Heilig avondmaal op Goede Vrijdag?
Of we waardige medegenoten van de tafel van Jezus Christus zijn
Hoe vaak moet het heilig avondmaal worden gevierd? De traditie van het gereformeerd protestantisme en de kerkelijke praktijk kennende, is het niet moeilijk die vraag te beantwoorden: vier keer per jaar. Wie echter goed luistert, kan vandaag de dag stemmen horen opgaan —en ze klinken steeds luider— die zeggen dat dat veel te mager is. Een verarming vergeleken bij de oud-christelijke gemeente, die wekelijks het avondmaal vierde. En ook beneden de maat van Calvijn, die wel geen wekelijkse, maar toch minstens een maandelijkse viering voorstond.
Op grond van wat ons wordt meegedeeld over de pinkstergemeente in Jeruzalem — „dagelijks eendrachtig in de tempel volhardend en van huis tot huis brood brekend"— zou men zelfs een dagelijkse viering kunnen verdedigen! Waarbij we overigens twee dingen niet uit het oog mogen verliezen. In de eerste plaats dat de gemeente van Jeruzalem toen nog de tijd van de eerste liefde beleefde. En vervolgens dat we niet zomaar een is-gelijk- teken mogen plaatsen tussen de „breking van het brood" en de huidige avondmaalsviering.
Liefdemaaltijd
De breking van het brood had ongetwijfeld meer het karakter van een liefdemaaltijd, waarbij gesproken en gezongen werd van het heil dat God had bereid. Het was zeker niet de gestileerde avondmaalsviering zoals wij die nu kennen. In ieder geval mag „dagelijks" niet uit deze context worden gelicht om het te gebruiken voor de frequentie van de avondmaalsviering.
Ten aanzien van die frequentie geeft de Heilige Schrift ons geen directe aanwijzingen. „Zo dikwijls als gij dit brood zult eten", schrijft Paulus aan de gemeente van Corinthe. Maar daarmee wordt nog niets gezegd over het "hoe dikwijls". Het staat wel vast dat de oudchristelijke gemeente het heilig avondmaal wekelijks vierde. Elke eredienst bestond uit drie componenten: de dienst van het Woord, de dienst van het sacrament en de dienst der gebeden.
In de late Middeleeuwen was het uitzondering wanneer christenen regelmatig deelnamen aan de communie. Weliswaar werd iedere dag overal de mis gecelebreerd, maar velen beperkten de communie tot één keer per jaar. Sommigen lieten het na uit onverschilligheid, anderen uit vrees zich te bezondigen aan het lichaam en bloed des Heeren. De wortels van de zogenaamde 'avondmaalsmijding' liggen dieper dan in de Nadere Reformatie: ook in de Kerk van de Middeleeuwen was zij wijd verbreid.
Zorgeloos
Tegen die achtergrond moeten we de veel geciteerde uitspraak van Calvijn verstaan: „Het is een zeer gewisse uitvinding van de duivel om slechts éénmaal in het jaar te communiceren". De Reformator, die inzake leer en dienst terug wilde naar de Oude Kerk, veroordeelt daarmee de roomse praktijk van zijn dagen.
Waarom was Calvijn zo gekant tegen die ingewortelde traditie van slechts één keer per jaar communiceren? Omdat ze, zegt hij, „doordat ze één dag van het jaar voorschrijft, de mensen voor een heel jaar zorgeloos maakt". Met die middeleeuwse gewoonte wilde Calvijn dan ook radicaal breken.
Ten bewijze een bekend citaat uit zijn Institutie: „Het moest altijd zo gebeuren dat er geen enkele samenkomst van de gemeente zou plaatsvinden zonder prediking van het Woord, gebeden, uitdeling van het Avondmaal en aalmoezen. Het is niet ingesteld om éénmaal per jaar ontvangen te worden, en dat terloops, zoals nu openbare gewoonte is, maar om dikwijls door alle christenen gebruikt te worden, opdat ze daardoor dikwijls het lijden van Christus zouden herdenken, en door die herdenking hun geloof zouden ondersteunen en versterken, en elkaar zouden aansporen om Gods lof te belijden en te zingen en Zijn goedheid te verkondigen, en tenslotte daardoor de onderlinge liefde te voeden en ook elkaar te betuigen, waarvan ze de band zien in de eenheid van het lichaam van Christus".
Drastisch
Calvijn heeft onophoudelijk geprobeerd een en ander ook in Geneve in praktijk te brengen. Inzake de organisatie van de eredienst adviseerde hij de raad van de stad: „Het zou zeer te wensen zijn dat de viering van het Heilig Avondmaal van Jezus Christus op z'n minst elke zondag in gebruik was". Dat was een nogal drastisch voorstel, want in Geneve werd op dat moment het avondmaal slechts drie keer per jaar gevierd: op het Kerstfeest, met Pasen, en met Pinksteren!
