Schepping uit het niets is een praktisch dogma
Prof. Bakker neemt afscheid van UvA:
AMSTERDAM - De leer van de schepping uit het niets is een praktisch dogma. Tot deze slotsom kwam prof. dr. N. T. Bakker vanmiddag in zijn afscheidsrede als kerkelijk hoogleraar dogmatiek aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Prof. Bakker, die eerder hervormd gemeente-, zendings- en studentenpredikant was, gaat met emeritaat.
Een dogma ziet naar zijn grondbetekenis op datgene wat we behoren te weten met het oog op het menselijk heil. Dat ziet, zei prof. Bakker, op een gebeuren, op een stand van zaken, die liefelijk is, hartelijk en welgemeend, daarom de ziel verkwikt en het hart verheugt (naar Psalm 19). Aan de hand van het leerstuk van de schepping uit het niets (de creatio ex nihilo) wilde de scheidende hoogleraar dit duidelijk maken. Prof. Bakker kwam de leer van de schepping uit het niets al in de vroegste geschriften van de kerkvaders tegen. Als voorbeelden noemde hij Tatianus, Justinus, Irenaeus en Tertullianus. "Met de uitdrukking wilde men in ieder geval niet zeggen dat de aarde afkomstig is uit het niets, ontstaan uit puur toeval. Wat men er wel mee wilde zeggen was dit: aan de schepping gaat enkel vooraf het vrije wilsbesluit van God, Zijn woord en Zijn daad."
De gereformeerde scholastiek grensde de schepping uit het niets af tegen opvattingen van een vooronderstelde oerstof. In Genesis 2:7 staat echter dat God de mens formeerde van stof uit de aardbodem. Daarom sprak de scholastiek van een eerste en van een tweede schepping. De eerste uit het niets, de tweede uit een ongeordende materie.
Karl Barth, zo vervolgde prof. Bakker zijn historische schets, tilde het leerstuk uit dit speculatieve denkraam en plaatste het in het bijbelse raam van het geschiedende Woord. Genesis 1 is volgens de Amsterdamse hoogleraar daarom geen kosmologie, geen leer omtrent de bouw van hemel en aarde, maar een "hoogst temperamentvol bericht aangaande een hoogst bijzondere geschiedenis" tussen God en Israƫl.
Fatalisme
Als praktische betekenis van de schepping uit het niets noemde prof. Bakker de breuk met de fatalistische voorstelling als zou de mens bepaald zijn door het lot. "Ook wat betreft de maakbaarheid van de mens moet worden gezegd: Heeft hij deze niet in zichzelf maar buiten zichzelf, dan wordt daarmee de kolossale vanzelfsprekendheid ter discussie gesteld, alsof het 'zijn-tot-dood' een laatste en definitieve geldigheid voor de mens zou moeten hebben. Niet het Niets vormt dan de horizon van zijn bestaan maar de hem roepende levende God."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1999
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1999
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's