Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beste theologie ligt in de aanval

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beste theologie ligt in de aanval

Opkomende Utrechtse School schuwt thema 's van klassieke dogmatiek niet

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De theologie moet zich niet laten meeslepen door allerlei modetrends, maar de klassieke thema's uit de dogmatiek voor een wetenschappelijk-'verlichte' theologie aan de orde durven stellen. Dat beweegt een groep Utrechtse theologen die zich als de "Utrechtse School" profileren. Een eerherstel voor de scholastiek? Of een alternatief voor Karl Barth, de moderne theologie en de "Amsterdamse School"?

De Utrechters zeggen niet te willen denken vanuit een negatieve reactiehouding, maar willen positief inzetten: de eigen klassieke traditie vanaf Augustinus. Buitenstaanders zijn echter beducht voor een te grote plaats voor de rede of voor een herleving van de ethische theologie (prof. C. Graafland).

Wat is eigenlijk de Utrechtse School? De term als zodanig is pas een halfjaar geleden ontstaan, naar aanleiding van diverse studies, vooral dissertaties, die de afgelopen vijftien jaar aan de faculteit der godgeleerdheid in Utrecht zijn verschenen. Ze handelen alle over aspecten van God, over Zijn handelen en eigenschappen.

De studies zijn afkomstig van dr. A. Vos, dr. F. G. Immink, dr. M. Sarot, dr. G. van den Brink, allen promovendi onder leiding van prof. Vincent Brümmer. Hij wordt gezien als een van de grote inspiratoren van de Utrechtse richting. Andere vertegenwoordigers zijn dr. H. Veldhuis en dr. E. Dekker, beiden gepromoveerd op J. G. Hamann en G. Arminius. Daarbij moet ook de inbreng van de Amerikaanse christen-filosofen A. Plantinga, A. Kenny, N. Wolterstorff en W. P. Alston genoemd worden als inspirators van de Utrechtse School.

In de loop van dit jaar zal een studie van diverse Utrechtse vertegenwoordigers verschijnen onder de titel "Onrustig  is ons hart", een verkenning van thema's uit de theologische antropologie.

Tegen heersend klimaat

Het was Brümmer die zich oriënteerde op het Engelstalige taalgebied, de richting die de nadruk legde op rationele geloofsverantwoording en nuchtere analyse. Hij bepleitte het recht van de religieuze taal. Dit stond haaks op het algemene theologische klimaat, dat met enig recht te typeren valt als "agnostisch". Over God en de openbaring kan men in het heersende theologische klimaat weinig met zekerheid zeggen. Het is historisch en kritisch wat de klok slaat. Het Verlichtingsideaal van een kritische rede, die niet alleen achter de Bijbel maar achter diverse thema's van de christelijke geloofsleer vraagtekens zette, vervreemdde ook vele theologische studenten van de eigen geloofstraditie.

De Leidse hoogleraar G. G. de Kruijff maakt onderscheid tussen een meer speculatieve en een meer analytische variant van de Utrechtse School. De groep van prof. L. J. van den Brom (onlangs in Groningen benoemd) en dr. G. van den Brink (gepromoveerd op de almacht van God) houdt zich meer met de analytische zijde bezig, terwijl de groep rond dr. A. Vos, die onder supervisie staat van prof. dr. H. W. de Knijff, meer de kant op wil van een wijsgerige theologie.

Volgens prof. De Kruijff wordt front gemaakt tegen de filosofie van de Verlichting en de theologie van Karl Barth. De Utrechtse School wil zich niet in de hoek laten dringen door de filosofie van de Verlichting. Die gaat ervan uit dat het na Kant niet of nauwelijks meer mogelijk is om in God te geloven. De theologie moet niet zich laten dwingen door het natuurwetenschappelijk jargon, zo houden de Utrechters vol, maar opkomen voor de redelijkheid van het Godsgeloof

Herleving scholastiek

De Utrechtse School wordt door sommigen beschouwd als een herleving van de protestantse scholastiek. Men grijpt immers terug op de traditie van de scholastieke theologie. Daarin staat met name de middeleeuwer Duns Scotus in de belangstelling, dankzij een (internationale) werkgroep rond dr. Vos, die zich ook in publikaties uit. Er werd opnieuw gevraagd naar God en de thema's van de klassieke dogmatiek. De werkgroep Oud-Gereformeerde Theologie (OGTh), waarin ook prof. Graafland participeert, bereidt voor volgend jaar een boek over Voetius voor. De rede heeft een onmisbare plaats in het doordenken van het geloof, zodat Utrechters graag aansluiten bij Anselmus, die stelde: „Het geloof zoekt begrip" (fides quaerens intellectum).