De hervormer was realist genoeg om niet meteen een wekelijkse viering door te drijven. Bovendien erkende hij dat een al te veelvuldig gebruik zou kunnen omslaan in misbruik. Bij wijze van compromis stelde hij een maandelijkse viering voor, maar dan in de drie kerken telkens op een andere zondag, zodat de hele gemeente drie keer per maand in de gelegenheid zou zijn om het avondmaal te vieren. De raad trok zich echter niets van Calvijns wens aan en liet het gewoon bij het oude...
Geduld
Tot zijn dood toe heeft Calvijn gestreden voor een frequenter viering van het sacrament. Noodgedwongen heeft hij zich neergelegd bij het gebruik om vier keer per jaar avondmaal te houden. „Het is beter om geduld te hebben met de zwakheid van het volk dan om al te hardnekkig te strijden". Maar zelfs in 1561 hoopte hij nog op een verbetering van deze „slechte gewoonte"!
De Gereformeerde Kerk hier te lande heeft zich bij de Geneefse traditie aangesloten. De eerste uitspraak over de frequentie van de viering vinden we in de Acta van de Provinciale Synode van Dordrecht (1574): „De Kercken sullen daer na arbeijden datse het Nachtmael des Heeren allen twee maenden houden, soo veel mueghelick is".
Volgende synoden hebben het voorschrift van zes keer per jaar herhaald. Maar in 1581 voegt de synode van Middelburg er een beperkende bepaling aan toe: „Doch ter plaetse daer noch gheen kerckelicke orciene is, salmen eerst Ouderlinghen en Diaconen stellen". Blijkbaar wilde inen het avondmaal niet losmaken van de ambten, maar het vinden van geschikte ambtsdragers was in die eerste tijd een groot probleem.
In de herfst
Ondanks deze richtlijnen verschilde de frequentie dikwijls van plaats tot plaats. Sommige gemeenten —maar die vormden een minderheid— vierden het avondmaal inderdaad zes keer per jaar, andere beperkten het tot een of twee keer. Maar omstreeks het midden van de zeventiende eeuw was het toch over de hele linie wel regel de tafel vier keer per jaar aan te richten. Dat gebeurde meestal op de grote feestdagen: Kerst, Pasen en Pinksteren, en nog een keer aan het begin van de herfst.
Men kan zich afvragen waarom juist de feestdagen werden gekozen als vaste data voor de avondmaalsviering. Misschien is het antwoord op die vraag te vinden in de Acta van de Provinciale Synode van Utrecht (1612), waar de predikant van Rhenen meedeelde dat het in zijn gemeente zo werd gedaan „wat oorsake dat de luijden alsdan meer gesint waren ende beter gelegenheyd hadden hun daerna te schicken". Kennelijk sloeg dat argument in, want er werd „eenparinchlijkck geresolveert dat men 't Heilig Avondmaal in de steden houden sal op de drie voornoemde feesten, ende eens in septembri".
Inspraak
Overigens bleken gemeenteleden soms nog inspraak te hebben op de tijd van de viering, want in het bekende visitatie- rapport uit de provincie Utrecht (1606) verklaarde de predikant van Ter Aa, „dat hijt tweemael overgeslaegen hadde, ter begeerte van de huijsluijden..."
De roep om een meer frequente viering van het heilig avondmaal werd eigenlijk pas in onze eeuw gehoord. Ze kwam voornamelijk van de kant van de liturgische beweging, die uitging van een nauwe verbondenheid tussen het Woord en het sacrament en daarom een wekelijkse viering bepleitte. In gemeenten waar dat werd ingevoerd, was dikwijls het verschijnsel waar te nemen dat er juist een scheiding ontstond tussen de dienst van het Woord en die van het sacrament. De meeste kerkgangers hadden kennelijk weinig behoefte aan vaker avondmaal vieren en verdwenen na de preek, terwijl een kleine groep achterbleef om brood en wijn te ontvangen. Bij deze ontwikkeling zijn we verder verwijderd van een reformatorische avondmaalsviering dan ooit, want „wij ontvangen het heilige sacrament in de verzameling van het volk Gods" (artikel 35 NGB). Het avondmaal mag niet een onder-onsje worden van een selecte groep gemeenteleden.
Algemene klacht
Het is opvallend dat vandaag ook 'onder ons' wordt gevraagd om uitbreiding van het aantal avondmaalsdiensten. Het zou zonder meer een verheugende zaak zijn wanneer die behoefte voortkwam uit een verdieping van het geloofsleven. Helaas wijst de algemene klacht over inzinking en verstarring niet in deze richting. Uitzonderingen daargelaten is het dan ook te vrezen dat de wens om vaker avondmaal te vieren meer getuigt van de zucht naar vernieuwing, waarbij de Oude Kerk en de Reformatie dienst moeten doen als kroongetuigen.
