Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De licht- en schaduwzijden van een kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De licht- en schaduwzijden van een kerk

Ds. Golverdingen publiceert over onbeschreven periode uit geschiedenis Geref. Gemeenten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Liever de dialoog dan de polemiek. Openbare strijdvragen over kerkelijke thema's leiden algauw tot generaliseren, tot verabsolutering van het eigen standpunt, tot stigmatisering van de ander. "Laten we elkaar enige ruimte geven, ook al delen we elkaars gevoelen niet op alle punten. We kennen in dit leven slechts ten dele."

Dat is voor ds. M. Golverdingen de les van de kerkgeschiedenis. Volgende week verschijnt zijn boek "Om het behoud van een kerk. Licht en schaduw in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten, 1928-1948".

Als een van de eerste conclusies noemt de predikant uit Boskoop: "Luisteren naar de bronnen levert stof op voor een vruchtbare dialoog. Polemiseren is gevaarlijk werk, vind ik. Polemiek speelt zich in het openbaar af. Daar gaan allerlei zijdelingse factoren een rol bij spelen. Ik ontken niet dat er gerechtvaardigde polemiek is -denk aan de polemiek tussen remonstranten en contraremonstranten- maar we zijn zo geneigd om de ander te bestrijden zonder dat er een echt gesprek plaats heeft. Polemiseren dient te geschieden coram Deo, voor Gods aangezicht. En daar luistert het nauw. Eigenlijk behoor je ieder polemiserend artikel eerst aan de ander voor te leggen, om er zeker van te zijn dat zijn standpunt goed is weergegeven."

De periode 1928-1948 was voor de Gereformeerde Gemeenten een tijd van nieuwe ontwikkelingen. In 1928 begon ds. G. H. Kersten zijn negen jaar lang durende polemiek met de christelijke gereformeerde ds. J. Jongeleen en prof. J. J. van der Schuit. Het was ook in 1928 dat de Christelijke Gereformeerde Kerken vanwege "gebrek aan tegemoetkoming" een punt zetten achter de gesprekken met de Gereformeerde Gemeenten over kerkelijk samenleven. In 1930 verlieten de gebroeders Overduin vanwege "een diepgaand geschil, dat zeer ernstig is" de Gereformeerde Gemeenten.

In 1931 worden de bekende zes leeruitspraken over het genadeverbond geformuleerd. Het jaar 1948 staat in het teken van pogingen om de geschillen tussen ds. Kersten en ds. R. Kok te overbruggen. Het is ook het jaar waarin ds. Kersten sterft. Dat alles is de aanloop naar 1950, het jaar waarin de synode ds. Kok zou schorsen, en 1953, het jaar waarin dr. C. Steenblok wordt afgezet als docent aan de Theologische School. In 1953 ontstaan de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Nuancering

De studie van ds. Golverdingen biedt inzicht in een vrijwel onbeschreven periode. "Het tijdvak 1928-1948 was nooit systematisch onderzocht of beschreven. Wat we wisten, waren flarden, fragmenten, er waren mondelinge overleveringen. Dat rechtvaardigt wetenschappelijk onderzoek. "

De voor een deel onbekende bronnen leveren een genuanceerder beeld op over deze jaren dan tot nu toe bekend was. Een van de belangrijke documenten vormden de notulen van een predikantenvergadering uit januari 1931, afkomstig uit het privé-archief van ds. G. H. Kersten. "Die notulen gingen grotendeels over de leeruitspraken van 1931 en hebben veel nieuwe feiten aan het licht gebracht."

Het bestudeerde tijdvak ligt aan de vooravond van de moeilijke jaren 1950 en 1953. "De hoofdfeiten daarover zijn bekend, maar de entourage waarin de dingen zich hebben afgespeeld verandert wel. We hebben bijvoorbeeld nooit geweten dat in de leeruitspraken van 1931 duidelijk een voorbehoud is gemaakt om ruimte te houden voor de opvattingen van de predikanten De Blois en Minderman. We hebben ook nooit voldoende beseft dat die leeruitspraken op een wonderlijke manier tot stand zijn gekomen. Op 21 februari 1929 wordt in Rotterdam synode gehouden. Tijdens de behandeling van het punt "ingekomen stukken" maakt iemand een opmerking over de bidstond van de vorige avond, waarin ds. J. Fraanje gezegd had dat Christus het Hoofd van het genadeverbond is "voor al de uitverkoorenen en voor die alleen." Daarover wordt het oordeel van de synode gevraagd: Is dit verbond van eeuwigheid, of niet? Is Christus al dan niet het Hoofd van het genadeverbond? Is het verbond met de uitverkorenen opgericht, of met het natuurlijk zaad van Abraham? Waarop de broeders besluiten om zes leeruitspraken te formuleren. Dat is kerkrechtelijk een vreemde gang van zaken. Het onderwerp was immers niet door een kerkenraad aangereikt, niet door een classis op de agenda van een particuliere synode geplaatst. Volgens de Dordtse Kerkorde kan dat niet. Doordat latere synoden de leeruitspraken herhaaldelijk hebben onderschreven, is het besluit wel rechtsgeldig geworden."

