel, predikant te Poortvliet. In deze veelbewogen dagen had Petrus een bijzondere ervaring. Hij had de eenzaamheid opgezocht en wandelde buiten het dorp. Toen riep de Heere hem op een bijzondere wijze: "Zachéüs, haast u en kom af, ik moet heden in uw huis blijven."
Immens voelde in zijn hart het antwoord opkomen: "Heere, ik ben niet waardig dat gij onder mijn dak zoudt inkomen." Maar hij ging naar zijn woning en de Heere openbaarde daar op een bijzondere wijze Zijn nabijheid. De Heere kwam "hem daar zo heugelijk voor", op zo'n gevoelige en nadrukkelijke wijze, dat hij het nooit meer vergeten is.
Op de hei
Immens stelde zich beroepbaar in de classis Peel en Kempenland. Hij nam in 1688 een beroep aan naar Oirschot. Had die gemeente zijn beurs betaald? Of regelden familieleden voor elkaar een predikantsplaats? Petrus volgde in Oirschot namelijk zijn zwager Arnoldus Brieving op, terwijl Brieving zelf in 1681 zijn schoonvader opgevolgd was.
Immens heeft een jaar of drie in Oirschot gestaan. Hij onderhield goede contacten met de predikant van Sint-Oedenrode, Cornelis de With. De With heeft nog geen jaar in Sint Oedenrode gestaan. Lang kunnen ze als predikanten dus geen contact met elkaar gehad hebben, maar mogelijk kende Immens De With al uit zijn jeugd of van zijn studententijd in Utrecht.
Als ze elkaar opzochten, gebeurde het dat ze een wandeling gingen maken op de heide. Vervolgens knielden de beide jonge predikanten op de heide neer en baden ze of de Heere Zich over hun gemeenteleden wilde ontfermen en of Hij de prediking wilde zegenen.
In 1691 werd Immens beroepen door de gemeente van West-Souburg. Hij nam het beroep aan en werd op 18 maart 1691 bevestigd door de vorige predikant, ds. Adriaan Deinse, die vertrokken was naar Sluis. In deze gemeente trouwde Petrus Immens met Katharina de Smit. Hier is ook zijn eerste dochter geboren, Maria Catharina, op 3 mei 1693. Ze werd niet oud. Op 18 mei 1708 overleed ze.
Toen Maria Catharina veertien jaar was, sprak de Middelburgse ds. De la Roque ernstig tot haar. Hij drong aan om in de lente van haar leven de Heere te zoeken. Ze luisterde aanvankelijk niet, maar later kwam de Heere op deze woorden terug en ze zijn het middel geweest van haar bekering.
In 1695 kwam een beroep uit Zaltbommel. Immens volgde in Zaltbommel Abraham Hellenbroek op, die de gemeente nog geen jaar had gediend. Immens heeft het langer uitgehouden: hij stond drie jaar in Bommel. De gemeente telde zo'n 800 leden en werd gediend door twee predikanten, zes ouderlingen en vier diakenen. Economisch gezien ging het in die jaren slecht met Zaltbommel en cultureel was er weinig te beleven. Op 20 oktober 1697 riep de gemeente Middelburg Immens terug naar Zeeland.
Middelburg
Op 12 januari 1698 werd Petrus Immens in Middelburg bevestigd. Middelburg was een rijke stad. Ze had grote belangen in de Oost- en in de West-Indische compagnie. Maar rijk werd de stad in de tijd van Immens met name door de kaapvaart en de slavenhandel. Daardoor konden er veel monumentale huizen gebouwd worden en veel gevels gerenoveerd en versierd.
Als collega's in zijn eigen gemeente trof Immens onder andere aan Fruytier, Smijtegelt, Leijdekker, Tuinman, De Frein, Van Houten en Breukeland. Met name met de collega's De Frein en Van Houten had Immens goede contacten. Immens verzorgde ook de lijkrede van Van Houten. Hij zei bij die gelegenheid: "Nooit ben ik bij hem geweest of ik werd gesticht. Hij is voor mij niet alleen een broeder maar ook een meester en leraar geweest." Immens rekende de Waalse predikant Pierre Villaret eveneens tot zijn intimi.
Preken
Het belangrijkste werk van dominee Immens was uiteraard preken. En dat betrof niet alleen de zondag. Ook in de week waren er vrij veel diensten in Middelburg. Sowieso was er iedere dinsdag en donderdag al het zogenaamde kapittelpreken. Dan werd de Bijbel hoofdstuk voor hoofdstuk doorgepreekt. Iedere week een hoofdstuk in twee preken, op dinsdag- en donderdagavond.
In de Waalse gemeente deed men twee weken over een hoofdstuk. Daar vond het kapittelpreken plaats op woensdagavond. Immens begon wat kapittelpreken betreft met het hoofdstuk 2 Thessalonicenzen 2. Hij heeft de Bijbel precies een keer rondgepreekt. De dag na zijn begrafenis, op 26 november 1720, werd opnieuw uit dat hoofdstuk gepreekt.
