Bruisende uitstortingen van het gemoed
Bilderdijk worstelt als dichter met romantische zelfverheerlijking en christelijke zelfverloochening
Bilderdijk is een grote naam. Maar wie weet vandaag nog zijn rollende verzen vol hartstochtelijke gevoelsuitstortingen en dichtersgloed te waarderen? Al in zijn eigen tijd was Nederland te klein om Bilderdijks genie naar waarde te schatten.
Had zijn vrouw maar iets minder hoog tegen hem opgekeken, had ze maar niet zo bereidwillig voor secretaresse gespeeld, had ze hem zijn eigen pen maar in zijn eigen inktpot laten dopen... Maar nee, Katharina hield veel van haar man, en ze zorgde ervoor dat hij zich tijdens zijn hoge dichtersvlucht niet hoefde te bekommeren om het prozaïsche, aardse handwerk. Hij hoefde slechts de ontboezemingen te laten stromen, zij noteerde wel. Niet altijd, maar toch geregeld.
En dus zitten we nu met een zo grote voorraad gedichten dat we alleen nog maar met gepast ontzag naar de verzamelde dichtwerken kunnen staren - vijftien gebonden delen, de titels in goud, antiquarisch voor een alleszins redelijke prijs te bekomen. Maar intussen láten we het wel om die delen ook daadwerkelijk te gaan lezen.
Beroemde regels
Van Bilderdijks duizenden pagina's vol vurige hartstochten heeft slechts een enkele regel, een enkel vers de vergankelijkheid overleefd. Het mooie "Gebed" natuurlijk: "Genadig God die in mijn boezem leest! Ik vlied tot U, en wil, maar kan niet smeken..." En het lange gedicht "Afscheid", met de beroemde verzen: "Deez' ellenden gaan volenden, en verpletterd wordt het juk (...) Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld! Holland uit zijn stof verrezen, zal opnieuw ons Holland wezen; stervend heb ik 't u gemeld!" Misschien is er hier en daar nog een ander regeltje in het geheugen vastgehecht, over de befloerste trom en het rouwgebrom bijvoorbeeld, of over de stramme voet die Hollands vaste wal betreedt. Maar veel meer zit er niet in onze collectieve herinnering.
Toch is Bilderdijks naam nog altijd groot. De enige echt romantische dichter uit de Nederlandse geschiedenis, vindt de een. Een pathologisch geval, zwelgend in eigenliefde en grootheidswaan, denkt de ander. Een kunstenaar die het gevoel mijlenver boven het verstand plaatst, omdat de échte werkelijkheid, de werkelijkheid van God alleen via het gevoel te benaderen zou zijn. Tegelijk ook een excentriekeling die alle regels van de poëzie aan z'n laars lapt omdat hij vindt dat een dergelijk keurslijf slecht is voor de spontane gemoedsuitstorting. Een miskende geest, een gefnuikt genie, een onbegrijpelijk mens. Maar een groot dichter, ondanks alles.
Gevoel en verbeelding
Hoe dan ook, al die heftige gemoedsuitstortingen van Bilderdijk kunnen in nuchterder tijden nogal snel een overdreven indruk maken. De vrijmoedige gedichten uit zijn jeugd -"Dat we ten minste beminnen, indien we niet mogen genieten"- hebben zijn calvinistische geestverwanten trouwens nooit aangesproken. En zijn vele eindeloos voortrollende verzen, pagina's en pagina's lang, werken alleen al vanwege hun lengte afschrikwekkend. Had hij niet iets meer beperking, zelfbeheersing, onderscheidingsvermogen aan de dag kunnen leggen? Misschien waren de zaken dan wat beknopter op papier gekomen, en misschien waren zijn gedichten dan wel toegankelijker gebleven.
Maar eigenlijk mag je zoiets niet denken. Zoiets strijdt wel zo volkomen met Bilderdijks eigen opvattingen over de ware poëzie, waarin het gevoel zich gans onbelemmerd moet uitstorten, dat je daarmee meteen de ziel uit zijn gedichten snijdt. Wie alles doet zoals het hoort, perst zich in een keurslijf waarin geen ruimte meer is voor persoonlijkheid. Kunst is bij Bilderdijk geen kwestie van regels en vakmanschap, kunst is de hartstochtelijke uitstorting van het gemoed.