Is het verstandig om, naast de confessie, afzonderlijke leeruitspraken te formuleren? Heeft de benaming "leeruitspraken" niet de jaren door misverstanden opgeleverd, alsof de Gereformeerde Gemeenten een vierde belijdenisgeschrift hadden opgesteld?

"Maar dat was in 1931 absoluut niet de bedoeling! Het ging om een dogmatische verduidelijking. Had men die maar niet aangeduid als leeruitspraken, maar bijvoorbeeld als "nadere verklaring over het verbond der genade", of zoiets. Dan was er tot op de dag van vandaag niet zo veel verwarring over de status van de uitspraken geweest. En duidelijk is ook dat gedetailleerde theologische formuleringen over verbond en verkiezing nog geen waarborg zijn voor het behoud van het geestelijk leven."

De leeruitspraken hebben naar buiten toe de identiteit van de Gereformeerde Gemeenten toe onderstreept, zegt ds. Golverdingen, en naar binnen toe hebben ze een periode van leerstellige rust gebracht. "De identiteit van de Gereformeerde Gemeenten was voordien nauwelijks uitgekristalliseerd. Ds. W. den Hengst prees in De Saambinder rustig een boekje aan van ds. R. van Mazyk over de drie verbonden. Er waren in 1907 dan wel verschillende kerkelijke stromingen bij elkaar gebracht, maar men zocht nog naar een eigen karakter. Ds. Kersten had de handen vol aan het samensmelten van ledeboerianen, kruisgezinden en gezelschapsmensen, aan het realiseren van een kerkelijke opleiding, aan het bijbrengen van kerkordelijk denken."

Als er in 2004 nog steeds gesproken wordt over het theologisch eigene van de Gereformeerde Gemeenten, gaat het dan vooral over 1931?

"Dan hebben we het óók over de wedergeboorte, óók over de plaats van Christus in de prediking, óók over de weg die een zondaar gaat om Christus te leren kennen, óók over Gods genadig welbehagen, en daarnaast dus ook over de plaats van het verbond, maar niet als het allesbeheersende thema. Wij weten ons zeer verbonden met de kerk der eeuwen. Er zijn schermutselingen geweest over de vraag of er twee of drie verbonden zijn, maar vergeet niet dat de tweeverbondenleer voorgestaan werd door het overgrote deel van de theologen in de zeventiende en achttiende eeuw. Wij leren heus niet iets vreemds."

De uitspraken van 1931 lieten enige ruimte voor een gering verschil van inzicht. Ds. Kersten had hoge achting voor ds. De Blois, een man die enigszins dacht in de richting van de drie verbonden.

"Die mensen waren aan elkaar verbonden op grond van het diepe respect voor elkaars geestelijke staat. Kersten en De Blois, die overigens prima de samenhang tussen verkiezing en verbond bewaarde, konden stevig over Comrie discussiëren, maar het respect is altijd gebleven. We moeten van de geschiedenis willen leren dat we elkaar binnen de grenzen van de confessie enige ruimte moeten laten. Zet het rijtje predikanten van voor de oorlog maar eens naast elkaar, dan zie je diverse accentverschillen. Daar was ruimte voor. Ds. Kersten en ds. Minderman dachten niet eender over Christus als het Hoofd van het genadeverbond, maar ze wilden elkaar toch niet kwijt. Dat vind je allemaal terug in dat notulenboek uit het privé-archief van ds. Kersten en in een brief van ds. De Blois."

Typisch ds. Kersten, zo'n overbruggende wijze van werken?

"Hij zag de eenheid van de kerk als zijn levensideaal, als een bijbelse opdracht. Daarom wilde hij bij de ander ook nooit echt het onderste uit de kan halen. Hij was een man van een bijzondere grandeur, met charismatische gaven, met grote contactuele eigenschappen en veel invoelend vermogen. Hij leefde voor het ideaal van een kerk waarin de schriftuurlijk-bevindelijke prediking werd gecombineerd met een geordend kerkelijk leven. De verscheurdheid van Sion beleefde ds. Kersten als zonde. Daar leed hij aan. Wie hem kerkisme verwijt, doet hem geen recht. Op een begrafenis in Rotterdam liet hij de christelijke gereformeerde ds. K. Groen ook namens hemzelf spreken: "Groen spreekt ook voor mij", zei hij dan."