Met al die diensten kon een predikant het behoorlijk druk hebben. In de avondmaalsweek van februari 1720 moest Immens maar liefst zes preken voorbereiden. Op maandagavond een verhandeling over het gelovig gebruikmaken van de Heere Jezus ("De godvruchtige avondmaalganger", hoofdstuk 11a) Op dinsdagavond een preek over 1 Korinthe 16:1-9. Op donderdagavond een preek over het vervolg van dit hoofdstuk. Op vrijdagmorgen een preek over Hebreeën 11:6b. En op zondag een avondmaalsdienst en een nabetrachtingspreek uit Efeze 2:10.
Die preek van vrijdagmorgen was overigens een vervolg van een dienst een week eerder. Op vrijdagmorgen 9 februari 1720 hield Immens een preek over Hebreeën 11:6a: "Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen." Een toehoorder noemde zijn preek "zielroerend, troostelijk en opbouwend voor Gods kinderen." De betreffende kerkganger voelde zelf "veel bewegingen ten goede, die mij niet als een verzekerde, maar als een hartelijk bedroefde en reikhalzende enige hoop gaven."
Naast gepreekt moest er ook vermaand en gecorrigeerd worden. Samen met onder anderen Smijtegelt werd Immens in 1707 door de kerkenraad naar schoenmaker Marinus Booms gestuurd om diens antinomiaanse opvattingen te onderzoeken. Booms wilde niet naar de consistorie komen om verslag te doen. Hij wilde de delegatie van Immens en Smijtegelt wel thuis ontvangen. De kerkenraad toonde zich de minste en het gesprek vond inderdaad bij Booms thuis plaats. Het leidde tot verslagen en rapporten.
Ondertussen groeide de aanhang van Booms. De hele gemeente raakte in beroering en toen op 1 augustus 1712 de bliksem insloeg in de Abdijtoren, die van maandagmorgen tot dinsdagavond brandde, maakte dat een diepe indruk op het volk. Was dit Gods oordeel over de ketterijen in de stad? Op verzoek van de kerkenraad verbrandde de beul boeken van Booms op het schavot.
Sterfbed
Het verdriet is Immens in Middelburg niet bespaard gebleven. Binnen enkele weken stierven zijn vrouw en drie van zijn kinderen. Enkele jaren later stierf zijn zoon Petrus. Hij was nog geen twintig jaar. Immens hield veel van deze jongen. Hij had gedacht dat Petrus ook predikant zou worden. De eerste zondag na de dood van zijn jongen preekte hij over de tekst uit Job 39:37: "Zie ik ben te gering. Wat zou ik U antwoorden. Ik leg mijn hand op mijn mond."
In 1709 werd Immens zelf ernstig ziek, maar hij herstelde daar toch weer van. Immens zei hierover: "Mijn gezicht was reeds gebroken, mijn doodsgewaad was al gereed en ik werd door allen voor dood aangezien." Deze ervaringen maakten van Immens wellicht een goede sterfbedpastor.
Van minstens één zo'n sterfbed heeft Immens verslag gedaan. Het was het sterfbed van Cornelia Constantia Winckelman (1692-1716). Hij schreef over zijn ervaringen als pastor van deze jonge vrouw in een brief aan zijn ambtsbroeder Henricus de Frein. Bij De Frein had Cornelia vier jaar eerder belijdenis gedaan en deze kende de jonge vrouw dus goed.
In zijn gedicht "Nasmaak op het lezen van het zalig afsterven van Jongkvrouwe, C. C. W." deed Pieter Boddaert verslag van zijn ervaringen bij het lezen van de sterfbedbeschrijving Cornelia Constantia. Dit gedicht is opgenomen in de voorrede van Petrus Immens' "De godvruchtige avondmaalganger".
Opwekking
Aan het einde van Immens' leven was er een soort opwekking in Middelburg. De werking van de Heilige Geest was zichtbaar onder de rijken van de stad, maar ook bij de arme gemeenteleden.
Immens was blij met de opleving. In een brief van 5 mei 1719 schreef hij over "kleine en grote bekeerlingen", arme en aanzienlijke dus. "Gods genadewerk staat onder ons nog niet stil."
Zoals zo vaak in de geschiedenis bleven de armen anoniem. De namen van de eenvoudige gemeenteleden die tot geloof kwamen, hebben de tijd niet overleefd. Beter weten we welke aanzienlijke burgers van Middelburg rond 1720 door de Heere in het hart gegrepen zijn: Jacoba Petronella Winckelman, Pieter Boddaert, Johan Assuërus Schorer, Pieter de la Ruë, Johan Boudewijns, Jacob du Bon, Anna Catharina van Pere, Petrus Wesseling, Pieter de Morilyon.
Een aantal van hen had midden in de wereld geleefd en over hun bekering werd in de stad veel gepraat. Boddaert kon jaren later zijn verwondering nog niet op en dichtte: "Waarom was 't op mij gemunt, daar er duizend gaan verloren, die Gij geen ontferming gunt."
Op 3 november 1720 preekte Immens voor de laatste keer in de Nieuwe Kerk. Hij sprak over zondag 7: "Wat is een waar geloof?" 's Middags wilde hij weer preken, maar werd hij op de preekstoel onwel. Hij kwam met veel pijn op bed terecht. Hij zei op zijn sterfbed tegen zijn vrienden: "Ik weet, ik zal zeker zalig worden, doch het zal maar nauwelijks, nauwelijks, nauwelijks zijn."
Petrus Immens stierf op 18 november 1720 en werd een week later begraven in de Oostkerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's