Ook bevindelijken waren in oorlog „gewoon mensen”
De houding die bevindelijk gereformeerden innamen tegenover de Duitse bezetter week nauwelijks af van die van de gemiddelde Nederlander, aldus dr. E. G. Bosma. Prof. dr. J. C. H. Blom: „We zijn allemaal mensen, dat blijkt.
Het waren scherpe vragen die prof. Blom gisteren stelde aan promovendus Ewart Bosma. Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam verdedigde die zijn proefschrift ”Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme 1920-1950”.
Bosma, docent geschiedenis aan het Van Lodenstein College in Amersfoort, concludeert onder meer dat de overgrote meerderheid van de bevindelijk gereformeerden en hun voormannen tijdens de Tweede Wereldoorlog „accommodeerde”, oftewel zich aanpaste aan de omstandigheden. Een klein deel collaboreerde en een klein deel zat in het verzet – net als de doorsnee Nederlander.
Maar als dat zo is, vroeg prof. Blom, oud-directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), welk verschil maakte het „bevindelijke levensgevoel” dan? „Wat betekende het geloof eigenlijk?”
Bosma: „Het is inderdaad zo dat accommodatie het algemene beeld was in Nederland. De vraag is wel wat de achtergrond van de keuze daarvoor was, of beter gezegd het achterwege blijven van een keuze. Bij bevindelijk gereformeerden kwam die voort uit een wat lijdelijke, misschien zelfs dociele inslag. Velen ervoeren de bezetting als een oordeel van God over de zonden van land en volk. Bij andere leden van de bevolking was nogal eens sprake van puur opportunisme.”
Prof. Blom: „U zegt hiermee dat de bevindelijk gereformeerden op een hoger ethisch niveau stonden dan, bijvoorbeeld, socialistische Nederlanders? Het woord opportunisme is voor mij geen woord met een gunstige klank.”
Bosma: „Ook onder bevindelijk gereformeerden trof je opportunisme aan. Waar het mij om gaat, is dat de houding van velen alles te maken had met hun levensovertuiging. Al zie je ook dat mensen met dezelfde uitgangspunten niet altijd hetzelfde eindstation bereikten. Ook zij die collaboreerden deden dit soms met een beroep op de Bijbel.”
Prof. Blom: „Maar dan stel ik vast dat het bevindelijk gereformeerd zijn wel verklarende waarde heeft op individueel niveau, maar niet op een meer abstract niveau. Want eigenlijk heeft het dan geen effect dat je bevindelijk bent.”
Bosma: „Het heeft verklarende waarde in zoverre het de beweegredenen van mensen laat zien.”
Prof. Blom: „We zijn allemaal mensen, dat bedoelt u?”
Bosma: „Ongeveer wel.”
Karl Barth
Prof. dr. J. Th. M. Bank, emeritus hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden, wees erop dat de Bekennende Kirche in Duitsland, met haar Barmer Thesen (1934), de nodige uitstraling heeft gehad naar de Nederlandse kerken. Met name in de Nederlandse Hervormde Kerk leidden de stellingen, waarvan de Zwitserse theoloog Karl Barth de voornaamste auteur was, tot „beroering.” Tegen Bosma: „Maar als ik uw boek goed lees, stonden de bevindelijk gereformeerden hier niet heel erg voor open. Terwijl Karl Barth toch de calvinistische theoloog bij uitstek was.”
Inderdaad hebben de Barmer Thesen hier doorwerking gekregen, merkte de promovendus op, in onder meer de Amersfoortse Thesen. De Hervormde Kerk liet in de oorlog ook, anders dan bijvoorbeeld de Gereformeerde Gemeenten, herhaaldelijk haar stem horen. „Maar door ds. G. H. Kersten werd Karl Barth niet gewaardeerd, en dat had alles te maken met Barths theologie.” Voor de predikant van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Centrum was Barth een „ketter.”
Anderzijds had men in bevindelijk gereformeerde kring zeker respect voor de Bekennende Kirche, zei Bosma. „Dat blijkt wel uit hoe De Banier schrijft over mensen als Martin Niemöller.”
Prof. dr. B. A. de Graaf, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, vroeg naar de houding van bevindelijk gereformeerden ten opzichte van de democratie en geweld. „In de –afwijzende– manier waarop nationaalsocialisten en bevindelijk gereformeerden aankeken tegen de democratie zijn toch duidelijke overeenkomsten te constateren”, stelde zij vast.
Dr. H. Florijn, evenals Bosma docent aan de Lodenstein, wierp de vraag op waarom deze in zijn proefschrift „nogal wat predikanten tot de bevindelijk gereformeerde groepering rekent die zichzelf daar niet toe rekenden.” En: hoe kwam het dat bevindelijk gereformeerde voormannen die altijd zo hoog hadden opgegeven over de trits God-Nederland-Oranje deze „zonder meer overboord gooiden toen de oorlog uitbrak?”
Waren er tijdens de bezetting contacten tussen bevindelijk gereformeerden en Joden, wilde dr. D. G. Hondius (docent nieuwste geschiedenis aan de VU) weten. „Kunt u zeggen hoeveel bevindelijk gereformeerden hulp boden aan Joden, en ook hoeveel er dat echt weigerden te doen?”
Moeilijk te zeggen, zo bleek. Bosma: „Van één geval weten we dat expliciet geweigerd is Joden te helpen. In een ander geval leek dat zo, maar nam deze vrouw uit Amersfoort na een paar weken toch een Joods echtpaar in huis.”
Wat contacten betreft: alleen de Christelijke Gereformeerde Kerk kende een deputaatschap Jodenzending. „En met name ds. W. F. Laman van Haarlem-Centrum heeft via zijn contacten hierin heel veel voor Joden betekend.”
>>rd.nl/symposium voor een live-uitzending –morgenochtend– van een symposium over het proefschrift.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2015
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2015
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's