„Mijn ervaring is", schreef prof. Lekkerkerker al in 1960, „dat het vier malen per jaar het inzicht in de hoge betekenis van het Avondmaal voor het geloofsleven van de gemeente kan bevorderen, en dat het twaalf malen per jaar soms leidt tot een leeg blijven van de tafel des Heren en dus tot verachting van het sacrament" (A. F. N. Lekkerkerker, "Doe aan mij een teken ten goede", blz. 131).
Goede Vrijdag?
Een vraag die tegenwoordig ook in 'onze kringen' steeds luider klinkt is: Waarom vieren we het avondmaal niet op Goede Vrijdag?
Op het eerste gezicht lijkt daar veel voor te zeggen. Bij de avondmaalsviering verkondigen we immers de dood des Heeren? Welke dag zou er dan meer geschikt voor zijn dan de Goede Vrijdag? Bovendien gaat aan deze dag vooraf de Palmzondag, waarop in de meeste gemeenten de nieuwe lidmaten belijdenis van hun geloof afleggen. Zij krijgen dan zo kort mogelijk daarna de gelegenheid hun beleden geloof in praktijk te brengen.
Toch zijn er naar mijn inzicht allerlei bezwaren aan te voeren tegen een avondmaalsviering op Goede Vrijdag. Het hoofdbezwaar is wel dat die gewoonte pas in de vorige eeuw is opgekomen, en wel in gemeenten van vrijzinnige signatuur. Daaraan lag ten grondslag de gedachte dat het avondmaal niet meer is dan een gedachtenismaaltijd.
Het was dan ook in vrijzinnige streken heel gewoon om één keer per jaar de kerk te bezoeken, op Goede Vrijdag, en dan in groten getale deel te nemen aan het heilig avondmaal.
Voorspraak
Nu zal het waar zijn dat het avondmaal een gedachtenismaaltijd is. Bij de instelling heeft de Heere Jezus Zelf gezegd: „Doet dat tot Mijn gedachtenis". Maar het is méér dan dat. We herdenken niet een dode Jezus, we oefenen in het geloof de gemeenschap met de levende Heere, Die niet alleen gestorven, maar ook opgewekt is, en zit aan de rechterhand Gods. Het is niet zomaar, dat het klassieke avondmaalsformulier ons in het 'Sursum Corda' aldus aanspoort:
„Opdat wij dan met het waarachtige hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar ze opwaarts in de hemel verheffen, waar Jezus Christus is, onze Voorspraak ter rechterhand van Zijn hemelse Vader".
Natuurlijk hoeft de avondmaalsviering op Goede Vrijdag niet te zijn ingegeven door de opvatting van de vrijzinnigen. Ik denk dat men eerder deze traditie wat ondoordacht heeft overgenomen. Maar het idee van een gedachtenismaaltijd zou er wel door kunnen worden gevoed.
Of op donderdag?
Christus is het Die gestorven is —zegt Paulus— ja, wat meer is. Die ook opgewekt is. Die ook ter rechterhand Gods is. Een avondmaalsviering op Pasen is theologisch dan ook beter te verdedigen dan viering op Goede Vrijdag.
Het is een beetje merkwaardig dat in die sector waarin de Goede Vrijdag als een vanzelfsprekende dag gold voor de viering van het avondmaal, men daar nu alweer van terugkomt. In kerkbladen wordt met gloed en verve verdedigd dat de „maaltijd des Heeren" juist niet op Goede Vrijdag, maar op de voorafgaande Witte Donderdag moet worden gevierd. Laat het voor ons maar een signaal zijn om niet te snel achter bepaalde ontwikkelingen aan te lopen.
Praktisch
Daarnaast zijn er tegen een avondmaalsviering op Goede Vrijdag ook nogal wat bezwaren in te brengen van praktische aard. Allereerst zou de kerkgang, die op die avond toch al niet optimaal is, er ongetwijfeld nog minder door worden. Kerkgangers die niet aan het avondmaal deelnemen, blijven gemakkelijk weg uit zo'n dienst, zeker op een doordeweekse avond . Vervolgens wordt de dienaar van het Woord beperkt in zijn tekstkeuze, want niet alle teksten die bepreekt kunnen worden op Goede Vrijdag, lenen zich ook voor een avondmaalsdienst. En ten slotte gaat de dankzegging of nabetrachting de mist in. Want de morgendienst van Eerste Paasdag is daarvoor nu niet de meest geëigende dienst. En zo zou er nog wel meer te noemen zijn.
Uiteindelijk is niet de belangrijkste vraag hoe vaak, en evenmin wannéér wij het avondmaal vieren. Wel of we, om met het Formulier te spreken, „waardige medegenoten van de tafel van Jezus Christus zijn".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1991
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1991
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's