In een huidige tijd waarin het Verlichtingsdenken nog steeds de toon zet in het algemene theologische klimaat, durven de Utrechtse theologen weer thema's van de klassieke Godsleer aan de orde te stellen. Dat is op zich moedig. Utrecht neemt daarom een eigen plaats in binnen het geheel van Nederlandse theologie, niet alleen ten opzichte van de Amsterdamse School, die sterk is beïnvloed door Barth en Miskotte, maar ook ten aanzien van Leiden en Groningen.

Dramatisch

Volgens dr. Vos verkeert Nederland in de „meest dramatische situatie". „Terwijl de christelijke wereldkerk overal groeit, is Nederland kerkelijk gezien het meest aangeslagen gebied. De dramatiek van het instorten gebeurde in de jaren zestig. Terwijl in het begin van dit decennium de Hervormde Kerk en de Gereformeerde  Kerken in Utrecht nog vol liepen, stroomden deze vijf jaar later leeg".

Al dateert de naam Utrechtse theologie van een halfjaar geleden, dr. Vos en dr. Van den Brink zeggen terug te grijpen op Voetius als grondlegger van de Utrechtse richting. „Als er geen Voetius was, dan ook geen Utrechtse School", zo beweert dr. Vos zelfs. 

Dr. Van den Brink noemt als grondleggers behalve Brümmer ook Van Ruler, „die eveneens niet vies was van de rede". Dr. Vos noemt als kenmerk van 'Utrecht' de eigen traditie opnieuw te doordenken en te „herbronnen". „Het gaat niet alleen om een reactie op het eenzijdige Verlichtingsdenken, om dat te boven te komen, maar ook om de vraag: Hoe ontwikkel ik een eigen theologie met perspectief naar de toekomst? Zoals de aanval de beste verdediging is, zo is de beste theologie de beste apologetiek. Je kunt ook wetenschappelijk te zwak zijn om met anderen te praten", aldus dr. Vos. 

Rede overschat?

Op de vraag of de rede toch niet wordt overschat, antwoordt dr. Van den Brink „dat wij niet in de rede geloven, maar wel pogen zo goed mogelijk gebruik van de rede te maken. Het is een verschil of de rede als autonome ken-bron en meetlat gebruikt wordt, zoals bij Kuitert, of dat zij een instrument is tot verheldering van het geloof. Anselmus zocht naar interne verheldering, en dat is wat anders dan bij Thomas van Aquino, die vanuit de rede vertrekt. Maar het gevaar dat de rede het paard van Troje is, zie ik wel", zo erkent dr. Van den Brink, „maar aan de andere kant is het ook de rede die van het geloof leeft. Zonder de redelijke geloofsdoordenking loopt de kerk het gevaar in irrationalisme terecht te komen, waardoor, kerk en theologie sektarisch worden". 

Dr. Vos vindt het belangrijk om aan de  traditie vast te houden en je niet te laten wegspoelen door moderne gezagsinstanties. De traditie moet men weer durven blootleggen, maar ook op vernieuwende wijze naar buiten presenteren.

Dat brengt hem desgevraagd tot kritiek op de theologie zoals die in christelijk gereformeerd Apeldoorn en vrijgemaaktgereformeerd Kampen wordt bedreven. „Daar wordt geen vernieuwing van onze oude dogmatiek gebracht. Men komt alleen tot biografische en historische studies. Men is niet echt bezig met het uitspitten van de klassieke gereformeerde theologie. Wie kent eigenlijk nog de dogmatieken van Voetius, A Marck en Van Mastricht? Je moet de zaken analytischwetenschappelijk aanpakken".

Hij vindt het opvallend dat men wel alert is als Berkhof of Barth de traditie aanvallen, „maar als dat niet gebeurt, dan valt men zélf de traditie aan". Hij noemt desgevraagd als voorbeelden de Godsleer, de predestinatie en de natuurlijke theologie. Dr. Vos bepleit een didactische uiteenzetting van de fundamenten van de systematische theologie, op een „verantwoorde en houdbare manier". ,J)e interne verdedigbaarheid van de gereformeerde theologie is uitermate kwetsbaar", zo vindt hij. Ook dr. Van den Brink meent dat Kampen en Apeldoorn zich meer terugtrekken dan dat zij intern vernieuwend de traditie uitdragen. Hij noemt als voorbeeld dat Apeldoorn en Kampen niet meedoen aan de landelijke theologische onderzoeksschool in oprichting, die een stem van het theologisch onderwijs wil zijn naar Den Haag toe.