Die opvatting heeft hij zichzelf met vallen en opstaan eigen gemaakt, want in zijn jeugd is hij wel degelijk onder de indruk geweest van de dichtgenootschappen met hun taalkundige regels en voorgeschreven thema's. Maar later neemt hij daar hartgrondig afstand van, en dan komt hij dus terecht bij het gevoel als maatstaf. Daarin lijkt hij typisch een kind van zijn tijd -de romantiek heeft immers de mond vol van gevoel en verbeelding-, ware het niet dat hij met de verbeelding al even hard afrekent als met het verstand. Niks "zwijmzucht" of "ijdel hersenspelen" of "zinnenkittlend driftkrioelen", de poëzie moet naar iets heel anders streven: verbinding met de goddelijke werkelijkheid, contact met God. En dat contact is alleen maar mogelijk via het gevoel.
Spanningsveld
Toch wringt er wel iets op dit punt. Als dichter is Bilderdijk ongelooflijk zelfbewust: hij beschouwt zichzelf als een soort ziener, hij doet voorspellingen, hij vertoont trekken van kosmische zelfvergroting. Maar hoe rijmt hij al dat dichterlijke zelfgevoel met het calvinistische "sterven aan het eigen ik", het afzien van zichzelf? Bilderdijk gebruikt zijn poëzie als kenbron: op de vleugels van zijn dichterschap stijgt hij als het ware op tot God. Terwijl hij als christen toch belijden moet dat geen mens in staat is om naar de hemel op te klimmen - het wezen van de goddelijke genade is juist dat ze onverdiend op onwaardigen neerdaalt, van boven naar beneden.
Bilderdijk zelf heeft dat ongetwijfeld beseft, en bovendien: hij laat zich natuurlijk niet in dergelijke zwart-wittegenstellingen vangen. Zijn zelfgevoel zit gecompliceerd in elkaar: er zijn óók passages in zijn werk waarin hij volkomen loskomt van zichzelf om Gods lof te bezingen, en dat ervaart hij dan zelf als het allerhoogste dat hij bereiken kan.
Maar misschien is het toch dat voortdurende spanningsveld tussen de zelfverloochening van het christendom en de zelfexpressie -om niet te zeggen zelfoverschatting- van de romantische kunstenaar die hem zijn diepte geven. Zijn gezwollen taal en zijn boezemgloed mogen de eigentijdse lezer dan wat minder aanspreken, zijn volstrekte openheid over álle dingen van het leven maakt hem tot op de dag van vandaag een boeiende persoonlijkheid. De mens wint het dus van de poëzie. Maar eigenlijk is dat niet goed gezegd - de ware poëzie ís de gehele mens. Althans, bij Bilderdijk.
Poëzy
Wat geeft de Dichter roem? Wat leven aan zijn schriften?
Wat voert zijn naam, zijn werk, naar 't late Nageslacht?
Is 't schildren der Natuur? Is 't prikklen van de driften?
Is 't trots gezwollen toon, waar hij die roem van wacht?
Neen, 't is gevoeligheid: 't is diep en waar gevoelen,
En dit der ziel ontstort in kracht van zuivre taal;
Niet, als om 't van het hart in woorden af te spoelen,
Of 't andren voor te doen met kunst van woordenpraal.
Zijn uitdruk, neen, moet geen vertolking zijn in rede,
Geen kunst; maar zelfgevoel dat uit de boezem breekt;
Geen dichtspel dat ten schouw op fiere brozen* trede,
Maar 't uitgestort gemoed dat onbedwongen spreekt.
Doch zie, wie dicht zo? - Die noch lezer wacht noch hoorder;
Maar loutre zielsbehoefte, en die alleen, vervult;
Zich-zelve zingt en God! - en niet de zielbekoorder
Die kunstenkweker heet, schoon ware Dichtkunstmoorder,
En geen waarachtig goed, geen echte Waarheid duldt!
Willem Bilderdijk
* broos = toneellaars
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 4 september 2006
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 4 september 2006
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's