Dominant was hij ook, wellicht. "Maar dat was inherent aan die tijd. Die jaren vroegen nu eenmaal om uitgesproken leidersfiguren. Dat zou in onze tijd niet meer denkbaar zijn. Ds. Kersten heeft beoordelingsfouten gemaakt bij zijn oproep tot onderwerping aan de bezetting in het begin van de oorlog. De inbreng van dr. Steenblok heeft hij te hoog ingeschat. Vrij van generaliseren was hij ook niet. Schaduwzijden genoeg. Maar hij kon theologiseren op het niveau van de oudvaders en wilde het gruis van Sion bij elkaar brengen."

Hoe zouden de Gereformeerde Gemeenten er zonder ds. Kersten hebben uitgezien?

"Die zouden er niet eens geweest zijn. In 1907 zie je een 25-jarige Kersten aan het werk om oude mensen bij elkaar te brengen van wie hij overtuigd was dat ze van Godswege bij elkaar hoorden. Terwijl er grote verwarring heerste. Er was geen visie, geen orde, geen leiding, geen dogmatische kennis."

Uw studie eindigt bij het sterven van ds. Kersten. De schorsing van ds. R. Kok in 1950 en de kerkscheuring van 1953, waardoor de Gereformeerde Gemeenten in Nederland ontstonden, blijven buiten beeld. Fictieve vraag: Zou ds. Kersten in staat zijn geweest om beide breuken te voorkomen?

"Ja. Ongetwijfeld ja. Hij heeft ds. Kok scherp bekritiseerd, maar altijd vanuit de intentie: die man hoort bij óns. Er waren echt geen vraagtekens over de vreze des Heeren bij ds. Kok. Bepaald niet. De verhoudingen waren wel ernstig verstoord, maar de feiten tonen aan dat ds. Kersten ds. Kok er altijd bij heeft willen houden, zij het met de nodige correcties."

Ds. Kok was geen man die kerkelijk aan de zijlijn stond. "Voor de oorlog genoot hij een even groot vertrouwen als ds. Kersten. Hij was eerste scriba van de predikantenconferentie. Hij zat altijd met ds. Kersten in het moderamen van de synode. In 1941 werd hij zelfs gekozen tot preses. Hij was lid van het curatorium. Hij werd tijdelijk als docent benoemd. Fysiek en psychisch was hij een reus van een man. Geestelijk had hij veel vertrouwen. Daarnaast was er bij hem ook sprake van een zekere ondoordachtheid in zijn uitspraken en in zijn handelen. Zijn theologische zelfcontrole was niet sterk. Zolang hij sprak, maakte hij vanwege zijn diepe levensernst indruk. Ds. De Gier zei wel eens: Als ds. Kok niet was gaan schrijven, dan waren er niet zo veel ongelukken gebeurd."

Vooral botsende karakterstructuren leiden vaak tot kerkbreuken.

"De persoonlijke factor is in de kerkgeschiedenis altijd al belangrijk geweest. In de kerk moet iedereen streven naar goede persoonlijke verhoudingen. Dat is een eis die voortvloeit uit de opdracht van Christus aan Zijn kerk. Wie daaraan niet voldoet, veroorzaakt een binnenkerkelijke secularisatie. Dat is een gebrek aan heiligmaking. Ambtdragers moeten voor ogen houden: Eén is uw Meester, en gij zijt állen dienaars. Elkaars voeten wassen is een bijbelse eis, die de Heere wel in het bijzonder aan Zijn knechten stelt. Ds. Van Reenen en ds. Kersten sloegen elkaar in De Saambinder ook wel eens vriendelijk om de oren, maar denk erom dat die twee elkaar hoog hebben geacht."

U noemt het opmerkelijk dat de hervormde ds. I. Kievit juist in 1936 zijn boek "Tweeërlei kinderen des verbonds" liet verschijnen. Zouden de voorstanders van de twee- en de drieverbondenleer elkaar in dat boek moeten hebben kunnen vinden?

"Dat denk ik wel. Ds. Kersten was lovend over dat boekje. En prof. dr. Graafland heeft later aangetoond dat ds. Kievit een synthese heeft willen bewerkstelligen tussen christelijke gereformeerde aandachtspunten en de lijn van ds. Kersten, met daarbij het samenbindende accent in beide gevallen op Calvijn. Toen ik op de Theologische School kwam, zei ds. A. Vergunst bij de lessen over het verbond der genade tegen mij: "Lees dat boekje van ds. Kievit erbij. Daarin staat de verbondsbeschouwing van de Gereformeerde Gemeenten." Jammer dat beide partijen elkaar niet tijdig in Kievits synthese hebben herkend."

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 2004

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

De licht- en schaduwzijden van een kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 2004

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's