Onbillijk verwijt

Prof. dr. W. H. Velema vindt het een onbillijk verwijt dat Apeldoorn zich niet vernieuwend met de traditie zou bezighouden. „Het is maar wat men onder vernieuwing verstaat", zo merkt hij op. In onderwijs en publikaties wordt wel degelijk deelgenomen aan de discussie. Als compliment over Apeldoorn hoorde hij onlangs dat men daar wel over de andere (niet-gereformeerde) kant hoort, maar dat de niet-gereformeerde kant weinig over Apeldoorn hoort.

Wel vindt prof. Velema het heel belangrijk dat de Godsleer en de leer van de schepping (ontologie) aan de orde gesteld worden. „Vorige week waren er vier theologen uit Namibië bij ons op bezoek, die met name wezen op het belang van de ontologie. De schepping is een gave door God ons geschonken. Vanuit de barthiaanse theologie is de schepping eigenlijk een appendix bij het heil en gespiritualiseerd".

Het is voor prof. Velema moeilijk een afgerond oordeel te geven over de Utrechtse School zolang over deze richting nergens een totaaloverzicht is opgetekend. Maar de plaats van de rede en haar verhouding tot het geloof vindt hij wel een belangrijk punt. „In Apeldoorn is de theologie een wetenschap die je alleen in geloof kan beoefenen. De Utrechtse  School zal dat ook niet ontkennen, maar zij geeft aan het redelijk denken een grotere plaats.

Wij plaatsen de rede vooral onder de hoede van het geloof. Ik zeg niet dat de Utrechtse School de rede autonoom acht, maar zij denken wel met de rede een aardig eind te komen". Het gevaar is voor hem niet ondenkbeeldig dat de rede op een bepaald moment steeds meer wordt gewaardeerd, met als uitkomst een „voorzichtige zwaartepuntverlegging".

Aan de andere kant heeft Apeldoorn ook andere „speerpunten", zegt prof. Velema. „In Apeldoorn heerst de overtuiging dat de theologische wetenschap ten dienste staat van de kerken en de verkondiging. Wij bedrijven niet theologie om de theologie. Ook in Utrecht heeft men de kerk op het oog, maar pas op een langere termijn".

Betrokkenheid mens

Prof. dr. C. Graafland, die lange tijd in Utrecht werkzaam was als buitengewoon hoogleraar namens de Gereformeerde Bond, vindt dat de herwaardering van de scholastiek typerend is voor de Utrechters. „Het goed bestuderen daarvan is zeker de moeite waard", zegt hij, „zowel wat betreft de geleerdheid als de inhoudelijkheid van de scholastiek. Ook is het belangrijk dat de Godsleer en de verzoeningsleer duidelijk aan de orde komen en in het centrum van de theologie een plaats krijgen".

Zijn bezwaar is echter dat de Utrechtse School verband legt tussen de voor-reformatorische en de na-reformatorische scholastiek en dat Duns Scotus dé autoriteit gaat worden, zo verwijst hij met name naar de werkgroep rond dr. Vos. 

„Ik merk bij de Utrechtse School, vanwege de dominantie van de voor-reformatorische scholastiek, een bepaalde synthese tussen de genade van God en de betrokkenheid van de mens, zoals die vóór de Reformatie aanwezig was. Men wil beklemtonen dat er genade is, maar men betrekt óók de betrokkenheid van de mens erbij. In de gereformeerde na-reformatorische scholastiek daarentegen, wilde men het voluit reformatorische belijden verwerken, zij het met behulp van scholastiek denkmateriaal. Het ging toen wezenlijk om het 'sola gratia'".

Ethische theologie

Prof. Graafland ziet om die reden een verbinding tussen Utrechtse School en de ethische theologie. Hij vindt dat het 'sola gratia'-karakter van het heil overschaduwd wordt. Men gaat volgens hem te ideologisch om met de voor-reformatorische scholastiek, waardoor er niet de goede sleutel wordt gevonden om de gereformeerde scholastiek te verstaan.

De Utrechtse School lijkt een terugprojecteren van de ethische theologie op de achterliggende traditie, aldus Graafland. Het gevaar van overschatting van de rede ziet Graafland echter niet als kritiekpunt op de Utrechters. „In onze tijd is het een groot voordeel om het geloof redelijk te verwoorden. Als je tegenwoordig wetenschappelijk denkt, kun je het geloof er niet bij halen. Ik ben niet tegen wetenschappelijk eerherstel van de theologie, maar je moet uitkijken dat zij op deze manier niet buiten haar proporties raakt".

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1994

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

Beste theologie ligt in de aanval

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1994

Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's